ECLI:NL:RBLIM:2020:6117

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
C.03 / 280627 / KGZA 20-301
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op uitlatingen en rectificatie na negatieve berichtgeving op sociale media

In deze zaak, die op 18 augustus 2020 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden eisers een verbod op uitlatingen door gedaagde, die hen beschuldigde van malafide praktijken in verband met de verkoop van een pup. De zaak ontstond na de verkoop van een Australian Shepherd-pup aan de schoondochter van gedaagde, die kort na de aankoop ziek werd en uiteindelijk is ingeslapen. Gedaagde plaatste een emotioneel bericht op Facebook waarin zij eisers beschuldigde van broodfokkerij en andere onrechtmatige praktijken. Dit bericht werd massaal gedeeld, wat leidde tot reputatieschade voor eisers. Eisers vorderden onder andere dat gedaagde geen uitlatingen meer mocht doen waarin het woord 'broodfokker' werd gebruikt, dat zij negatieve berichten moest verwijderen en een rectificatie moest plaatsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren. De vordering tot verbod op uitlatingen werd afgewezen omdat deze te ruim was geformuleerd en het recht op vrijheid van meningsuiting van gedaagde onterecht zou beperken. Ook de vordering tot verwijdering van negatieve berichtgeving werd afgewezen, omdat gedaagde het bericht al had verwijderd en er geen bewijs was dat zij opnieuw negatieve uitlatingen zou doen. De vordering tot rectificatie werd eveneens afgewezen, omdat de verwijdering van het bericht niet alle gevolgen had weggenomen en een rectificatie niet effectief zou zijn. Uiteindelijk werden eisers in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/280627 / KG ZA 20-301
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo,
tegen
[gedaagde],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.M.J.K.M. Teeuwen te Roermond,
gedaagde,
advocaat mr. R.M.J.K.M. Teeuwen te Roermond.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 juli 2020 met productie 1;
  • de brief van [gedaagde] van 31 juli 2020 met producties 1 tot en met 11;
  • de brief van [eisers] van 3 augustus 2020 met producties 2 tot en met 16;
  • de brief van [eisers] van 3 augustus 2020 met productie 17;
  • de akte vermeerdering van eis van 3 augustus 2020;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eisers] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 30 maart 2020 is tussen [eisers] en de schoondochter van [gedaagde] , [naam schoondochter] , een koopovereenkomst tot stand gekomen waarbij [naam schoondochter] een pup van het ras Australian Shepherd heeft gekocht van [eisers] De naam van de pup is [naam hond] . Kort na aflevering is [naam hond] ziek geworden.
2.2.
Op 27 juni 2020 hebben [naam schoondochter] en de zoon van [gedaagde] [naam hond] laten inslapen.
2.3.
Op 27 juni 2020 heeft [gedaagde] een bericht op Facebook geplaatst met de volgende tekst:

MASSAAL DELEN NAMENS [naam hond] !!!!
Malafide praktijken in [woonplaats] , [plaats] [eiser sub 2] , koop hier geen hondje !!!
Mijn naam is [naam hond] ….
Ik ben geboren op 23 Januari dit jaar , en gisteren hebben mijn baasjes de moeilijkste keuze moeten maken om mij vandaag naar de hondenhemel te brengen. Mijn baasjes wilde mij een liefdevol leven geven maar hadden in de gaten dat ik ziek was. Kwispelend naar de dierenarts, want dat was mijn 2e thuis. Een bloedtrasfusie, prednison , en daarna wilde mijn achterpootjes niet meer meewerken. Wilde zo graag spelen maar t ging niet, een paar meter met gekruiste achterpootjes maakte dat ik steeds viel. Iedere week ging t slechter, ieder week naar de dokter. De dokter stuurde me door naar de specialist , een neuroloog en orthopeet….. En daar kregen mijn baasjes te horen dat ik geen toekomst meer zou hebben en iets mis was in mijn hersens. De mensen ( fokkers) die zich finacieel verijkt hebben aan mij kende geen compassie , reageren niet op mijn baasjes omdat mijn baasjes inmiddels erachter zijn gekomen dat ze broodfokkers zijn, er al 78 meldingen liggen, paspoorten niet kloppen en een malafide dierenarts hebben. En ze middels verschillende holdings werken. Mijn baasjes wilde het beste voor mij , en geen onmogelijk leven. Nu ik er niet meer ben, gaan mijn baasjes ervoor vechten dat wat mij is overkomen niet meer mogelijk is. Ik hoop dat iedereen die dit bericht leest het openbaar wilt delen om zo deze mensen te stoppen met dierenleed maar ook het mensenleed. En ik hoop dat ze dit zelf ook lezen…. stelletje hypocriete, medogenloze ratten , want mensen zijn jullie niet !!!#in #memoriam # [naam hond] 23-01-2020/27-06-2020
2.4.
[gedaagde] heeft het bericht in de eerste week van juli 2020 verwijderd. Het bericht heeft om en nabij 10 dagen op Facebook gestaan en is in die periode in ieder geval 20.000 á 21.000 keer gedeeld.

