ECLI:NL:RBLIM:2020:6221

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
ROE 19/3335
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor verbouwing tot bowlingbaan en Prison Island met bezwaar van omwonenden

Op 24 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand tot een bowlingbaan met Prison Island en restaurant. Verzoekers, omwonenden van het pand, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden voor parkeer- en geluidoverlast. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder voldoende rekening had gehouden met de toename van de parkeerbehoefte ten opzichte van de voormalige feestzaal en dat er voldoende parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar waren. Tevens werd vastgesteld dat de geluidbelasting van de activiteiten op de tweede verdieping, waar Prison Island is gevestigd, niet onevenredig zou zijn voor de omwonenden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat het bestreden besluit in de bodemprocedure stand zou kunnen houden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 19 / 3335

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker 1],
[verzoeker 2],
[verzoeker 3]en
[verzoeker 4], allen wonend te [woonplaats] , verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder aan [naam] B.V. (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand [adres 1] tot bowlingbaan met Prison Island en restaurant (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 1 oktober 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van (onder anderen) verzoekers tegen het besluit op aanvraag (deels) gegrond verklaard, onder wijziging en aanvulling van de motivering van het besluit op aanvraag.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. W.D.W. van Aken, advocaat te Sittard-Geleen.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. R. Evens, advocaat te Nijmegen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden die hieronder nader zullen worden geduid.
Door de uitbraak van het coronavirus heeft de behandeling van het verzoek vertraging opgelopen. Partijen hebben toestemming gegeven de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster heeft op 4 januari 2019 een aanvraag om een omgevings-vergunning ingediend voor het bouwplan. Het betreft de bouw van een gebouw aan de achterzijde van het bestaande gebouw aan de [adres 1] , waarbij de mozaïekwand aan de oostzijde van het pand in stand wordt gelaten. Voorheen was op die plek een feestzaal (Festi-Village) gelegen. Op de begane grond van de nieuwbouw is het bowlinggedeelte en een restaurant gesitueerd. Het Prison Island is deels op de eerste en deels op de tweede verdieping (vier spelruimtes) van de nieuwbouw gesitueerd. De gronden waarop het bouwplan is gesitueerd hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Sphinx’ (hierna: het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Centrum’ en de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ en ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’. Het te verbouwen pand is een gemeentelijk monument en geregistreerd als ‘kenmerkend’ in het Maastrichts Planologisch Erfgoed.
2. Bij het besluit op aanvraag heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; hierna: de Wabo) en het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo of artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo). Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand dan wel monumentenzorg en de Bouwverordening. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning (onder voorwaarden) verleend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekers tegen het besluit op aanvraag (deels) gegrond verklaard, onder wijziging en aanvulling van de motivering van het besluit op aanvraag. Verweerder is, anders dan in het besluit op aanvraag, tot de conclusie gekomen dat zowel voor het gebruik van de tweede verdieping als voor het bouwen op grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht (voor wat betreft de bebouwingshoogte) sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Volgens verweerder kan echter op beide punten van het bestemmingsplan worden afgeweken en een omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) worden verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarom met toepassing van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de planregels een ontheffing verleend om de aangevraagde functies op de tweede verdieping toe te staan en met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een ontheffing verleend voor het bouwen op grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht.
4. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit en dat de bestuursrechter bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen. Voorts acht de voorzieningenrechter de spoedeisendheid genoegzaam aangetoond, waarbij hij in aanmerking neemt dat vergunninghoudster de uitvoering van het bouwplan heeft hervat.
7. De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt, als het spoedeisendheid belang niet (geheel) ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen. Deze beoordeling is niet bindend voor de rechter in de hoofdzaak.
8. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het facetbestemmingsplan Parkeren. Omdat de Festi-Village al geruime tijd (sinds 2009) niet meer in gebruik is, heeft verweerder bij het bepalen van de parkeervraag van de nieuwe activiteiten ten onrechte gesaldeerd met de parkeervraag van die feestzaal. Dit betekent dat moet worden voorzien in 55 parkeerplaatsen. Op het eigen terrein kan niet in die vraag worden voorzien en uit de door verzoekers overgelegde contra-expertise (‘Onderbouwing parkeerbalans ontwikkeling bowlingbaan Maastricht’ van Vanderleek Verkeersadvies van 24 november 2019) komt naar voren dat verweerders parkeerbalans niet aantoont dat het bestaande openbare parkeeraanbod voldoende is om aan de parkeervraag te voldoen. De parkeerbalans bevat daarnaast tekortkomingen.
