ECLI:NL:RBLIM:2020:601

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
03.262299.18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verleiding van minderjarige meisjes tot seksuele handelingen via sociale media

Op 28 januari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die via Snapchat heeft geprobeerd twee minderjarige meisjes te verleiden tot seksuele handelingen in ruil voor drugs en geld. De verdachte, geboren in 1971, heeft via chatberichten aan het slachtoffer [slachtoffer 2] aangeboden om haar drugs en geld te geven in ruil voor seks. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van de chatberichten voldoende bewijs bood voor een begin van uitvoering van het voornemen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De verklaring van de verdachte dat hij de berichten had verzonden om het slachtoffer te waarschuwen voor het drugsmilieu werd door de rechtbank als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank verwierp ook het beroep op vrijwillige terugtred, omdat het voorgenomen misdrijf niet was voltooid; het slachtoffer had immers aangegeven niet op het aanbod in te willen gaan. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 50 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met [slachtoffer 2]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot verleiding van [slachtoffer 1], omdat er onvoldoende bewijs was voor het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.262299.18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat kantoorhoudende te Brunssum.

1.Onderzoek van de zaak

Ter terechtzitting van 22 maart 2019 is de zaak door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.
De zaak is aldaar inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 januari 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd twee minderjarige meisjes te verleiden tot seksuele handelingen in ruil voor drugs en geld. In verband met privacy zullen de namen van deze meisjes zoveel als mogelijk afgekort worden als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het feit wordt bewezenverklaard met uitzondering van het verleiden van [slachtoffer 1] Hij heeft daartoe aangevoerd dat de berichten van verdachte aan [slachtoffer 2] duidelijk inhouden dat verdachte haar drugs heeft aangeboden in ruil voor seks. Het geld dat [slachtoffer 2] zou verdienen met de verkoop van de drugs, mocht zij houden. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] op die manier wilde waarschuwen voor het drugsmilieu en hij zijn voorstel nooit in de praktijk zou hebben gebracht, acht de officier van justitie volstrekt onaannemelijk. Verdachte had het voornemen om [slachtoffer 2] te verleiden tot seksuele handelingen en zijn acties, waaronder de handelingen van 5 oktober 2017, waren er duidelijk op gericht dat te voltooien. Volgens de officier van justitie was er bij verdachte sprake van opzet en openbaring hiervan door een begin van uitvoering waardoor het een voltooide poging inhoudt. Hiertoe verwijst de officier van justitie naar een vergelijkbare casus van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:5513). Het enkele chatbericht van verdachte, inhoudende ‘
dan gaat het weg’, is onvoldoende om de voltooide poging terug te draaien. Ten aanzien van het verleiden van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat hij uit het dossier niet kan afleiden dat er sprake is geweest van giften, beloften of geld. Evenmin is aan de orde dat verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht; toen [slachtoffer 1] niet reageerde op het voorstel van verdachte, is verdachte daar niet op teruggekomen. Nu niet aan de vereisten van artikel 248a Sr wordt voldaan, dient verdachte van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ten aanzien van [slachtoffer 1] is er geen sprake van enig strafbaar feit en ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de raadsman primair aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] , inhoudende dat zij bij verdachte thuis drugs aanboden heeft gekregen in ruil voor seks, op geen enkele wijze is geconcretiseerd. De raadsman twijfelt ernstig aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] , nu zij inconsistent heeft verklaard en onjuiste informatie heeft gegeven aan haar behandelaar bij Telespy. Daarbij ontkent verdachte stellig het door [slachtoffer 2] geschetste voorval bij hem thuis. Van de verstuurde berichten aan [slachtoffer 2] is onduidelijk van wanneer deze dateren. Verder is slechts een deel van de chatsessie zichtbaar, waardoor onduidelijk is hoe het gesprek precies is gegaan en wie de initiatiefnemer is geweest. Volgens de raadsman zijn de door verdachte aan [slachtoffer 2] verstuurde berichten niet te kwalificeren als een poging tot verleiding. De berichten kunnen niet op waarde worden geschat door het ontbreken van de context en de berichten waren niet gericht op voltooiing van het delict; verdachte wilde [slachtoffer 2] slechts laten inzien hoe gevaarlijk het was om zich in het drugscircuit te begeven. Onder verwijzing naar jurisprudentie (ECLI:NL:RBOBR:2014:7494 en ECLI:NL:GHSHE:2017:5513) heeft de raadsman uiteengezet dat verdachte niet herhaaldelijk bij [slachtoffer 2] heeft aangedrongen om te komen tot voltooiing van het delict. Hij heeft zelfs gestuurd ‘
ok dan gaat het dadelijk weg is niet erg’. Subsidiair heeft de raadsman dan ook aangevoerd dat verdachte tijdens het gesprek heeft ingezien dat hij verkeerd bezig was waarna hij het gesprek zelf heeft afgebroken, hetgeen een vrijwillige terugtred inhoudt waardoor verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak onderdeel [slachtoffer 1]
In overeenstemming met de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft begaan.