3.Het geschil

3.1.
Na een akte vermeerdering van eis vordert [eisers] samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te gebieden geen uitlatingen jegens [eisers] te doen waarbij het woord ‘broodfokker’ wordt gebruikt of woorden van gelijke strekking, onder verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde] te bevelen negatieve berichtgeving over [eisers] met betrekking tot pup [naam hond] die zij op Facebook en/of Instagram heeft gezet er van af te halen voor zover dit nog niet is gebeurd en er van af te laten onder verbeurte van een dwangsom;
dat [gedaagde] een rectificatie openbaar op Facebook moet plaatsen;
de proceskosten.
3.2.
[eisers] legt – samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eisers] het deel van vordering B dat ziet op het verwijderen van de berichtgeving ingetrokken omdat [gedaagde] het bericht dat zij op Facebook heeft gezet er al van af heeft gehaald en [gedaagde] geen bericht op Instagram heeft geplaatst.
3.4.
[gedaagde] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen de eiswijziging, gedaan bij akte vermeerdering van eis van 3 augustus 2020, heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Nu ook overigens geen sprake is van strijd met de goede procesorde, is de eiswijziging toelaatbaar.
4.2.
Gelet op de aard van de vorderingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eisers] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
4.3.
Kern van het geschil tussen partijen is of [gedaagde] uitlatingen heeft gedaan die onrechtmatig jegens [eisers] zijn. Bij beantwoording van die vraag dient voorop te worden gesteld dat uit de grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting (artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna EVRM) voortvloeit dat een ieder het recht heeft om gedachten en gevoelens van welke inhoud dan ook, te uiten. Dat betekent dat een ieder de vrijheid heeft zijn of haar hart te luchten en zich op negatieve wijze over iemand anders uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van een ander inhouden. Dat recht om vrijelijk zijn mening te uiten, vindt zijn begrenzing in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast (artikel 10 lid 2 EVRM). Of daarvan sprake is, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.4.
Nog los van de beantwoording van de vraag of de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in bovengenoemde zin, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ten aanzien van vordering A
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering onder A te ruim is geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. [eisers] vordert namelijk om [gedaagde] te gebieden
“geen uitlatingen jegens eisers te doen waarbij het woord ‘broodfokker’ wordt gebruikt of woorden van gelijke strekking”. Het gaat dan om uitlatingen die niet alleen zien op de onderhavige situatie inzake [naam hond] . Als de gevraagde voorziening zou worden toegekend, dan wordt het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] meer ingeperkt dan noodzakelijk en daarvoor biedt artikel 10 lid 2 EVRM geen ruimte. De vordering onder A zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van vordering B
4.6.
Ten aanzien van de vordering onder B overweegt de voorzieningenrechter dat [eisers] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich in de toekomst een situatie zal voordoen waarin [gedaagde] opnieuw negatieve berichtgeving over [eisers] met betrekking tot pup [naam hond] gaat plaatsen op Facebook en/of Instagram. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] immers verklaard geen intentie te hebben om een nieuwe bericht te plaatsen over [naam hond] omdat het voor haar “een reality check” was dat het bericht zo een vlucht nam; zij had dit niet verwacht en is daar van geschrokken. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] , nadat zij het bericht van Facebook heeft verwijderd, dit bericht wederom dan wel een ander bericht van gelijke strekking via een vorm van sociale media heeft geopenbaard. Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorziening te treffen. Dit betekent dat de vordering onder B zal worden afgewezen.
Ten aanzien van vordering C
4.7.
Met betrekking tot de vordering onder C overweegt de voorzieningenrechter eveneens dat de verzochte voorziening moet worden afgewezen gelet op het volgende. In het midden kan worden gelaten of de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn. Zelfs als sprake zou zijn van onrechtmatige uitlatingen zijdens [gedaagde] , dan zou de verzochte voorziening worden geweigerd. Artikel 6:167 BW kent de voorzieningenrechter een discretionaire bevoegdheid toe: de voorzieningenrechter kan de gevraagde voorziening, in het geval dat sprake is van onrechtmatige uitlatingen, weigeren indien de rectificatie geen passende oplossing is. Daarvan is in dit geval sprake. Vast staat dat [gedaagde] het bericht weliswaar heeft verwijderd, maar het bericht is niet helemaal van Facebook verdwenen. In de Facebook-accounts van de personen die het bericht van [gedaagde] hebben gedeeld is het bericht zelf weliswaar niet langer meer zichtbaar en staat vermeld “dit bericht is verwijderd”, maar de reacties op het gedeelde bericht zijn nog wel steeds in de tijdslijn terug te vinden. Daarnaast zijn er personen die een printscreen of foto hebben gemaakt van het bericht van [gedaagde] en dat op hun eigen profiel hebben geplaatst. De verwijdering van het bericht door [gedaagde] heeft daarop geen invloed gehad en hetzelfde geldt voor een rectificatie door [gedaagde] - die dan logischerwijs via hetzelfde sociale medium (Facebook) zou moeten plaatsvinden - , temeer nu niet gezegd is dat dezelfde personen een rectificatie zullen delen waardoor het bereik en daarmee het effect van een eventuele rectificatie zodanig gering is dat het geen passende oplossing biedt. De vordering onder C zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van vordering D
4.8.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van de Bos worden begroot op:
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.063,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Van de Bos tot op heden begroot op € 1.063,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken door mr. S.V. Pelsser op 18 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CL