ECLI:NL:RBLIM:2020:6078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB/ROE 20/1855
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van hennep en kweekattributen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een woningsluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van de gemeente Kerkrade had besloten om de woning van verzoekster te sluiten na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, hennepplanten en kweekattributen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel te nemen en dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de rechtbank in een eventueel bodemgeding.

De zaak begon met een politie-inval op 30 januari 2020, waarbij 1020 gram hennep, 41 hennepplanten en diverse kweekattributen werden aangetroffen. De burgemeester had op 26 maart 2020 een voornemen tot sluiting van de woning uitgebracht, wat leidde tot bezwaar van verzoekster. Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 werd de situatie besproken, waarbij verzoekster aanvoerde dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en kweekattributen, aangezien zij in een GGZ-instelling verbleef tijdens de politie-inval.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester op goede gronden had aangenomen dat de aangetroffen hoeveelheid drugs een ruime handelshoeveelheid betrof, wat de sluiting van de woning rechtvaardigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/1855
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en
de burgemeester van de gemeente Kerkrade, verweerder
(gemachtigde: S.M.L. Vullers)
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoekster opgelegd die ertoe strekt dat zij met ingang van 29 juli 2020 om 9:00 uur de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) dient te sluiten en voor de duur van 20 weken gesloten dient te houden.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2. Uit de op 18 februari 2020 opgemaakte bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie naar aanleiding van een proces-verbaal van de TCIE van de regiopolitie Limburg op
30 januari 2020 is binnengetreden in de woning van verzoekster. Bij het door de politie ingestelde onderzoek in de woning zijn de volgende zaken aangetroffen:
  • op de salontafel in de woonkamer lagen henneptoppen over een afmeting van ongeveer 30 bij 30 centimeter en een schaar bij een zak met restplanten;
  • een plastic tas van de Aldi met daarin geknipte hennepplanten;
  • een papieren zak van Mc Donalds met geknipte hennepplanten;
  • 2 kweektenten;
  • 16 langwerpige bloempotten;
  • 41 hennepplanten;
  • 3 armaturen;
  • 3 assimilatielampen;
  • 3 tijdschakelaars;
  • 3 transformators;
  • 3 koolstoffilters;
  • 3 luchtafzuigers; en
  • 3 ventilatoren.
3. Op 26 maart 2020 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan dit voornemen heeft verweerder de eerder genoemde onderzoeksbevindingen uit de bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd en daarbij tevens betrokken dat in de periode van 2015 tot 26 maart 2020 in totaal 10 keer het Damoclesbeleid is toegepast binnen een straal van ongeveer 250 meter van de woning.
4. Verzoekster heeft op 7 april 2020 haar zienswijze gegeven.
5. Verweerder heeft na de zienswijze contact opgenomen met de politie over de exacte hoeveelheid aangetroffen hennep nu dit niet uit de bestuurlijke rapportage blijkt. Verweerder heeft aangegeven dat de politie daarop geantwoord heeft dat dit 1020 gram bedraagt.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals onder het kopje “Procesverloop” staat weergegeven.

7.Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.

8. Voor de gronden van haar verzoekschrift heeft zij verwezen naar het bezwaarschrift.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
9. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
11. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet zich daarbij voor de vragen gesteld of verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan én of zij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Juridisch kader
12. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
13. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van Opiumwet heeft verweerder het zogenaamde “Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2020” (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.
13.1.
Uit artikel 1, eerste lid, onder a, van de beleidsregel blijkt dat verweerder gebruikmaakt van de haar ingevolge artikel 13b van de Opiumwet toekomende bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of lijst II (softdrugs) van de Opiumwet wordt vervaardigd of geteeld, verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
13.2.
Uit artikel 1, derde lid, volgt dat toepassing van de lid 1 genoemde bevoegdheid plaatsvindt conform de Handhavingsmatrix die is opgenomen in Bijlage 1 van de beleidsregel.
13.3.
Volgens de in Bijlage 1 opgenomen Handhavingsmatrix C (softdrugs in woningen en daarbij behorende erven) volgt na een eerste overtreding een schriftelijke waarschuwing. Indien er sprake is van een geval bedoeld in artikel 4, tweede lid, volgt een sluiting voor de duur van 20 weken.
13.4.
