ECLI:NL:RBLIM:2020:5998

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
8374125 CV 20-1046
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot nakoming overeenkomst tot terugbetaling van betaalde voorschot in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] over de terugbetaling van een voorschot dat is betaald in het kader van een aannemingsovereenkomst. [eisende partij] had op 10 november 2018 een voorschot van € 5.126,11 betaald aan [gedaagde partij]. Door ziekte van [gedaagde partij] werd op 21 mei 2019 een overeenkomst tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst gesloten, waarin werd afgesproken dat het voorschot terugbetaald zou worden, verminderd met een bedrag voor geleverde goederen. Uiteindelijk werd een bedrag van € 4.501,75 overeengekomen dat terugbetaald zou worden, maar de betaling vond niet plaats.

De procedure begon met een dagvaarding op 26 februari 2020, waarin [eisende partij] vorderingen indiende voor de terugbetaling van het bedrag, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde partij] erkende de vordering, maar gaf aan niet in staat te zijn om het bedrag te betalen. De kantonrechter oordeelde dat betalingsonmacht geen beletsel vormt voor de veroordeling tot nakoming van de betalingsverplichting. De kantonrechter wees de vordering van [eisende partij] toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt dat de wettelijke handelsrente niet van toepassing was en dat de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW werd toegewezen. De kosten van de procedure werden begroot op € 946,67, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8374125 CV EXPL 20-1046
Vonnis van de kantonrechter van 12 augustus 2020
in de zaak van
[eisende partij],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr S. Ozcan,
tegen
[gedaagde partij], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend en zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde J.W.E.H. Keulen, werkzaam bij KeSch Advisering B.V.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 26 februari 2020 met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft conform een tussen partijen op 10 november 2018 gesloten aannemingsovereenkomst aan [gedaagde partij] een voorschot voldaan van € 5.126,11.
2.2.
Op 21 mei 2019 hebben partijen wegens ziekte van [gedaagde partij] een overeenkomst tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst gesloten (productie 3 dagvaarding). Artikel 3 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“Partijen komen overeen dat partij 1( [gedaagde partij] , toevoeging kantonrechter)
het voorschot welke zij in rekening heeft gebracht richting partij 2( [eisende partij] , toevoeging kantonrechter)
ad € 5.126,11 aan partij 2 zal terugvergoeden onder verrekening van het navolgende bedrag:
- levering 2 Stalen hoeklijnen ad € 624,36.
Het te vergoeden bedrag bedraagt na verrekening van bovengenoemde: € 4.501,75 en zal worden overgemaakt op rek.nr. (…) t.n.v. [eisende partij] .
Partijen zijn verder overeengekomen dat het verschuldigde bedrag ad € 4.501,75 door partij 1 aan partij 2 zal worden overgemaakt op basis van een nog overeen te komen betalingsregeling. Hiertoe zal partij 1 richting partij 2 een voorstel doen. De afspraken rondom het terugbetalen van het bovengenoemde bedrag zal in een aparte overeenkomst worden opgemaakt en zal integraal deel uitmaken van deze overeenkomst.”
2.3.
Op 20 juni 2019 hebben partijen een overeenkomst inzake terugbetaling ontvangen voorschotten gesloten (productie 4 dagvaarding). In die overeenkomst is, voor zover van belang, als volgt bepaald:
Artikel 1
Partij a( [gedaagde partij] , toevoeging kantonrechter)
en b( [eisende partij] , toevoeging kantonrechter)
komen een betalingsregeling overeen waarbij partij a. maandelijks een bedrag groot € 900 betaalt aan partij b.
Artikel 2
De eerste betaling inzake deze betalingsregeling dient plaats te vindenrond 1 juli 2019. Partijen zijn een regeling overeengekomen waarin partij a. maandelijks een bedrag groot € 900 voldoet aan partij b. De regeling zal op of rond 1 november a.s. integraal zijn voldaan.”

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter (zoals “rechtbank” wordt gelezen) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde partij] veroordeelt
om aan [eisende partij] te betalen € 4.501,75 uit hoofde van de overeenkomst inzake terugbetaling ontvangen voorschotten;
om aan [eisende partij] te betalen, de verschuldigde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, vanaf de datum dat de eerste termijn betaald had dienen te zijn, derhalve vanaf 1 juli 2019, tot aan de dag van volledige voldoening, dan wel een nader door de rechter vast te stellen redelijke vergoeding. Op 1 februari 2020 bedroeg de verschuldigde rente € 53,26;
om aan [eisende partij] te betalen € 575,18 aan buitengerechtelijke incassokosten conform de normering buitengerechtelijke incassokosten, dan wel een nader door de rechter vast te stellen redelijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde partij] contractueel gehouden is € 4.501,75 aan hem te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.
3.3.
[gedaagde partij] heeft de vordering van [eisende partij] erkend en te kennen gegeven een betalingsregeling te willen.

4.De beoordeling

4.1.
Wettelijk gezien heeft de kantonrechter geen mogelijkheid om een betalingsregeling op te leggen. Voor zover het de wens was van [gedaagde partij] dat een betalingsregeling door de kantonrechter zou worden opgelegd, kan dus aan die wens geen gehoor worden gegeven.
4.2.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde partij] dat hij wel wilt betalen, maar daartoe thans niet (althans niet zoals voorheen met [eisende partij] overeengekomen) in staat is. Betalingsonmacht vormt echter geen beletsel voor een veroordeling van de schuldenaar tot nakoming. [eisende partij] heeft bij de verkrijging van een executoriale titel immers reeds een rechtens voldoende belang vanuit de gedachte dat, zo executie van het veroordelende vonnis al aanvankelijk niet zinvol mocht voorkomen, dit op termijn mogelijk anders zal kunnen zijn. Dat ligt hier niet anders.
4.3.
De vordering voor de hoofdsom is toewijsbaar. Onder meer in productie drie is vermeld dat de aannemingsovereenkomst betreft een eigen woning. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk waarom wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW wordt gevorderd. Toegewezen zal worden de wettelijke rente ex art. 6:119 BW. Toewijsbaar is verder het ten titel van buitengerechtelijke kosten gevorderde bedrag. De wettelijke rente zal worden toegewezen telkens vanaf de vervaldata van de overeengekomen betalingstermijnen, te beginnen vanaf 1 juli 2019, over de dan telkens vervallen betalingstermijn tot de dag van algehele voldoening.
4.4.
[gedaagde partij] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure aan de zijde van [eisende partij] gevallen en tot vandaag begroot op:
  • explootkosten € 110,67
  • griffierecht € 236,00
  • salaris gemachtigde
Totaal € 946,67.
Het bedrag dat is gevorderd ter zake nakosten is hoger dan toelaatbaar. Ter zake zal worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen € 4.501,75 uit hoofde van de overeenkomst inzake terugbetaling ontvangen voorschotten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen de verschuldigde wettelijke rente ex art. 6:119 BW telkens vanaf de vervaldata van de overeengekomen betalingstermijnen, te beginnen vanaf 1 juli 2019, over de dan telkens vervallen betalingstermijn tot de dag van algehele voldoening.
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij] te betalen € 575,18 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding (26 februari 2020) tot de dag van volledige voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de proceskosten van [eisende partij] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 946,67,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij] onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan bovenstaande veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.
RJ