ECLI:NL:RBLIM:2020:6307

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB – 20/2021
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een woningsluiting. Verzoeker, een inwoner van Heerlen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Heerlen, dat op 20 juli 2020 was genomen. Dit besluit hield in dat verzoeker een last onder bestuursdwang was opgelegd, waarbij zijn woning met ingang van 20 augustus 2020 voor de duur van zes maanden gesloten zou worden. De sluiting was gebaseerd op de constatering van een hennepkwekerij in de woning, waar 229 hennepplanten waren aangetroffen. Verzoeker voerde aan dat de woning wel degelijk een woonfunctie had en dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing in plaats van een sluiting. Tijdens de zitting op 19 augustus 2020 was verzoeker niet verschenen, maar zijn gemachtigde had verzocht om aanhouding van de behandeling vanwege coronaklachten. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om de behandeling aan te houden, aangezien verzoeker en zijn gemachtigde voldoende gelegenheid hadden gehad om hun standpunten schriftelijk naar voren te brengen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de rapportage van de politie als voldoende bewijs werd beschouwd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling doorstond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB – 20/2021
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen),
en

de burgemeester van de gemeente Heerlen , verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bertolet ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwetwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van een sluiting van de woning aan de [adres] , te [woonplaats] (hierna: de woning) met ingang van 20 augustus 2020 voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Verzoeker en gemachtigde van verzoeker zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
Verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak.
4. Gemachtigde van verzoeker heeft per brief van 19 augustus 2020 te 09:38 uur aangegeven dat de behandeling ter zitting om 13.00 uur niet door kan gaan althans dat de gemachtigde niet komt en verzoeker eveneens niet. Reden hiervoor zijn coronaklachten in gezinsverband en het feit dat de gemachtigde ook klachten heeft. Mocht de voorziening worden toegewezen dan kan zonder zitting beslist worden; zo niet dan wenst verzoeker een nieuwe behandeling. De voorzieningenrechter begrijpt dit aldus dat dan om aanhouding van de behandeling ter zitting wordt verzocht.
5. Uit telefonisch contact van de griffie met verweerder is gebleken dat verweerder zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
6. Verzoekers gemachtigde heeft in reactie op de mededeling van de griffie dat de behandeling van de zaak niet op voorhand zal worden aangehouden schriftelijk naar voren gebracht dat hij in beginsel recht heeft op een mondelinge behandeling van de zaak. Daarnaast heeft verzoeker hetgeen hij ter zitting had willen aanvullen ten aanzien van het eerder ingenomen standpunt op schrift gesteld.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het verzoek heeft betrekking op de sluiting van de woning van verzoeker met ingang van
20 augustus 2020 voor de deur van zes maanden. Weliswaar heeft verweerder ermee ingestemd het tijdstip van sluiting op te schorten totdat door de voorzieningenrechter is beslist op het onderliggende verzoek doch dit neemt niet weg dat de spoedeisendheid een gegeven is. Gezien de onzekerheid van de situatie rond verzoekers gemachtigde en zijn gezin en de ruimte in het zittingsrooster van de rechtbank is niet op voorhand duidelijk wanneer een nieuwe behandelingsdatum geagendeerd zou kunnen worden.
Daarnaast constateert de voorzieningenrechter dat namens verzoeker zijn standpunt over de voorgenomen sluiting schriftelijk is toegelicht en onderbouwd. Zo zijn op 17 augustus 2020 nog schriftelijk aanvullende opmerkingen gemaakt en is daarbij aangegeven dat deze gezien kunnen worden als pleidooi maar ter zitting nog aangevuld kunnen worden. Bij brief van
18 augustus 2020 zijn foto’s met toelichting overgelegd namens verzoeker en op
19 augustus 2020 zijn om 11:10 uur namens verzoeker nog schriftelijk de gezichtspunten naar voren gebracht die hij ter zitting had willen aanvullen. Gezien deze omstandigheden heeft verzoeker de gelegenheid gehad om zijn gezichtspunten onder de aandacht van de voorzieningenrechter te brengen. Daarnaast speelt dat de klachten van verzoekers gemachtigde niet op verzoeker van toepassing zijn en dat verzoeker derhalve bij de behandeling in persoon had kunnen verschijnen om – indien gewenst – nog een nadere aanvulling op de feiten te geven. Verzoeker heeft er evenwel zelf voor gekozen om niet te verschijnen.
Desgevraagd heeft verweerder zich ook ter zitting nog eens nadrukkelijk verzet tegen aanhouding van de behandeling.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op het vorenoverwogene, dan ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden teneinde verzoeker en zijn gemachtigde op een latere datum in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn.
Wat is de aanleiding voor het nemen van het bestreden besluit?
8. Aanleiding voor verweerder om het bestreden besluit te nemen was de bestuurlijke rapportage van de politie van 30 juni 2020 met bijbehorende foto’s. Daaruit blijkt dat op
30 juni 2020 in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen met 229 hennepplanten, softdrugs als bedoeld in artikel 3 Opiumwet. Daarnaast werd de stroom illegaal afgetapt en leek het of de woning geen of slechts een ondergeschikte woonfunctie had.
