ECLI:NL:RBLIM:2020:6326

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
C03/264399/HA ZA 19-253
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel van de Ontvanger inzake belastingschuld van gefailleerde vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzet tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Ontvanger Belastingdienst. De eiser in het verzet, als feitelijk bestuurder van een op 5 juni 2012 failliet verklaarde vennootschap, had een dwangbevel ontvangen in verband met onbetaalde belastingschulden van de vennootschap. De eiser stelde dat er geen belastingschuld meer was, omdat alle aanslagen op 6 mei 2019 waren betaald, en dat de executie moest worden afgewacht tot de uitkomst van een cassatieprocedure. De rechtbank oordeelde dat de belastingschuld in zijn geheel was voldaan en dat de aansprakelijkstelling van de eiser voortvloeide uit de belastingschuld van de vennootschap. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en de onderliggende aanslagen in rechte vaststonden. De rechtbank concludeerde dat het dwangbevel zijn werking had verloren en dat de eiser geen belang meer had bij de beoordeling van zijn grieven. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de Ontvanger, die op € 5.214,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/264399 / HA ZA 19-253
Vonnis van 26 augustus 2020
in de zaak van
[eiser in het verzet],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
DE ONTVANGER BELASTINGDIENST, EENHEID VENLO,
gevestigd te Venlo,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. C. Rijckenberg.
Partijen zullen hierna [eiser in het verzet] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 mei 2019,
  • de akte houdende overlegging producties van [eiser in het verzet] ,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het vonnis van 31 juli 2019 waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • de ter voorbereiding van de comparitie door de Ontvanger toegezonden productie 15,
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 november 2019,
  • de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis met producties,
  • de conclusie van dupliek met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Ontvanger heeft aan [eiser in het verzet] , als feitelijk bestuurder van de op 5 juni 2012 failliet verklaarde vennootschap [failliet] , een dwangbevel uitgevaardigd op grond van artikel 36 Invorderingswet inzake de opgelegde beschikking d.d. 28 november 2012 aansprakelijkstelling terzake van onbetaald gebleven belastingschulden ad
€ 127.878,00 van [failliet] (productie 1 dagvaarding).
2.2.
[failliet] heeft destijds tegen de opgelegde (naheffings)aanslagen geen bezwaar gemaakt, zodat de onderliggende aanslagen in rechte vast staan.
2.3.
[eiser in het verzet] heeft rechtsmiddelen ingesteld tegen de aansprakelijkstelling. Betaling is uitgebleven, er is geen uitstel van betaling verleend, omdat geen zekerheid wordt gesteld door [eiser in het verzet] . De rechtbank heeft op 24 februari 2014 [eiser in het verzet] gedeeltelijk in het gelijk gesteld en de vordering is bijgesteld naar € 118.501,00. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 2 april 2019 de uitspraak van de rechtbank ten tweede male, na eerder hoger beroep en beroep in cassatie, bevestigd (productie 6 antwoord). Tegen deze uitspraak is andermaal door [eiser in het verzet] cassatieberoep ingesteld.
2.4.
Op 2 mei 2013 is een dwangbevel betekend aan [eiser in het verzet] . Op 12 augustus 2013 is derdenbeslag gelegd onder Amlin Europe N.V. ten laste van een vordering van [eiser in het verzet] terzake letselschade.
2.5.
Op 1 oktober 2015 is executoriaal beslag gelegd op een touringcar met kenteken [kenteken] op naam van [eiser in het verzet] . Openbare verkoop van deze bus is gedurende de bovengenoemde rechtelijke procedure aangehouden, maar na de voor de Ontvanger gunstige uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2019 werd de executieverkoop bij exploot van 6 mei 2019 aangezegd voor 13 mei 2019.
2.6.
Op 6 mei 2019 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Volksbank N.V.
2.7.
Na minnelijk overleg tussen partijen is de executoriale verkoop van de touringcar aangehouden onder handhaving van de gelegde beslagen en onder de voorwaarde dat [eiser in het verzet] € 30.000,00 zou betalen, totdat op het nu voorliggende verzet wordt beslist. [eiser in het verzet] heeft het bedrag betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser in het verzet] vordert – samengevat – na wijziging van eis
1. het dwangbevel buiten effect te stellen,
2. de Ontvanger te verbieden om over te gaan tot openbare verkoop van de touringbus, of straffe van een dwangsom,
3. de Ontvanger te veroordelen tot opheffing van de gelegde beslagen op de touringbus en onder onder het UWV, Amlin Europe B.V. en de Volksbank N.V. op straffe van een dwangsom,
4. de Ontvanger te veroordelen om aan [eiser in het verzet] € 50.987,00 terug te betalen, met rente,
5. de Ontvanger te veroordelen tot teruggave van roerende goederen waarop beslag is gelegd, althans tot terugbetaling van de opbrengst van de executoriale verkoop daarvan, met rente, althans [eiser in het verzet] volledig inzicht te verschaffen terzake het executoriaal beslag op die goederen.