9. Voorts betogen verzoekers dat niet wordt voldaan aan de op grond van de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ in artikel 7.2, onder c, van de planregels voorgeschreven voorgevelbreedte. De gevel aan de oostzijde van de nieuwbouw wordt immers acht meter in zuidelijke richting uitgebreid. Omdat de ruimtelijke relatie met de Boschstraat ontbreekt en de nieuwbouw een eigen hoofdingang aan de oostzijde heeft, moet die zijde van de nieuwbouw als voorgevel worden aangemerkt.
10. Daarnaast voeren verzoekers aan dat het gebruik van de tweede verdieping als Prison Island in strijd is met de in artikel 3.1 van de planregels neergelegde gebruiksregels van de bestemming ‘Centrum’. Verweerder heeft volgens verzoekers ten onrechte toepassing gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3, onder b, van de planregels. Niet alleen wordt door verzoekers, zoals uit het vorenstaande blijkt, gesteld dat de parkeerbalans in de directe woonomgeving onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed, maar tevens ontstaan er onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu. Bovendien leidt dit tot strijd met een goede ruimtelijke ordening, wat eveneens relevant is voor het met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo (de zogenoemde kruimelgevallenregeling) afwijken van het bestemmingsplan van de dubbelbestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’. Volgens verzoekers wordt door de verruiming van het gebruik niet voldaan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zij hebben in dit verband ten aanzien van het gehele bouwplan een second opinion van 10 juni 2019 en ten aanzien van het verruimde gebruik op de tweede verdieping een contra-expertise van 10 januari 2020 van Spider Monkey Consultancy op het akoestisch onderzoek van verweerder overgelegd.
11. Op 21 februari 2020 is van verweerder een reactie op de contra-expertise van 10 januari 2020 ontvangen. Daarin is een beoordeling van verweerders geluidsdeskundige van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg verwerkt. Verweerder heeft zijn reactie bij brief van 3 juni 2020 aangevuld.
12. Vergunninghoudster heeft bij brief van 12 maart 2020 een reactie op de gronden van het verzoek en het beroep van verzoekers ingezonden. Bij brief van 11 juni 2020 heeft zij daar een akoestische notitie van de K+ Adviesgroep van 11 mei 2020 aan toegevoegd.
13. Verzoekers hebben op 30 juli 2020 een pleitnota, een pleitnotitie en een reactie van Spider Monkey Consultancy op de akoestische notitie van de K+ Adviesgroep van 11 mei 2020 en een pleitnotitie van Vanderleek Verkeersadvies ingezonden.
14. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Parkeren
15. Op grond van artikel 2 van de planregels van het facetbestemmingsplan is dit plan van toepassing op alle geldende bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente Maastricht, waarvan de gronden zijn aangeduid op de verbeelding bij dit plan. Eerdere (vigerende) bepalingen met betrekking tot parkeren komen te vervallen voor zover deze in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen.
Op grond van artikel 3.1 van de planregels mogen de in het plangebied aanwezige gronden slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of mag het gebruik van deze gronden enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en/of in stand gehouden.
Op grond van artikel 3.2 van de planregels is er sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan het parkeer(normen)beleid van het college van burgemeester en wethouders, getiteld ‘Parkeernormen Maastricht 2017’, zoals laatstelijk gewijzigd op 11 juli 2017, met inbegrip van de daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Indien het parkeer(normen)beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, is sprake van voldoende parkeergelegenheid wanneer aan dit gewijzigde beleid wordt voldaan.