Waarom is verzoeker het niet eens met het bestreden besluit?
9. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder zou moeten volstaan met een waarschuwing en dus niet had moeten overgaan tot een woningsluiting. Op het adres is geen buitensporige grote hoeveelheid hennepplanten aangetroffen en onbetwist is dat de hennepplantage pas was opgezet. Daarnaast is er wel sprake van een woonfunctie. Er is een actuele inschrijving in de basisregistratie personen (BRP), er rust een hypotheek op de woning en de eigenaar/verzoeker is traceerbaar. Omdat verzoeker de woning aan het renoveren is, lag er veel stof in de woning en stonden er nog spullen in de keuken. De woning kon echter gewoon worden gebruikt. De keuken, badkamer en slaapkamer zijn ingericht. In de badkamer staan toiletspullen en in de kasten ligt kleding. Ook was de koelkast gevuld. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de op 18 augustus 2020 overgelegde foto’s. Er is geen sprake van spookburgers en er zijn geen andere personen in de woning aangetroffen. Verzoeker verblijft veel bij zijn vriendin, omdat zij niet graag in zijn woning verblijft. Dat betekent echter niet dat verzoeker niet meer in de woning woont. Daarbij had de in de woning aangetroffen python verzorging nodig, waardoor verzoeker er dagelijks was.
Welke wettelijke regels zijn van toepassing?
10. Voor de wettelijke regels die van toepassing zijn verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage bij deze uitspraak.
Is verweerder bevoegd de woning van verzoeker te sluiten?
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevoegdheid van verweerder om over te gaan tot het opleggen van een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet niet in geschil is. In de woning is een in werking zijnde hennepkwekerij met 229 planten aangetroffen. Verzoeker betwist echter de bevoegdheid om de woning voor zes maanden te sluiten en stelt dat verweerder had dienen over te gaan tot het geven van een waarschuwing. Volgens het toepasselijke beleid is verweerder bevoegd tot sluiting van de woning voor zes maanden als uit de aangetroffen omstandigheden en feiten in de woning blijkt dat deze woning geen of slechts een ondergeschikte woonfunctie heeft. In dat geval kan in redelijkheid niet meer worden volstaan met een waarschuwing.
12. Verweerder verwijst voor de toepassing van zijn bevoegdheid om over te gaan tot de sluiting van de woning naar de constateringen zoals die zijn neergelegd in de door de politie op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage. Daarin staat onder meer vermeld dat de plantage zich op de begane grond in een ruimte naast de keuken bevond; dat in de keuken voor de keukenkastjes meerdere afvalzakken stonden en het aanrechtblad van de keuken al een tijdje niet was schoongemaakt. In het pand werden geen vuile en/of schone kleren dan wel toiletartikelen aangetroffen. Op de bovenverdieping bevond zich weliswaar een matras, maar die stond rechtop en werd klaarblijkelijk niet gebruikt om op te slapen. Verder werden er in de woning geen persoonlijke spullen aangetroffen. In het pand stonden her en der wel spullen, zoals kasten, maar er werden geen persoonlijke gebruiksartikelen aangetroffen, die duiden op een normale bewoning. In het pand werd een terrarium met een witte python aangetroffen. Het pand maakte in zijn geheel een onbewoonde indruk. Verweerder stelt dat hij ervan uit mag gaan dat de woning geen dan wel slechts een ondergeschikte woonfunctie heeft en dat er sprake is van professionele hennepteelt.
13. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat de burgemeester kan en mag uitgaan van de juistheid van de rapportage van de politie, tenzij verzoeker aantoont dan wel aannemelijk maakt dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566). Dit geldt evenzeer voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
14. Verzoeker voert aan dat de bevindingen in de rapportage niet kloppen en dat de woning alles heeft om te functioneren als woonhuis. Hij verwijst daarvoor naar de aanwezigheid van een python in de woning die verzorging nodig heeft. Verder heeft hij ter onderbouwing van zijn standpunt foto’s overgelegd, waarop kleren, vuile was en toiletspullen te zien zijn doch de voorzieningenrechter kan daaraan niet de gevolgtrekking verbinden dat de constateringen in de bestuurlijke rapportage niet juist zouden zijn. Niet blijkt immers waar, wanneer en door wie deze foto’s genomen zijn en dat deze foto’s betrekking hadden op het moment dat de rapporteur zijn constatering deed.
Ook de voorzieningenrechter zal dan ook bij de beoordeling van het bestreden besluit uitgaan van de juistheid van de op 12 maart 2020 door de burgemeester ontvangen bestuurlijke rapportage. Dat er geen sprake zou zijn van geen of slechts een ondergeschikte woonfunctie is dan ook niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat een python in het pand verbleef maakt dat niet anders.
Wat is de conclusie?
15. De conclusie is dat het bestreden besluit de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling doorstaat. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is gedaan op 25 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
.
griffier de voorzieningenrechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van dit beleid. Op grond van deze afwijkingsbevoegdheid kan de burgemeester, in bijzondere gevallen, besluiten om redenen van redelijkheid en billijkheid, een eenmaal opgelegd besluit tot sluiting opheffen.
Opiumwet
Artikel 2, van de Opiumwet bepaalt dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst I.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet

