ECLI:NL:RBLIM:2020:6083

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/1786
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurvergoeding voor gebruik leerwerkplaats zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over de beëindiging van de huurvergoeding voor een leerwerkplaats. Verzoekster, een kringloopwinkel die sinds 2005 als leerwerkplaats fungeert, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, dat per 1 september 2021 de maandelijkse huurvergoeding zou beëindigen. Verzoekster vorderde een voorlopige voorziening omdat zij vreesde dat het opzeggen van de huur onomkeerbare gevolgen zou hebben voor haar leerlingen en de zorgplicht die de gemeente heeft voor onderwijshuisvesting.

De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een spoedeisend belang vereist is. Dit belang was volgens de voorzieningenrechter niet aangetoond, omdat de beëindiging van de huurvergoeding niet direct onomkeerbare gevolgen met zich meebracht. Bovendien was het besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig, aangezien er geen duidelijke verplichting bestond om de huurvergoeding te blijven betalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en wees het verzoek af.

De uitspraak benadrukt dat een voorlopige voorziening slechts kan worden getroffen als er sprake is van een spoedeisend belang of als het besluit evident onrechtmatig is. In dit geval was geen van beide aan de orde, waardoor de voorzieningenrechter het verzoek afwees. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, in aanwezigheid van griffier mr. E.M.L. Kousen, en is op 17 augustus 2020 aan partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/1786
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. N.J.A.P.B. Niessen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigden R.M.J. Martens en H.J.M. Rademakers).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de maandelijkse vergoeding voor gebruik van leerwerkplaats “ [naam leerwerkplaats] ” beëindigd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Namens verzoekster is [naam 1] verschenen, bijgestaan door [naam 2] en [naam 3] , kantoorgenoten van de gemachtigde van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aan het adres [adres] in [plaats 1] is kringloopwinkel “ [naam leerwerkplaats] ” gevestigd. De winkel wordt sinds 2005 als leerwerkplaats gehuurd. Verweerder betaalt hiervoor een maandelijkse huurvergoeding aan verzoekster. In deze winkel voor tweedehands goederen leren leerlingen van de [naam school] [plaats 2] allerlei werknemersvaardigheden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten de maandelijkse huurvergoeding aan verzoekster per 1 september 2021 te beëindigen.
3. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingediend en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen voordat in de hoofdzaak is beslist of het bestreden besluit in stand kan blijven. De voorzieningenrechter kan daarbij zijn verwachtingen over de uitkomst van de hoofdzaak en het gewicht van de betrokken belangen betrekken. Voorop staat echter dat een spoedeisend belang vereist dat onverwijld een voorziening wordt getroffen.
5. Volgens verzoekster is het spoedeisend belang gelegen in het feit dat als gevolg van
het beëindigen van de maandelijkse huurvergoeding aan verzoekster de huur, gelet op de huurovereenkomst met [naam leerwerkplaats] , vóór 1 september 2020 zal moeten worden opgezegd. Volgens verzoekster is het opzeggen van de huur onomkeerbaar. Als de huur eenmaal is opgezegd, zal de verhuurder (als uiteindelijk zal blijken dat verweerder de huurvergoeding toch moet blijven voldoen) waarschijnlijk niet opnieuw een huurcontract met verzoekster willen aangaan, is het pand misschien al aan een ander verhuurd en zal, indien een nieuwe huurovereenkomst wél mogelijk is, deze huurovereenkomst wellicht onder hele andere voorwaarden worden aangeboden. Door opzegging van de huur komt bovendien de zorgplicht van verzoekster jegens haar leerlingen ernstig in het gedrang, omdat er een tekort aan onderwijsruimte zal ontstaan. Er is nog geen concreet voorstel voor – laat staan een besluit – over een geschikte andere locatie voor de leerwerkplaats per 1 september 2021. Verzoekster wijst op de zorgplicht die de gemeente heeft voor de onderwijshuisvesting op grond van Titel IV, Afdeling 3, van de Wet op de expertisecentra (Wev) en de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leudal. Verzoekster vraagt daarom om schorsing van het bestreden besluit.