De rechtbank moet vaststellen dat uitsluitend [slachtoffer 1] heeft verklaard over een ongepast bericht van verdachte aan haar. Verdachte ontkent dit bericht te hebben gestuurd. Nu het strafdossier verder geen omstandigheden of aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat verdachte heeft gepoogd om [slachtoffer 1] seksueel te verleiden in de zin van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zal verdachte van dat onderdeel worden vrijgesproken.
Poging tot verleiding van [slachtoffer 2]
Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 1999, verklaarde bij de politie op 8 november 2017 – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Van de zomer begon het snapchatten tussen [verdachte] en mij. Ik snapchatte eigenlijk nooit met hem, maar hij opeens wel met mij. Op het begin reageerde ik er niet op. In oktober 2017 vroeg [verdachte] mij via snapchat of ik ooit een joint heb gehad. Daarop antwoordde ik bevestigend. Hij stelde vervolgens 10.000 keer de vraag of ik met hem wilde gaan snuiven. Hij zei dat ik de coke mocht hebben en het geld. Hij zou er dan seks voor terugkrijgen. Ik reageerde erop door te zeggen dat ik liever gewoon wil werken voor mijn geld en dat ik geen hoer ben. Daarna vroeg hij het opnieuw.
Op 20 oktober 2017 verklaarde [slachtoffer 2] dat haar vriendin, [slachtoffer 1] , foto’s heeft genomen van de snapchats tussen haar en [verdachte] . [slachtoffer 2] verklaarde tevens dat zij de naam van [verdachte] op snapchat heeft veranderd in [alias] . [3] Het chatcontact bestond onder meer uit de navolgende berichten – letterlijk weergegeven – : [4]
Onder bijlage 1:
  • [alias] (naar de rechtbank begrijpt: [verdachte] ):Is voor jou toch een mooie kans je hebt wat lekkers en wordt verwend je hebt snuif en al het geld ik wist het wel hahaha
  • [alias] (naar de rechtbank begrijpt: [verdachte] ):En is iets wat ter aller tijden tussen ons tweetjes zal blijven
Onder bijlage 2:
  • [verdachte]: Toch erg jammer zo’n mooie kans ik ben bang dat je spijt krijgt want is toch veel geld voor je toch dus vraag ik het je voor de aller laatste keer
  • Ik (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ):jawel heel veel
maar als ik daarvoor met iemand naar brd moet vind ok beetje te ver gaan dan werk kk liever voor mijn geld
Onder bijlage 2, 3, 4 en 5:
-
[verdachte]: Ja dat begrijp ik heel goed ik zal het je anders zeggen ik vindt je Zowizo een hele leuke meid en je gaat me echt aan het hart je bent bijzonder dat weet je en je weet hoe ik over je denk ik had het je ook zo kunnen vragen maar nu kwam het toevallig zo uit en dacht voor wat hoort wat jij iets ik iets en ik zie het niet dat ik je daar voor betaal of hoe dan ook maar gewoon uit vriendschappelijke manier zodat we Bijde iets hadden
En het zou ook 1malig zijn en op een vriendschappelijke manier en niet dat ik dat geef voor dat maar zou wel een tegemoetkoming zijn daar voor
En ik ben Zowizo geen vreemde voor je dat scheelt ook weer een groot stuk toch
-
[verdachte]: Dus hoop dat je het nu ook anders ziet en je alsnog bedenkt hahaha
Zou je het op deze manier willen zien dan en het alsnog doen???