6. de Ontvanger te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser in het verzet] stelt bij zijn vordering voorop dat hij niet bij dagvaarding heeft willen aanvoeren dat bezwaar bestaat tegen de onderliggende aanslagen. Aan zijn vordering legt hij ten grondslag dat (1) er geen belastingschuld meer is, omdat op 6 mei 2019 alle aanslagen zijn betaald, al dan niet door verrekening, (2) met executie moet worden afgewacht op de uitkomst vande cassatieprocedure, en (3) hij te veel heeft betaald.
3.3.
Ontvanger voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vermeerdering van eis

4.1.
De rechter heeft ter comparitie geoordeeld dat [eiser in het verzet] in de gelegenheid gesteld diende te worden zijn eis te wijzigen. De vervolgens genomen wijziging van eis is conform de daarvoor geldende regels kenbaar gemaakt en er bestaan bij de wederpartij geen nadere bezwaren, zodat de rechterbank op basis van de gewijzigde eis recht zal doen.
De stand van zaken volgens de Ontvanger
4.2.
Per 11 juni 2019 is [eiser in het verzet] terzake van de aansprakelijkstelling, na betaling van de in rov. 2.7 genoemde € 30.000,00, volgens de Ontvanger nog een bedrag verschuldigd van
€ 17.359,47. Daarna heeft de Ontvanger nog een bedrag van € 7.314,00 aan teruggave kunnen verrekenen met het openstaande saldo. Uit productie 15 blijkt dat volgens de Ontvanger inmiddels het openstaande in het geheel is betaald per 1 oktober 2019.
4.3.
De Ontvanger vermeldt in de conclusie van dupliek (3.28-29) en met verwijzing naar de bij die conclusie overgelegde productie 31, dat de beslagen die zijn gelegd inzake de vordering uit de aansprakelijkstelling op de touringbus met kenteken [kenteken] , en onder het UWV, Amlin Europ en De Volksbank zijn opgeheven of als opgeheven kunnen worden beschouwd. De rechtbank gaat van daarvan uit.
4.4.
Vast staat dat de belastingschuld terzake de aansprakelijkstelling van [eiser in het verzet] door de Ontvanger inmiddels in zijn geheel door [eiser in het verzet] is voldaan, door verrekening van belastingteruggaves, betalingen en door het doeltreffen van beslag.
4.5.
Voor zover [eiser in het verzet] nog stelt of meent dat er twijfel mogelijk is of de aansprakelijkstelling in overeenstemming is met de materiële belasting schuld, is de rechtbank van oordeel dat [eiser in het verzet] in elk geval het volgende over het hoofd ziet.
Allereerst miskent hij dat [failliet] – onweersproken – nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde aanslagen en naheffingen. Daardoor staan deze in rechte vast en dient de civiele rechter in beginsel uit te gaan van de rechtmatigheid daarvan (formele rechtskracht). De aansprakelijkstelling van [eiser in het verzet] als feitelijk bestuurder vloeit voort uit de belastingschuld van [failliet] Ten tweede heeft [eiser in het verzet] tot op heden wel gesteld maar niet voldoende onderbouwd dat er twijfel is over de materiële belastingschuld en dat, als gevolg daarvan, de Ontvanger handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door te executeren en in redelijkheid niet tot tenuitvoerlegging had mogen (mag) overgaan. [eiser in het verzet] heeft verder gesteld noch onderbouwd dat er sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden die de Hoge Raad voorwaardelijk houdt voor het aannemen dat de tenuitvoerlegging in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
4.6.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat het dwangbevel geen effect meer sorteert terzake het innen en verrekenen van bedragen en als grondslag voor de beslagen. Het dwangbevel heeft aldus zijn werking verloren. [eiser in het verzet] heeft geen belang meer bij beoordeling van zijn grieven inhoudende dat de door de Ontvanger met het dwangbevel en de aangezegde openbare verkoop van de touringbus ingezette executie disproportioneel en onrechtmatig in de zin van artikel 3:13 BW was dan wel in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser in het verzet] onder 1, 2 en 3 moeten worden afgewezen.
De beslaglegging ten laste van [failliet]
4.7.
[eiser in het verzet] stelt in de conclusie van repliek dat in het kader van de teruggaaf omzetbelasting 2011 door de Ontvanger beslag is gelegd op roerende zaken ten laste van [eiser in het verzet] . [eiser in het verzet] stelt dat onduidelijk is wat met dat beslag is gebeurd en stelt dat hij recht heeft op informatie dan wel op (een deel van) de opbrengst van de openbare verkoop dan wel op teruggaaf van die goederen.