Uit artikel 4, tweede lid, van de beleidsregel volgt dat, in het geval van een eerste overtreding, het aantreffen van middel als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet in een woning naar het oordeel van verweerder leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid en/of het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie, ernstig in het geding is, geen schriftelijke waarschuwing volgt, maar een sluiting voor de duur van 20 weken.
13.5.
Volgens artikel 4, derde lid, van de beleidsregel, zijn indicatoren die kunnen leiden tot het in lid 2 genoemde oordeel onder andere, doch niet uitsluitend:
- 1. een grote hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in Lijst II van de Opiumwet;
(…)
- 5. het feit dat in de nabije omgeving van het pand in kwestie in het recente verleden:
a. reeds middelen als bedoeld in Lijst I of Lijst II in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven zijn aangetroffen; en/of
b. voorwerpen en/of stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a van de Opiumwet in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven zijn aangetroffen.
(…)
De bevoegdheid tot het sluiten van de woning
14. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933) overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd.
15. Verzoekster heeft aangevoerd dat de bestuurlijke rapportage onvoldoende duidelijkheid biedt waar, en of, er 41 hennepplanten zijn aangetroffen. Ook de aanwezigheid van 1020 gram hennep is volgens haar niet genoegzaam aangetoond. Dit brengt volgens verzoekster met zich mee dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er (voldoende) verdovende middelen zijn aangetroffen om van zijn bevoegdheid gebruik te mogen maken.
15.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van
19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:489.
15.2.
Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal voldoet voor zover het de 41 hennepplanten betreft aan de hiervoor gestelde vereisten. Hetgeen verzoekster hiertegen heeft aangevoerd maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat deze betwisting naar aard en inhoud grond biedt voor een zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig ten grondslag hadden kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit. In het proces-verbaal wordt echter niet gerept van 1020 gram hennep. Uit het bestreden besluit en ter zitting is gebleken dat verweerder ter zake navraag heeft gedaan bij de politie. Een en ander kan tijdens de bezwaarfase nader worden onderbouwd, eventueel door een aanvullend proces-verbaal. De voorzieningenrechter heeft voorshands geen reden om aan het door verweerder gestelde te twijfelen.
15.3.
Verweerder heeft gezien het voorgaande op goede gronden aangenomen dat de aangetroffen hoeveelheid drugs in de woning van verzoeker kan worden aangemerkt als een ruime handelshoeveelheid softdrugs. De bevoegdheid van verweerder om verzoekster op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, een last onder bestuursdwang te mogen opleggen, staat daarmee in beginsel vast.
Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot sluiting van de woning
16. Alleen al gezien de ruime handelshoeveelheid softdrugs is verweerder op grond van artikel 4, tweede lid in samenhang met artikel 4, derde lid, onder 1, van de beleidsregel, bevoegd om over te gaan tot sluiting van de woning. De sluiting van de woning is in zoverre in overeenstemming met de beleidsregel.
17. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
18. Op de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
18.1.
Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van
24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362, is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Ook zal die noodzaak groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3481).
18.2.
Verzoekster heeft kortgezegd aangevoerd dat door verweerder niet voldoende is gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing. In dat kader heeft zij er op gewezen dat de enkele blote stelling dat in de nabijheid van de woning in de afgelopen 5 jaar 10 maal het Damoclesbeleid is toegepast onvoldoende is om te spreken van een zodanig ernstig geval dat niet kan worden volstaan met het geven van een waarschuwing. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat haar niet duidelijk is of het hier woningen of lokalen ging, welke categorie verdovende middelen het betrof en welke sanctie is opgelegd. Verzoekster heeft tevens aangevoerd dat, uitgaande van de redenering van verweerder, er ook volstaan kan worden met een waarschuwing bij het aantreffen van een handelshoeveelheid verdovende middelen.
18.3.
De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de noodzaak van de sluiting dat verweerder het aantreffen van de grote handelshoeveelheid softdrugs heeft aan mogen merken als een ernstig geval waardoor sluiting ook bij een eerste overtreding is geïndiceerd. Tevens heeft verweerder op goede gronden een groot gewicht toegekend aan het gegeven dat vanaf 2015 in een straal van 250 meter reeds 10 maal het Damoclesbeleid is toegepast, waarvan verweerder ter zitting heeft toegelicht dat tweemaal een waarschuwing is gegeven en 8 keer is overgegaan tot sluiting van een woning. Dit geeft immers blijk van een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk, waardoor de noodzakelijkheid tot woningsluiting ook groter wordt. Dat verweerder niet concreet heeft gespecificeerd of het om woningen en lokalen ging en welke categorie verdovende middelen het betrof maakt dat niet anders. Ook heeft verweerder hierin mogen betrekken dat de gemeente Kerkrade als grensgemeente in zijn algemeenheid kampt met een omvangrijke problematiek met verdovende middelen. Tot slot mag – gelet op de grote handelshoeveelheid hennep en bijbehorende attributen voor de kweek daarvan – aangenomen worden dat de woning een rol heeft vervuld binnen de keten van drugshandel.
