Uitspraak
6.De procedure
- het tussenvonnis van 29 mei 2019;
- de akte zijdens [eiseres] waarbij een productie is overgelegd;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 september 2019, waaruit blijkt dat twee getuigen zijn gehoord;
- de akte in geding brengen van stukken tevens akte uitlaten voortzetting enquête en opgave verhinderdata zijdens [eiseres] met producties 9 tot en met 13;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 maart 2020, waaruit blijkt dat twee getuigen zijn gehoord;
- de conclusie na enquête tevens akte in geding brengen van stukken zijdens [eiseres] met productie 14;
- de conclusie na enquête zijdens [gedaagde] ;
- de akte uitlating producties zijdens [gedaagde] .
Ik ben sinds 2014 lid van het bestuur van de vereniging en op 12 december 2016 ten tijde
Ik ben sinds 2017 bestuurslid van de [eiseres] . Voor die tijd was ik en ik ben nog steeds
Ik ben bestuurslid geweest van [eiseres] . Ik denk dat dit omstreeks de periode 2009 tot ergens in 2017 is geweest. (…) Ik weet dat er besprekingen zijn geweest met in elk geval [naam 4] van [gedaagde] over koop van bepaalde percelen, maar ik heb in mijn herinnering niet staan dat er hele specifieke terreinen zijn gekocht. Er is regelmatig sprake geweest van aankoop van restgronden en ook wel van uitbreiding, maar meer concreets kan ik daar op dit moment niet over zeggen. U vraagt mij of de woorden “aankoop van bepaalde percelen” en het bedrag € 5.000,- een herinnering bij mij oproept. Ik heb daar wel iets van herinnering aan want ik meen dat wij besprekingen hebben gevoerd over de aankoop van de Plas en bepaalde rechten daarop en dat in dat kader ook het bedrag van € 5.000,- is genoemd. Ik heb geen herinnering aan de aankoop van andere terreinen dan de net genoemde Plas of bepaalde rechten daarop in samenhang met die € 5.000,-. Ik zeg u daarbij, in mijn hoedanigheid van jurist, dat wat dat betreft een betreffende koopovereenkomst als zodanig en voldoende duidelijk op schrift gesteld zou worden. U, rechter, leest mij nu voor “afspraak: de percelen, tennisbaan, voetbal, parkeerterreinen en water overdracht in principe naar [eiseres] onder financiële afspraken. Vóór 01/01/17 afspraken maken. € 5.000,-.” Ook als u mij dit zo opleest, heb ik geen herinnering aan het sluiten van een koopovereenkomst omtrent deze terreinen. Ik herhaal dat ik het bedrag € 5.000,- in mijn herinnering alleen maar combineer met Plas en eventuele rechten op die Plas. (…)”.
Ik ben [functie] en aandeelhouder van een B.V. De B.V. is eigenaar van een restaurant en een jachthaven vlakbij/naast het [eiseres] . Mijn restaurant kunt u vinden op de grote kaart die u mij laat zien waar linksonder staat “eigenarenkaart”. U ziet daar een weg linksonder met kadastrale aanduiding [sectienummer 9] . Die weg is wat mij betreft een niet noodzakelijke, maar wel handige sluipweg voor een paar mensen die via die weg kort en snel hun bestemming kunnen bereiken. Mijn restaurant is over die weg heen gebouwd en u ziet dat restaurant ook ingetekend op die kaart en wel iets boven een bijna haakse bocht omhoog. Die weg is dus van [gedaagde] , maar ik had die weg graag willen hebben. De weg geeft namelijk ook toegang aan minder gewenst volk in nachtelijke uren die mijn restaurant kunnen bereiken. Als ik eigenaar zou kunnen zijn van die weg, zou ik de weg kunnen afsluiten. Ik heb een en ander met [naam 4] ook besproken omstreeks 2011/2012. Ik heb toen gezegd dat ik die weg graag wilde kopen, maar [naam 4] wilde hem toen nog niet kwijt in verband met de ontwikkeling, denk ik, van [eiseres] . Voor mijn gevoel heeft [naam 4] mij toen wel half/ half toegezegd dat ik de weg zou kunnen kopen als die hele ontwikkeling achter de rug was. (…) Op enig moment kreeg ik, naar ik vrij zeker meen, een mailtje waarin [naam 4] op een voor mij nieuwe want wat dwingende toon, mij meedeelde dat de weg door mij open moest worden gehouden. Hij kon dus niet helemaal leven met de wijze waarop ik de weg afsloot en de toon van het mailtje was zodanig dat ik besloot hem te bellen. In dat telefoongesprek heb ik [naam 4] proberen uit te leggen dat iedereen ermee was gediend als ik de weg zou krijgen en dat er best oplossingen waren te bedenken als ik de weg zou krijgen, die met zich brachten dat ook anderen die belang hadden bij het gebruik van die weg, de weg toch konden