4.8.
De Ontvanger betwist dat er in 2011 executoriaal beslag is gelegd ten laste van [eiser in het verzet] . Wel is volgens de Ontvanger destijds op 4 augustus 2011 ten laste van [failliet] beslag gelegd op verschillende voertuigen, waaronder eerdergenoemde touringbus, die destijds op naam van de vennootschap stond, in het kader van artikel 3:35 BW. Tot een executieverkoop is het niet gekomen en het beslag is komen te vervallen als gevolg van het faillissement van [failliet]
4.9.
[eiser in het verzet] heeft niet met concrete feiten of documenten onderbouwd dat er beslag is gelegd in 2011 en nu nog ligt terzake roerende goederen van hem en ten laste van hemzelf. Voor zover beslag is gelegd ten laste van de vennootschap geldt het volgende. Gesteld, maar niet onderbouwd en gemotiveerd betwist is dat er enige opbrengst is uit een executoriale verkoop van (een deel van) de boedel van [failliet] voorafgaand aan het faillissement, die op enigerlei wijze in mindering gebracht had moeten worden op de belastingschuld van de vennootschap of de aansprakelijkheidstelling van [eiser in het verzet] . Dit betekent dat de vordering van [eiser in het verzet] onder 5 moet worden afgewezen.
De vordering van € 50.987,00
4.10.
Tussen partijen staat, zoals hierboven ook is vastgesteld, niet meer ter discussie dat de belastingschuld terzake de aansprakelijkstelling in zijn geheel door [eiser in het verzet] is voldaan, door verrekening van belastingteruggaves, betalingen en door het doeltreffen van beslag. [eiser in het verzet] stelt evenwel dat hij een bedrag van € 50.987,00 te veel heeft betaald in het kader van deze vordering.
4.11.
[eiser in het verzet] verwijst bij dagvaarding ter onderbouwing van zijn stelling naar verschillende e-mails en brieven gericht aan de Ontvanger waarin hij uiteenzet welke bedragen wel en niet zouden moeten kunnen en mogen worden verrekend. De Ontvanger betwist dat [eiser in het verzet] standpunt juist is.
4.12.
[eiser in het verzet] is in de gelegenheid gesteld om te repliceren. Hij is in zijn conclusie nader ingegaan op belastingjaar 2011 inzake de inkomstenbelasting en omzetbelasting. Hij verwijst uitdrukkelijk naar aangiftes en voorlopige aanslagen en door hem gedane suppletieaangiftes. Hieruit zou volgen dat IB/PVV 2011 een teruggaaf betreft van € 21.617,00 en dat aan OB een teruggaaf van € 29.370,00 aan de orde is. De Ontvanger betwist dat deze bedragen definitief terug te ontvangen zijn c.q. verrekend moesten worden. De Ontvanger wijst erop dat [eiser in het verzet] dient uit te gaan van de definitieve (naheffings)aanslagen IB en OB. De Ontvanger stelt en onderbouwt dat de voorlopige aanslag IB is verrekend met de definitieve aanslag en dat er boekenonderzoek is gedaan en dat inzake opgegeven loonheffing een correctie heeft plaatsgevonden, die in de fiscale procedures in stand is gebleven. Er was derhalve geen recht op teruggaaf IB meer. De Ontvanger stelt en onderbouwt dat er per saldo geen recht was op teruggaaf van OB, maar dat er moest worden betaald.
4.13.
Definitieve aanslagen of uitspraken op bezwaar of in beroep, waaruit het standpunt van [eiser in het verzet] blijkt, zijn door [eiser in het verzet] niet in geding gebracht en door de Ontvanger wordt betwist dat die er zijn. De rechtbank is van oordeel dat de Ontvanger reeds bij conclusie van antwoord en nader bij dupliek uitvoerig met stukken haar verweer heeft onderbouwd. Gelet daarop ziet de rechtbank niet dat tot het oordeel kan worden gekomen dat de Ontvanger [eiser in het verzet] voor ruim € 50.000,00 heeft benadeeld door onjuist te verrekenen of anderszins geen of onvoldoende rekening te houden met vaststaande bedragen. Het door de Ontvanger als productie 15 in geding gebrachte overzicht is door [eiser in het verzet] niet afdoende weersproken.
Dit betekent dat de vordering van [eiser in het verzet] onder 4 moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
Nu alle vorderingen van [eiser in het verzet] worden afgewezen, zal hij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 1992,00 aan griffierecht en € 3.222,00 aan salaris advocaat (3 punten tarief IV à € 1.074,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser in het verzet] in de kosten van het geding aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 5.214,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: EvB