In het “Damoclesbeleid Heerlen ” (bekendgemaakt op 9 december 2019 en inwerking getreden op 17 december 2019; hierna: het beleid) staat vermeld:

Artikel 1: Handhavingsarrangement

De burgemeester handelt in het kader van zijn bevoegdheid tot het treffen van herstelsancties ter naleving van artikel 13b Opiumwet overeenkomstig de in dit artikel opgenomen handhavingsmatrices.
I. Softdrugs / hennepteelt
a. reguliere omstandigheden
Bij het aantreffen van een hennepplantage en/of een handelshoeveelheid softdrugs worden de navolgende bestuurlijke maatregelen getroffen.
Woning
Bestuurlijke maatregel
1e constatering
Waarschuwing (tenzij, zie b.)
2e constatering
Sluiting 6 maanden
3e constatering
Sluiting 12 maanden
4e constatering
Sluiting onbepaalde tijd
b. bedrijfsmatige en professionele hennepteelt en/of -handel in woning
Indien uit de aangetroffen omstandigheden en feiten in een woning blijkt dat deze woning geen of slechts een ondergeschikte woonfunctie heeft is er sprake van bedrijfsmatige en professionele hennepteelt en -handel. De woning wordt dan geacht een belangrijke schakel te zijn in de criminele keten van de productie van en de handel in softdrugs. Er kan dan in redelijkheid niet meer worden volstaan met een waarschuwing. De woning wordt dan ook zonder voorafgaande waarschuwing gesloten voor de duur van 6 maanden.
Indicaties (niet-limitatief) die erop kunnen duiden dat een woning geen of slechts een ondergeschikte woonfunctie heeft zijn:
• op het adres is geen actuele inschrijving in de Brp bekend;
• de hoeveelheid planten in verhouding tot de beschikbare ruimte;
• het niet op een normale wijze kunnen gebruiken van bijvoorbeeld de badkamer en/of het toilet en/of de keuken;
• een minimale inrichting om te slapen, verzorgen en koken;
• aanwijzingen dat de bewoning enkel bedoeld is voor de persoon die de plantage verzorgt en/of bewaakt;
• de professionaliteit waarmee de hennepplantage is opgebouwd;
• inschrijving van zogenoemde ‘spookburgers’;
• de woning is zonder hypotheek aangekocht;
• de eigenaar is een niet traceerbaar persoon;
• het aantreffen van personen die niet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen of niet over een verblijfstitel in Nederland beschikken.
De woning wordt eveneens zonder voorafgaande waarschuwing gesloten voor de duur van 6 maanden indien er sprake is van het aantreffen van significante handelshoeveelheden softdrugs voor opslag en/of overslag. Hieronder wordt ook verstaan het op bedrijfsmatige schaal drogen/verwerken van hennep.
c. Housing First
Indien de woning gebruikt wordt in het kader van Housing First, wordt de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
d. meldende eigenaar / verhuurder
Er wordt volstaan met een sluitingsduur van een (1) maand als het aantreffen van een hennepplantage, of significante handelshoeveelheid softdrugs, het directe gevolg is van een concrete melding bij de politie door de eigenaar/verhuurder van die betreffende woning.
Voorwaarde tot toepassing van de verkorte sluitingsduur is het aantoonbaar door de eigenaar/verhuurder per ommegaande, en ten minste voor het opleggen van het sluitingsbevel, ontbinden van huurovereenkomst.