19. Tegen de achtergrond dat in de woning 1020 gram hennep, 41 hennepplanten en een aanzienlijke hoeveelheid attributen voor een hennepplantage zijn aangetroffen en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woning door verweerder voor de bij die woning betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning noodzakelijk.
20. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de sluiting van de woning evenredig is. De voorzieningenrechter wijst daarbij op de uitspraken van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840 en 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912. Daaruit volgt dat verweerder gehouden is om alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
21.
Persoonlijke verwijtbaarheid is niet vereist voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan verzoekster bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116).
21.1
Verzoekster heeft in dat kader aangevoerd dat zij in de periode van 25 januari 2020 tot en met 25 februari 2020 niet in de woning aanwezig was omdat zij toen was opgenomen in de Ggz-instelling Mondriaan. Verzoekster heeft erop gewezen dat zij gediagnostiseerd is met een borderline persoonlijkheidsstoornis, ptss, depressieve stoornis en aanpassingsstoornis. Ze geeft aan geen weet te hebben gehad van de kwekerij in haar woning en ze is door de politie enkel gehoord als getuige, en niet als verdachte. Gezien haar kwetsbaarheid is het maar de vraag of zij ervan geweten kon hebben en of dit ook van haar verlangd mag worden.
21.2.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster op 10 augustus om 20:44 uur 60 pagina’s aan medische informatie toegestuurd. De voorzieningenrechter wijst erop dat deze stukken te laat zijn ingediend nu de zitting plaats heeft gevonden op 11 augustus om 15:00 uur. Wegens strijd met de goede procesorde zal de voorzieningenrechter deze stukken dan ook niet in haar beoordeling betrekken. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook meegewogen dat de opname van verzoekster al veel eerder heeft plaatsgevonden en de meest recente medische stukken dateren uit de maand juli 2020, waardoor niet valt in te zien waarom verzoekster deze stukken niet eerder heeft ingediend.
21.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ongeloofwaardig is dat verzoekster geen weet heeft gehad of heeft kunnen hebben van de aangetroffen drugs en kweekattributen in haar woning. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster is opgenomen op 25 januari 2020 en vijf dagen later, op 30 januari 2020, de politie-inval heeft plaatsgevonden. Gezien de grote aangetroffen hoeveelheid hennep, hennepplanten en kweekattributen is het aannemelijk dat deze ook vóór 25 januari 2020 in de woning aanwezig zijn geweest, gelet op het gegeven dat het ongeveer 8 weken duurt voordat hennepplanten geoogst kunnen worden.
22. De voorzieningenrechter ziet zich tevens voor de vraag gesteld welke gevolgen de sluiting van de woning voor verzoekster met zich meebrengt.
22.1
In dat kader heeft verweerder er op gewezen dat er binnen de gemeente Kerkrade een ruim aanbod aan goedkope particuliere huurwoningen bestaat, waardoor het vinden van vervangende woonruimte in de buurt een reële mogelijkheid is. Tevens kan verzoekster hiervoor ondersteuning zoeken bij het algemeen maatschappelijk werk van Impuls Kerkrade. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat bij haar weten verzoekster nog niet heeft geprobeerd om een nieuwe woning te vinden en dat ze niet weet of haar bewindvoerster dat voor verzoekster heeft gedaan, omdat die op vakantie is. Nu er nog niet daadwerkelijk gezocht is naar een nieuwe woning ziet de voorzieningenrechter geen reden om de sluiting van de woning onevenredig te achten.
23. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit voldoet aan de vereisten van evenredigheid.
Conclusie
24. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bevoegd was om de woning te sluiten en dat zij ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van 20 weken acht de voorzieningenrechter noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
25. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.

26.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2020 door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K. Mestrom, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 augustus 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.