gebruiken. [naam 4] zei mij toen dat hij de weg nodig had voor een totaaloplossing met het [eiseres] . Ik denk dat tijdens dat telefoongesprek wij een afspraak hebben gemaakt om elkaar persoonlijk te treffen waarbij [naam 4] zou toelichten wat hij voor ogen had. Wij hebben die ontmoeting gehad en hij legde mij bij die ontmoeting aan de hand van een kaart het volgende uit. Hij wilde een aantal percelen, waaronder de weg waar ik belangstelling voor had en ik meen ook tennisbaan en voetbalveld en nog wat andere percelen, uitruilen met de [eiseres] waarbij de [eiseres] als ruil ook wat terug moest geven en dat waren in elk geval twee bouwkavels. Die twee bouwkavels waren volgens [naam 4] ten onrechte door [naam 6] verkwanseld aan [eiseres] . Ik kan niet zeggen of die ruilovereenkomst al dan niet tot stand is gekomen. Ik kan ook niet zeggen of de weg, park en tennisbaan en andere percelen, al dan niet verkocht zijn. U, rechter, leest mij uit de notitie voor “1. Afspraken [getuige 4] : … dan advocaat inschakelen”. Als ik u dit nu hoor voorlezen, begint mij wel iets duidelijk te worden in die zin dat ik denk dat dat mailtje waar ik het net over had, is opgesteld door [naam 4] nadat hij met [eiseres] heeft gesproken over openstelling van de weg. Dit is een vermoeden van mij want ik heb bij een en ander verder geen data paraat. Maar nu u concreet vraagt hoe dat zit met die data, kan ik u zeggen dat het net genoemde telefoongesprek is geweest toen [getuige 3] nog voorzitter was en de fysieke bespreking met [naam 4] die ik heb gehad, heeft binnen een week na dat telefoongesprek plaatsgevonden.”.
Zoals gezegd wilden de leden graag die percelen hebben en daarover hebben wij toen zonder meer overeenstemming bereikt. (…) [naam 4] kwam vervolgens zelf met het e-mailbericht van 15 december 2016, dat is overgelegd als productie 5 bij dagvaarding. In dat bericht kwam hij plotseling met de opmerking over de twee kavels bij de ingang. Die kavels zijn geen gespreksonderwerp geweest op 12 december en zijn toen dus ook niet betrokken bij de gemaakte afspraak.”. [getuige 2] verklaart: “
Wij hebben toen onder andere besproken de pacht van een deel van een waterperceel en de overdracht van een aantal percelen. Die percelen betroffen het voetbalveld, tennisbaan, parkeerterreinen, de weg waarover een restaurant is gebouwd, algemene gronden en daaronder was ook begrepen een perceel grond dat ongeveer 15m het water in liep en die 15m in het water hoorde er ook bij. Het park was een groot project dat in fases werd opgeleverd. En in eerdere fases waren er ook al percelen om niet aan de vereniging overgedragen. (…) Over de overdracht van de percelen om niet waren wij snel klaar, vooral bezien in het licht van het feit dat in eerdere fases net zo gehandeld was. Over de pacht van het water hebben wij langer gesproken, (….). Uiteindelijk bereikten wij oversteenstemming over de prijs en dat is € 5.000,-. [getuige 1] had tijdens de bespreking notitie gemaakt en dat is inderdaad de productie 4 bij dagvaarding die u mij nu voorhoudt. U ziet daarop op de tweede pagina de handtekening voor akkoord van [naam 4] .”. De twee net genoemde stukken, die worden beschouwd als onvolledig bewijs, laten zich goed lezen conform hetgeen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard. In het handgeschreven verslag (rov. 2.5 vonnis 29 mei 2019) is de pacht van het water en de eventuele pachtprijs van € 5.000,- immers afzonderlijk vermeld van de overige percelen. De stelling van [gedaagde] (nr. 8 conclusie na enquête) dat [naam 4] het handgeschreven verslag alleen maar voor akkoord heeft getekend voor wat betreft de hoogte van de pachtsom is met niets onderbouwd, zodat alleen al daarom die stelling wordt gepasseerd. In het e-mailbericht van [naam 4] van 15 december 2016 schrijft hij zelf dat overeenstemming is bereikt: “
Fijn dat we overeenstemming hebben bereikt om samen tot een oplossing voor de toekomst te komen. De volgende afspraken zijn gemaakt:
De twee kavels welke destijds zijn overgedragen door [naam 6] worden teruggegeven aan [gedaagde] . Dit is het verleden reeds met [eiseres] besproken maar maandag jongstleden niet expliciet benoemd.”. Zo die afspraak tot teruggave al is gemaakt, is de uitvoering daarvan dus niet verdisconteerd in de gemaakte “levering om niet” afspraak tijdens de bespreking op 12 december 2016.