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
De berichten die onderdeel uitmaken van het procesdossier zijn van vóór 5 oktober 2017. Het gaat dan om de berichten (naar de rechtbank begrijpt: bijlagen) 2, 3, 4 en 5 tot en met mijn antwoord ‘nope’. Tussen de berichten van chat (naar de rechtbank begrijpt: bijlage) 1 en de andere berichten zit ongeveer twee weken.
Verbalisanten relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: [6]
[slachtoffer 1] verklaarde dat zij in de telefoon van [slachtoffer 2] heeft gezien dat [slachtoffer 2] berichten had van [verdachte] . Zij weet dat [slachtoffer 2] eerder de berichten van [verdachte] heeft genegeerd, maar dat hij bleef praten waarna [slachtoffer 2] erop in was gegaan. [verdachte] had gezegd dat [slachtoffer 2] drugs moest verkopen voor hem. Het geld mocht ze houden. In ruil daarvoor moest ze seks met hem hebben. [slachtoffer 1] verklaarde dat ze van [slachtoffer 2] weet dat [verdachte] aan [slachtoffer 2] vroeg of ze cocaïne wilde gebruiken. Hij zei dat ze zich daar lekker van ging voelen.
Verdachte verklaarde bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – als volgt: [7]
Volgens mij is bericht (naar de rechtbank begrijpt: bijlage) 1 eerder geweest dan de berichten (naar de rechtbank begrijpt: bijlagen) 2 tot en met 5. Daar heeft een aantal dagen tussen gezeten. Ik wist dat [slachtoffer 2] minderjarig was.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
U, jongste rechter, vraagt mij of mijn berichten aan [slachtoffer 2] inhouden dat zij drugs krijgt in ruil voor seks? Ja, dat klopt maar ik heb de berichten geschreven met de bedoeling om [slachtoffer 2] te waarschuwen.
Overweging
De rechtbank stelt voorop dat een poging tot misdrijf strafbaar is wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van de uitvoering heeft geopenbaard. Hiervan is sprake als de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Per delict zal moeten worden vastgesteld wat de karakteristieke handelingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm voldoende zijn om een begin van uitvoering aan te kunnen nemen.
Bij verleiding in de zin van artikel 248a Sr gaat het om het bewegen van een ander, waarvan de dader weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat hij of zij minderjarig is, tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met [slachtoffer 2] naar bed wilde om seksuele handelingen te verrichten in ruil voor drugs dan wel het geld dat zij met de verkoop van die drugs zou kunnen verdienen. Verdachte heeft dit meerdere keren zij het telkens in andere bewoordingen via snapchat aan [slachtoffer 2] gevraagd. [slachtoffer 2] heeft in die berichten duidelijk aangegeven dat indien zij voor geld met iemand naar bed moest, zij dit toch te ver vond gaan. Verdachte heeft ook na dit bericht niet aangegeven dat dit niet zijn bedoeling was, maar bleef hierop aandringen en deed het voorkomen als een bijzondere kans met enkel voordelen voor [slachtoffer 2] Hij wilde het geheim houden en toen [slachtoffer 2] zijn voorstel afwees, heeft hij geprobeerd [slachtoffer 2] over te halen door haar complimentjes te geven en zijn gevoel voor haar te beschrijven. Daarmee hoopte hij zijn doel alsnog te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van de chatberichten van verdachte aan [slachtoffer 2] dan ook voldoende voor het aannemen van een begin van uitvoering van het voornemen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
De rechtbank twijfelt niet aan de seksuele bedoelingen van verdachte richting [slachtoffer 2] De verklaring van verdachte dat hij de chatberichten heeft verzonden om [slachtoffer 2] te waarschuwen voor het drugsmilieu, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Een dergelijke manier van waarschuwen ligt niet voor de hand, temeer niet nu verdachte bevriend was met de ouders van [slachtoffer 2] en uit de berichten niet worden opgemaakt dat verdachte het gebruik van drugs afkeurt. Bovendien kan verdachte zijn gedachtegang hoe hij [slachtoffer 2] met de inhoud van de berichten wilde behoeden voor de gevaren van het drugsmilieu niet verklaren.
