ECLI:NL:RBLIM:2020:6299

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
C/03/278096 / HA ZA 20-269
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voeging van zaken in civiele procedure met betrekking tot kredietovereenkomst en pandrecht

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 26 augustus 2020 vonnis gewezen in een incident betreffende de voeging van zaken. De eiseres in de hoofdzaak, Kessel Rental B.V., heeft een vordering ingesteld tegen ABN AMRO Bank N.V. over de gevolgen van een kredietovereenkomst uit 2004. Kessel stelt dat ABN geen eerste pandrecht heeft verkregen op de bedrijfsinventaris, wat heeft geleid tot schade voor Kessel. ABN heeft in een andere procedure, zaak 1, ook een vordering tegen Kessel, waarbij het gaat om de kosten van procedures tegen Prevan Holding B.V. die ABN heeft gevoerd. De rechtbank oordeelt dat beide zaken verknocht zijn, omdat ze identieke feitelijke geschilpunten bevatten. De rechtbank heeft daarom de voeging van de hoofdzaak met zaak 1 toegewezen, om een consistente en doelmatige behandeling van de zaken te waarborgen. Kessel is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 543,00. De zaak zal op 7 oktober 2020 weer op de rol komen voor repliek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/278096 / HA ZA 20-269
Vonnis in incident van 26 augustus 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KESSEL RENTAL B.V.,
gevestigd te Kessel,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.A. Bloo te Venlo,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudend te Venlo,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam.
Partijen worden hierna Kessel en ABN genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 mei 2020 met producties 1 tot en met 9;
  • de incidentele conclusie tot voeging van zaken ex art. 222 Rv tevens conclusie van antwoord in de hoofdzaak met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot voeging ex art. 222 Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
ABN vordert dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer 275289 / HA ZA 20-138 (hierna: zaak 1). Kessel voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 222 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voeging kan worden gevorderd als voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake wanneer feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
2.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat beide zaken spelen tussen dezelfde partijen en dat beide zaken tegelijkertijd aanhangig zijn bij dezelfde rechter. Partijen discussiëren over het antwoord op de volgende vragen:
  • gaat de hoofdzaak over hetzelfde onderwerp als zaak 1?
  • is de hoofdzaak verknocht aan zaak 1?
2.4.
In zaak 1 draait het samengevat om het volgende. Tussen Kessel en ABN is in 2004 een kredietovereenkomst gesloten waaruit voor Kessel de verplichting volgt om een eerste pandrecht ten gunste van ABN te vestigen op onder meer bestaande en toekomstige bedrijfsinventaris. Nadien is discussie ontstaan of ABN het eerste pandrecht heeft of Prevan Holding B.V. (hierna Prevan). ABN heeft meerdere procedures gevoerd tegen Prevan en zij heeft de kosten daarvan in mindering gebracht op de rekening-courant van Kessel. Kessel vordert in zaak 1 dat ABN die kosten moet terugbetalen.
2.5.
In de onderhavige hoofdzaak vordert Kessel – samengevat - een voor recht verklaring dat ABN aansprakelijk is voor de schade die Kessel heeft geleden doordat ABN bij aanvang van de door haar verstrekte financiering aan Kessel geen eerste pandrecht heeft verkregen en/of ABN zich tegenover Prevan op het standpunt heeft gesteld dat Prevan niet een eerste pandrecht had of mocht behouden. Ook vraagt Kessel veroordeling van ABN tot vergoeding van de schade. De in 2004 tussen Kessel en ABN gesloten kredietovereenkomst ligt ten grondslag aan de door ABN aan Kessel verstrekte financiering.
2.6.
Uit rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5 volgt dat het zowel in de onderhavige hoofdzaak als in zaak 1 gaat om identieke feitelijke geschilpunten, te weten – kort gezegd – een geschil over de gevolgen van het niet verkrijgen van een eerste pandrecht door ABN. Daarom oordeelt de rechtbank met ABN dat beide zaken aan elkaar verknocht zijn. Het belang van een goede en doelmatige behandeling brengt daarom mee dat beide zaken zoveel mogelijk gelijktijdig worden behandeld en beslist door dezelfde rechter. De rechtbank zal daarom de voeging van de onderhavige hoofdzaak met zaak 1 bevelen. De vraag of beide zaken gaan over hetzelfde onderwerp behoeft dan ook geen beantwoording meer.
2.7.
Kessel heeft tot slot aangevoerd dat door voeging van beide zaken er in zaak 1 voor Kessel ontoelaatbare vertraging optreedt. Na raadpleging van de rol is gebleken dat in zaak 1 inmiddels is geconcludeerd voor repliek en deze op de rol staat van 26 augustus 2020 voor dupliek. De rechtbank oordeelt dat dit echter niet aan voeging in de weg staat. Door voeging behouden beide procedures immers hun zelfstandige karakter. Het belang van consistentie van uitspraken en proceseconomie kan voorts ook gediend zijn met procedures die zich inmiddels in een andere stand bevinden, nog daargelaten dat dat op een later moment kan veranderen. Mocht door de voeging van de procedures toch onoverkomelijke vertraging worden veroorzaakt bij één of beide procedures, kunnen de zaken na een verzoek daartoe alsnog afzonderlijk worden afgedaan. Voeging impliceert immers niet per definitie dat beide zaken gelijktijdig worden afgedaan.
2.8.
Kessel zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN worden als volgt begroot:
- salaris gemachtigde €
543,00(1,0 punt × tarief € 543,00)
totaal € 543,00

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer 275289 / HA ZA 20-138,
3.2.
veroordeelt Kessel in de kosten van het incident, aan de zijde van ABN tot op heden begroot op € 543,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 oktober 2020voor repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CL