6. Zoals gezegd is een uitspraak in een voorlopige voorziening een voorlopig oordeel. Een uitspraak in een voorlopige voorziening hangende bezwaar (zoals in de onderhavige zaak het geval is) is naar haar aard tijdelijk en wordt meestal opgelegd tot aan of tot enige tijd na de beslissing op bezwaar (bijvoorbeeld totdat de beroepstermijn is verstreken). Een beslissing op bezwaar is immers een volledige heroverweging en vervangt in die zin het bestreden besluit zodat een uitspraak in een voorlopige voorziening hangende bezwaar niet ook kan gelden ten aanzien van de (nog te nemen) beslissing op bezwaar. Indien na een beslissing op bezwaar wederom een voorlopige voorziening gewenst is, zal deze opnieuw gevraagd moeten worden. Het verzoek van verzoekster om het bestreden besluit te schorsen totdat in deze zaak (wellicht in beroep of in hoger beroep) definitief is beslist is dan ook een beslissing die de voorzieningenrechter niet kan treffen. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat schorsing van het bestreden besluit enkel tot gevolg kan hebben dat de huurvergoeding niet per 1 september 2021 (dus pas over een jaar) mag worden stop gezet, maar dit zou zoals gezegd een voorlopig oordeel zijn en slechts tot aan de beslissing op bezwaar (of 6 weken daarna) geldigheid kunnen hebben. Een dergelijke beslissing zal echter nimmer het huurcontract rechtstreeks kunnen raken. De voorzieningenechter kán geen beslissing nemen over het al dan niet opzeggen van de huurovereenkomst nu het feit dat eiser zich gedwongen voelt tot het opzeggen van de huurovereenkomst vóór 1 september 2020 enkel een afgeleid gevolg is. Nog afgezien van het feit dat een financieel belang in de regel slechts ingeval van een financiële noodsituatie tot een spoedeisend belang kan leiden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster, gelet op het hiervoor overwogene geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit brengt geen onomkeerbare gevolgen met zich mee die met het treffen van een voorlopige voorziening hangende bezwaar (direct) kunnen worden voorkomen. Immers, schorsing van het bestreden besluit kan er, zoals gezegd, niet (rechtstreeks) toe leiden dat de huurovereenkomst in stand kan blijven. Ook verder is de voorzieningenrechter niet gebleken van onomkeerbare gevolgen.
7. Ondanks dat geen sprake is van een spoedeisend belang, kan de door verzoekster gevraagde voorziening nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar geen sprake van is. Hieronder volgt daarvoor de motivering. De voorzieningenrechter merkt daarbij vooraf op, dat de rechtbank die later een uitspraak moet doen in de hoofdzaak niet aan dit voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is gebonden.
8. Het is de voorzieningenrechter aan de hand van de informatie waarover zij nu beschikt, niet op voorhand duidelijk dat het besluit tot de beëindiging van de huurvergoeding evident onrechtmatig is en in de bezwaarfase niet in stand kan blijven. In het bestreden besluit stelt verweerder dat de maandelijkse huurvergoeding per 1 september 2021 zal worden beëindigd, omdat volgens verweerder er geen afspraken ten grondslag liggen aan het betalen van deze vergoeding. Volgens verweerder bestaat er dus geen verplichting om de vergoeding te betalen. Los daarvan wijst verweerder op het feit dat de gemeente Leudal te maken heeft met een forse bezuinigingstaakstelling, als gevolg waarvan de vergoeding moet worden beëindigd. Uit de processtukken leidt de voorzieningenrechter af dat verweerder zich later op het standpunt lijkt te stellen dat de huurvergoeding een subsidie is als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb en dat het, er sprake is van veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten, zodat het is toegestaan de langdurige subsidierelatie te beëindigen. Ter zitting ontkent verweerder dat de huurvergoeding een subsidie is. Het is voor de voorzieningenrechter onduidelijk gebleven op welke grond verweerder is overgegaan tot beëindiging van de huurvergoeding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet deugdelijk gemotiveerd. Dit gebrek brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter weliswaar twijfels heeft over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, maar dit betekent echter niet zonder meer dat het bestreden besluit als evident onrechtmatig moet worden aangemerkt. Voor die conclusie is nader onderzoek nodig naar de relevante feiten en omstandigheden. Verweerder kan in bezwaar tegen het bestreden besluit bovendien gebruik maken van de mogelijkheid om zijn standpunt nader of anders te motiveren.
9. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een belangenafweging in het voordeel van verzoekster uit te laten vallen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.