In tegenstelling tot de raadsman, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] niet dusdanig onbetrouwbaar dat deze voor het bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat de context van de berichten ontbreekt dan wel dat de periode waarin zij verzonden zijn niet is vast te stellen. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt immers ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , de foto’s van de berichten en de verklaring van verdachte zelf dat hij de berichten heeft verzonden. Weliswaar zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] niet eenduidig over het voorval op 5 oktober 2017 bij verdachte thuis, maar op voor het bewijs gebruikte punten is de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
omstreeks de periode van 1 september 2017 tot 5 oktober 2017 te Linne, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door giften en beloften van geld en goed, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 1999, van wie verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt opzettelijk te bewegen een of meer ontuchtige handelingen te plegen, tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij haar verdovende middelen en geld zou geven in ruil voor seks, hetgeen hij in berichten van soortgelijke strekking heeft gestuurd naar die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot door giften of beloften van geld of goed een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Vrijwillige terugtred
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat verdachte zelf tijdig tot inkeer is gekomen, overweegt de rechtbank dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Uit het strafdossier volgt dat verdachte meerdere chatberichten heeft verzonden aan [slachtoffer 2] , telkens in andere bewoordingen, met het uiteindelijke doel [slachtoffer 2] ertoe te bewegen met hem naar bed te gaan in ruil voor drugs. Toen het voor verdachte duidelijk werd dat [slachtoffer 2] niet op zijn aanbod wilde ingaan, heeft verdachte aan [slachtoffer 2] gestuurd dat het ‘
weg zou gaan’.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, verwerpt de rechtbank het beroep op vrijwillige terugtred. Het voorgenomen misdrijf is niet voltooid omdat [slachtoffer 2] eerst te kennen had gegeven niet op zijn verzoek te willen ingaan. Pas daarna heeft verdachte gestuurd dat het voorstel van de baan was.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, betekent dit dat verdachte strafbaar is.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Verdachte heeft als vriend van de familie het vertrouwen van [slachtoffer 2] ernstig beschaamd, beschadigd en gekrenkt. Als het aan verdachte had gelegen, was [slachtoffer 2] bij hem in bed beland. Daarmee loopt iedere vorm van zelfvertrouwen en eigenwaarde een deuk op. Volgens de officier van justitie is een stok achter de deur nodig voor verdachte en is genoemde strafeis passend, mede gelet op de eerdergenoemde vergelijkbare zaak uit 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:5513). Verder heeft de officier van justitie een contactverbod met [slachtoffer 2] gevorderd voor de duur van twee jaar, hetgeen [slachtoffer 2] rust geeft. Met de overschrijding van de redelijke termijn houdt de officier van justitie niet veel rekening, aangezien de vertraging deels gelegen heeft aan verdachte die aanvankelijk niet wilde verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Naast de bepleite vrijspraak heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering. Hierbij moet rekening worden gehouden met de leeftijd van [slachtoffer 2] ten tijde van het feit, te weten zeventien jaar en elf maanden. Verder bestond er tussen [slachtoffer 2] en verdachte geen bijzondere relatie waaruit overwicht van verdachte kan worden afgeleid. Verdachte is reeds zwaar gestraft doordat hij publiekelijk aan de schandpaal is genageld in zijn dorp. Hierbij is hij meermaals bedreigd door de vader van [slachtoffer 2] . De overschrijding van de redelijke termijn kan niet voor rekening en risico van verdachte komen, nu het horen van een getuige tijd kost en de zaak derhalve een tijd op de plank heeft gelegen. Ten slotte is een contactverbod niet nodig, aangezien verdachte geen contact meer heeft gehad met [slachtoffer 2] en daaraan geen behoefte heeft in de toekomst.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft geprobeerd via snapchatberichten een minderjarig meisje te verleiden tot seksuele handelingen. Zijn voorstel hield in dat het slachtoffer met hem naar bed zou gaan in ruil voor drugs dan wel het geld wat zij met de verkoop daarvan zou kunnen verdienen. Hij heeft het slachtoffer daarbij complimenten gemaakt in de hoop zijn doel te kunnen bereiken.
Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte heeft het leven van het slachtoffer ingrijpend veranderd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die op de zitting is voorgelezen, blijkt dat het slachtoffer last heeft van schaamte en schuldgevoel. Tot op heden kampt zij met psychische problemen en een gebrekkig gevoel van eigenwaarde, waardoor zij nog steeds is aangewezen op begeleiding. Het is evident dat door de handelwijze van verdachte ook de ouders van het slachtoffer ernstig zijn geschokt en geschrokken. Temeer nu verdachte een huisvriend was van de familie.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteiten passend; een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank aangewezen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Bij het bepalen van de duur van de straffen houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts acht de rechtbank ten aanzien van de strafmaat de door de officier van justitie genoemde strafzaak (ECLI:NL:GHSHE:2017:5513) niet vergelijkbaar met onderhavige zaak. De verhouding tussen verdachte en het slachtoffer verschilt zodanig dat een lagere straf in onderhavige zaak passend is.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden de oplegging van een taakstraf van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Voorts zal de rechtbank verdachte, gelet op het uitdrukkelijk verzoek van het slachtoffer daartoe, een contactverbod opleggen ten aanzien van [slachtoffer 2] De rechtbank onderschrijft de onwenselijkheid van contact tussen verdachte en slachtoffer en wil met een contactverbod benadrukken dat het goed moet blijven gaan.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 17.675,00 met vermeerdering van de wettelijke rente. Het schadebedrag omvat materiële schade ter hoogte van € 17.175,00 en immateriële schade ter hoogte van € 500,00. Daarnaast vordert genoemde benadeelde partij € 299,94 aan reiskosten, opgevoerd als proceskosten.
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken voor het onderdeel dat ten grondslag ligt aan deze vordering, zal benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 580,36 met vermeerdering van de wettelijke rente. Het schadebedrag omvat materiële schade ter hoogte van € 80,36 (reiskosten) en immateriële schade ter hoogte van € 500,00.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van genoemde benadeelde partij geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De hoogte van de vordering is redelijk en het verzoek is goed onderbouwd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de post immateriële schadevergoeding als redelijk kan worden gezien. Van de post materiële schade kan de raadsman niet vaststellen door wie de reiskosten zijn gemaakt. Indien de kosten door derden zijn gemaakt, komen deze niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder 3.4 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 580,36. De reiskosten acht de rechtbank toewijsbaar, nu aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt door de ouders van [slachtoffer 2] ten behoeve van hun dochter. De rechtbank wijst de vordering dan ook toe tot voornoemd bedrag met vermeerdering van de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 september 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 580,36 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 september 2017 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door elf dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 248a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Voorwaardelijke gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
a. de veroordeelde neemt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact op met slachtoffer [slachtoffer 2] ;
- voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
te betalen € 580,36, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 1 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 580,36 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 september 2017 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door elf dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. M.A. Teeuwissen en mr. W.A.M. de Loo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 januari 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 5 oktober 2017 te Linne, in de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag] 1999, van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt en/of [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 2001, van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt opzettelijk te bewegen een of meer ontuchtige handelingen te plegen en/of van verdachte te dulden, tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij haar/hen cocaïne, in elk geval verdovende middelen, en/of geld zou geven in ruil voor seks en/of berichten van soortgelijke strekking heeft gestuurd naar die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, proces-verbaalnummer PL2379-2017160533, gesloten d.d. 27 juli 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 53.
2.Aangifte [slachtoffer 2] d.d. 8 november 2017, p. 35-41.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [slachtoffer 2] d.d. 20 oktober 2017, p. 21-24.
4.Proces-verbaal van bevindingen gesprek [slachtoffer 1] van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 20 oktober 2017, p. 25-27, met foto’s van snapchatberichten als bijlage 1 tot en met 5, p. 28-32.
5.Proces-verbaal ‘verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken’ van getuige [slachtoffer 2] d.d. 29 augustus 2019.
6.Proces-verbaal van bevindingen gesprek [slachtoffer 1] van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 20 oktober 2017, p. 25-27.
7.Proces-verbaal ‘verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken’ van verdachte d.d. 29 augustus 2019.