In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil over de verjaring van een erfdienstbaarheid van parkeren. De eiser in conventie, die inmiddels is overleden, was eigenaar van meerdere garageboxen en vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat er geen verjaring had plaatsgevonden en dat hij eigenaar was van het stuk grond voor de garage van de gedaagde in conventie, waar deze zijn auto parkeerde. De eiser stelde dat het parkeren niet was toegestaan volgens de erfdienstbaarheid, die slechts in- en uitrit toestond op de minst bezwarende wijze. De gedaagde in conventie voerde verweer en stelde dat hij door verjaring het recht had verworven om voor zijn garage te parkeren, omdat hij dit al 47 jaar deed zonder bezwaar van de eigenaar van de garageboxen.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de feiten en de juridische argumenten van beide partijen. De rechtbank oordeelde dat de erfdienstbaarheid van in- en uitrit niet het recht omvatte om te parkeren, en dat het parkeren op het perceel van de eiser niet was toegestaan. De rechtbank wees de vordering van de eiser in conventie toe en verbood de gedaagde in conventie om te parkeren, met een dwangsom als sanctie. De vordering van de gedaagde in reconventie werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verjaring van het recht om te parkeren. De proceskosten werden toegewezen aan de eiser in conventie.