In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over de beëindiging van de huurvergoeding voor een leerwerkplaats. Verzoekster, een kringloopwinkel die sinds 2005 als leerwerkplaats fungeert, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, dat per 1 september 2021 de maandelijkse huurvergoeding zou beëindigen. Verzoekster vorderde een voorlopige voorziening omdat zij vreesde dat het opzeggen van de huur onomkeerbare gevolgen zou hebben voor haar leerlingen en de zorgplicht die de gemeente heeft voor onderwijshuisvesting.
De voorzieningenrechter overwoog dat voor het treffen van een voorlopige voorziening een spoedeisend belang vereist is. Dit belang was volgens de voorzieningenrechter niet aangetoond, omdat de beëindiging van de huurvergoeding niet direct onomkeerbare gevolgen met zich meebracht. Bovendien was het besluit van de gemeente niet evident onrechtmatig, aangezien er geen duidelijke verplichting bestond om de huurvergoeding te blijven betalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en wees het verzoek af.
De uitspraak benadrukt dat een voorlopige voorziening slechts kan worden getroffen als er sprake is van een spoedeisend belang of als het besluit evident onrechtmatig is. In dit geval was geen van beide aan de orde, waardoor de voorzieningenrechter het verzoek afwees. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten, in aanwezigheid van griffier mr. E.M.L. Kousen, en is op 17 augustus 2020 aan partijen verzonden.