16. Volgens de ‘Parkeernormen Maastricht 2017’ wordt bij het toetsen van (ver)bouwplannen de parkeereis berekend aan de hand van de vastgestelde parkeernormen. De initiatiefnemer moet in het (ver)bouwplan rekening houden met het realiseren van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein conform de parkeereis. Bij een verbouwing telt slechts de toegevoegde parkeervraag mee. Bij een verbouwing telt voor het berekenen van de parkeereis het eventueel reeds aanwezige tekort dus niet mee. Bij nieuwe ontwikkelingen dient in alle gevallen volledig aan de parkeereis te worden voldaan. De beschikbare parkeerruimte op de openbare weg mag bij het voldoen aan de parkeereis slechts worden meegeteld, indien daarvoor op straat nu en in de toekomst voldoende vrije parkeerruimte aanwezig is. In gebieden waar sprake is van een grote parkeerdruk blijft de openbare parkeercapaciteit altijd buiten beschouwing. Als er te weinig parkeerplaatsen in het plan zijn opgenomen, kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. Is aanleg of uitbreiding van parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk, dan kan onder voorwaarden vrijstelling worden verleend voor de parkeereis. Het verlenen van vrijstelling is onder andere mogelijk, indien op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien. Aan dit vereiste wordt voldaan als de gemeente op zich neemt zorg te dragen voor de benodigde parkeercapaciteit. De daarmee gemoeide kosten worden gefinancierd uit het Parkeerfonds. Dit houdt in dat in de omgevingsvergunning in relatie tot de hiervoor bedoelde vrijstelling de voorwaarde wordt opgenomen dat een bedrag van € [bedrag] per parkeerplaats in het gemeentelijk Parkeerfonds dient te worden gestort.
17. Verweerder heeft de parkeerbehoefte aan de hand van voormeld beleid dat is gebaseerd op CROW-normen vastgesteld op 55 parkeerplaatsen. Gerelateerd aan de parkeerbehoefte van de voormalige Festi-Village van 51 parkeerplaatsen, betekent dit dat de parkeerbehoefte met vier parkeerplaatsen toeneemt. Omdat uit de parkeerbalans volgt dat 55 parkeerplaatsen kunnen worden opgevangen in het gebied, is dat bij een toename van vier plaatsen zeker het geval. Daarbij wijst verweerder er op dat in de berekening van de parkeerbehoefte projecten zijn meegenomen die nog niet zijn gerealiseerd.
18. In de visie van verzoekers is de exploitatie van de Festi-Village al zodanig lang geleden gestaakt (in 2009) dat de parkeervraag hiervan niet (meer) in aftrek mag worden gebracht op de parkeerbehoefte van vergunninghoudster en niet mag worden toegerekend aan de beschikbare capaciteit in de openbare ruimte.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bij de beoordeling van de vraag of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid bij vervangende nieuwbouw alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren bouwplan (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2566, en 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:602). Daarbij volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een periode van leegstand niet relevant is (zie de uitspraken van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3449, en 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285). In de door verzoekers genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5126) ziet de voorzieningenrechter geen grond om tot een ander oordeel te komen. In die zaak werd saldering namelijk niet alleen vanwege het beëindigde gebruik maar ook vanwege de onduidelijkheid over de parkeerbehoefte, die in de onderhavige zaak vast staat, niet mogelijk geacht. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder slechts rekening heeft hoeven houden met een toename van de parkeerbehoefte van vier parkeerplaatsen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op grond van de parkeerbalans, met inachtneming van wat daartegen door verzoekers onder verwijzing naar het rapport van Vanderleek Verkeersadvies is aangevoerd, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in de directe omgeving voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om die parkeerbehoefte te kunnen lenigen. Dit betekent dat in zoverre geen sprake is van strijd met het facetbestemmingsplan.
Waarde – Beschermd Stadsgezicht
20. Op grond van artikel 7.2, aanhef en onder c, van de regels van het bestemmingsplan mag er uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande breedte en de indeling van de voorgevel van de gebouwen.
21. De voorzieningenrechter overweegt dat de planregels geen definiëring van het begrip ‘voorgevel’ geven. De voorzieningenrechter zal daarom voor de uitleg van dit begrip aansluiten bij het normale taalgebruik. Op grond hiervan is de voorgevel de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. De feitelijke situatie acht de voorzieningenrechter daarbij doorslaggevend (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2975). De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorgevel zich onveranderd aan de kant van het bestaande gebouw aan [straat] bevindt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de nieuwbouw aansluit op en toegankelijk is via dit bestaande gebouw. Aan de voorzijde van dit gebouw bevindt zich het huisnummer en is, anders dan bij de gevel die volgens verzoekers de voorgevel is, een grote openbaar toegankelijke weg gelegen. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder van een juiste situering van de voorgevel is uitgegaan.
22. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met toepassing van de zogenoemde ‘kruimelgevallenregeling’ van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo afgeweken van de op grond van de bestemming ‘Waarde – Beschermd Stadsgezicht’ toegestane bebouwingshoogte. Niet in geschil is dat de ‘kruimelgevallenregeling’ als grondslag voor afwijking van het bestemmingsplan kan dienen. Op grond van voornoemd artikel 2.12 van de Wabo dient echter ook in dit opzicht sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Voor zover verzoekers in dit verband de parkeer- en geluidnormen in stelling brengen, overweegt de voorzieningenrechter dat die aspecten geen verband houden met de afwijking en dus op dit punt geen strijd met een goede ruimtelijke ordening op kunnen leveren.
Gebruik van de tweede verdieping
23. Op grond van artikel 3.1, onder a, van de planregels is gebruik voor cultuur en ontspanning van gronden met de bestemming ‘Centrum’ uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag, de eerste verdieping alsmede de kelderverdiepingen aansluitend bij de parkeergarages.
Op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de planregels kan verweerder ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, van de planregels ten behoeve van het toestaan van commerciële functies (kantoren, horeca, maatschappelijke doeleinden, cultuur en ontspanning, dienstverlening) op verdiepingen, mits
(1) de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
(2) geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
(3) er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder belangen van derden en die van aangrenzende percelen.
24. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestemmingsplan op de begane grond en de eerste verdieping het gebruik van het pand als Prison Island toestaat. Dat is anders voor de tweede verdieping. In artikel 3.3, onder b, van de planregels heeft de planwetgever aan verweerder wel de bevoegdheid toegekend om binnenplans af te wijken. Met het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid moet de situatie die kan ontstaan door de toepassing van die bevoegdheid in beginsel planologisch aanvaardbaar worden geacht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3356). Voorts dient bij de beoordeling van een aanvraag om gebruik te maken van deze bevoegdheid een afweging van belangen plaats te vinden. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter dient derhalve te toetsen of verweerder zijn besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid, deugdelijk heeft gemotiveerd en bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2583).
25. Verzoekers hebben het standpunt ingenomen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan en bovendien sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder had om die reden geen toepassing kunnen geven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 3.3, onder b, van de planregels. Hiertoe hebben zij gesteld dat niet wordt voldaan aan de parkeer- en de geluidnormen.
26. Voor wat betreft de gestelde onevenredig nadelige beïnvloeding van de parkeerbalans verwijst de voorzieningenrechter naar wat onder 19 is overwogen.
27. Voor zover verzoekers bezwaren tegen het bestreden besluit naar voren hebben gebracht die zien op geluid of andere gevolgen afkomstig van het gebruik van de begane grond en de eerste verdieping van het gebouw, overweegt de voorzieningenrechter dat dit gebruik niet door de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning, maar door het (in rechte onaantastbare) bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Omdat de bezwaren die zien op het geluid en andere gevolgen afkomstig van het gebruik van de begane grond en de eerste verdieping van het gebouw het bereik van de inhoud van de omgevingsvergunning te buiten gaan, kunnen die bezwaren in deze procedure niet aan de orde komen en beperkt de voorzieningenrechter zich tot de geluidbelasting en gestelde andere gevolgen van het gebruik van de tweede verdieping. Op die verdieping zijn vier spelruimtes van het Prison Island (meerdere aaneengesloten uit gevangeniscellen bestaande escaperooms) en een techniekruimte gesitueerd.
28. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat door het gebruik van de tweede verdieping geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan. Het is niet aannemelijk dat verzoekers overlast gaan ondervinden van de gebruikers van de tweede verdieping (waar slechts een beperkt deel van de activiteiten in het gebouw plaatsvindt). In het gebouw zijn ontvangst- en loungeruimtes, zodat het, te meer nu de bezoekers er zijn voor de Prison Island, niet voor de hand ligt dat bezoekers voor het gebouw ‘blijven hangen’. Verder is het aantal deelnemers aan een Prison Island niet zodanig dat hierdoor voor omwonenden overlast door touringcars zal ontstaan. De besloten spelruimtes worden gebruikt door kleine teams (van 2 tot 5 personen) die onder tijdsdruk opdrachten uitvoeren om uit een ruimte te ontsnappen. In de gevels van de spelruimtes zijn er geen ramen en deuren en er wordt vanuit de inrichting geen muziek of ander geluid ten gehore gebracht. De kans op geluidhinder vanuit die ruimtes is dan ook gering. Zowel ten aanzien van de spelruimtes als de techniekruimte wordt voldaan aan de geluidnormen. Ter onderbouwing hiervan zijn van de zijde van vergunninghoudster en verweerder diverse geluidsrapportages ingebracht. Verzoekers hebben hier contra-expertises van Spider Monkey Consultancy tegenover gesteld.
29. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen van de spelactiviteiten op de tweede verdieping is aansluiting gezocht bij de Brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) die indicatieve richtafstanden bevat voor milieuzonering. Hoewel bij een Prison Island geen muziek ten gehore wordt gebracht, lijkt de activiteit het meest op een amusementshal. De daarvoor geldende richtafstand bedraagt in gemengd gebied 10 meter. De aanbouw van het pand [adres 2] , waar bewoning planologisch mogelijk is, ligt binnen die richtafstand. Dit betekent dat moet worden bezien of wordt voldaan aan de tweede stap van het stappenplan van de VNG-brochure. Daarbij is in de akoestische rapportages van de K+ Adviesgroep, getoetst door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg, de geluidbelasting van de totale nieuwbouw op de omgeving bezien en wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de toegestane geluidwaarden. Hieruit volgt dat ook wat betreft de geluiden afkomstig van de tweede verdieping wordt voldaan aan de normen. Het rekenmodel is, aldus verweerder, opgesteld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai.
30. De voorzieningenrechter ziet in de kanttekeningen die verzoekers onder verwijzing naar de rapportages van Spider Monkey Consultancy hebben geplaatst geen reden om te twijfelen aan verweerders op conclusies van de akoestische onderbouwing van de K+ Adviesgroep en de toetsing daarvan door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg gebaseerde standpunt dat de bijdrage aan de geluidbelasting van de tweede verdieping zodanig zal zijn dat dit geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu van verzoekers heeft. Die kanttekeningen houden grotendeels verband met de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten op de begane grond en de eerste verdieping van het gebouw en zien voornamelijk op de geluidbelasting van woningen die dichter bij het gebouw liggen dan de woningen van verzoekers. De geluidbelasting die wordt veroorzaakt door de activiteiten op de andere verdiepingen, waaronder begrepen de laad- en losbewegingen die daar met name betrekking op hebben, kan in deze zaak niet aan de orde komen. Die belasting is al afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Van belang is slechts of de activiteiten op de tweede verdieping een zodanige bijdrage aan de geluidbelasting leveren dat hierdoor onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu van verzoekers (en niet dat van dichterbij gelegen woningen) ontstaan of kunnen ontstaan. Gelet op de aard van die activiteiten op de tweede verdieping en de afstand van de woningen van verzoekers tot het gebouw is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers met de overgelegde rapportages van Spider Monkey Consultancy niet aannemelijk maken dat de (toegevoegde) geluidbelasting van het gebruik van de tweede verdieping ertoe leidt dat hun woonmilieu onevenredig wordt aangetast.
31. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, omdat geen onaanvaardbare geluidbelasting voor verzoekers optreedt. Het standpunt van verweerder dat ter plaatse van de woningen van verzoekers geen sprake zal zijn van onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu en mitsdien toepassing kan worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3, onder b, van de planregels acht de voorzieningenrechter daarom eveneens redelijk.
Conclusie
32. Onder deze omstandigheden verwacht de voorzieningenrechter niet dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het daartoe strekkende verzoek zal worden afgewezen.
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 24 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Voor zover nodig wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken wanneer dat weer mogelijk is.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.