ECLI:NL:RBLIM:2020:5956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
8640900 CV EXPL 20-3358
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een bedrijfspand wegens huurachterstand en boete in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde betreffende de ontruiming van een bedrijfspand wegens huurachterstand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.E.E. Heiligers, vorderde ontruiming van het gehuurde pand en betaling van de huurachterstand van € 12.162,00, alsook een contractuele boete van € 1.200,00. De gedaagde had sinds april 2020 de huur niet voldaan en erkende een huurachterstand van vier maanden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de eiser spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen. De rechter overwoog dat de ontruiming een ingrijpende maatregel is, maar dat de hoogte van de huurachterstand dit rechtvaardigde. De gedaagde had geen rechtsgrond om de huurbetalingsverplichting niet na te komen, ondanks zijn financiële moeilijkheden en de coronamaatregelen die de horeca troffen. De kantonrechter wees de vorderingen van de eiser toe, inclusief de ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de boete, en de proceskosten. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8640900 CV EXPL 20-3358
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 11 augustus 2020
in de zaak van:

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.E.E. Heiligers,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3
  • de ten behoeve van de mondelinge behandeling ingekomen producties 4 en 5 van [eisende partij]
  • de mondeling behandeling van 27 juli 2020
  • de overgelegde pleitnota van [eisende partij]

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 4 april 2019 met [eisende partij] een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan hij de bedrijfsruimte/horeca gelegen aan de [adres 3] te [plaats] (hierna: het gehuurde) huurt tegen een huurprijs van laatstelijk € 3.054,- per maand telkens voor of uiterlijk de eerste dag van iedere maand te voldoen.
2.2.
[gedaagde] heeft sedert april 2020 de huurpenningen niet voldaan. De huurachterstand over de periode tot en met juli 2020 bedraagt € 12.162,00.
2.3.
Van voornoemde huurovereenkomst maken deel uit de “Algemene Bepalingen Huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW”. In deze bepalingen staat, voor zover relevant, vermeld:
“Betalingen
25.3
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalandermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, samengevat, dat [gedaagde] veroordeeld wordt:
  • om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn het gehuurde te ontruimen en te verlaten en, onder afgifte van sleutels, in een lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [eisende partij] te stellen, en indien [gedaagde] met ontruimen in gebreke mocht blijven, deze zelf op kosten van [gedaagde] te doen bewerkstellingen met behulp van de sterke arm van politie of justitie, een en ander met inachtneming van de op de “inventarisatielijst [naam] d.d. april 2019” vermelde goederen en installaties die ongeschonden en in perfecte staat in het gehuurde achter dienen te blijven,
  • tot betaling van de huurachterstand tot en met 5 juli 2020 ad € 12.162,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente alsmede de contractuele boete van in tot totaal
€ 1.200,00,
  • tot betaling van de nog te vervallen huurtermijnen vanaf 5 juli 2020 tot de dag van ontbinding, zijnde € 3.054,00 per maand, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente alsmede de contractuele boete van € 300,00 over de dan telkens vervallen betalingstermijn tot de dag van algehele voldoening,
  • tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.824,30,
  • tot betaling van de proceskosten en, in geval betaling achterwege blijft, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis met veroordeling van [gedaagde] in de nakosten, waaronder de ontruimingskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag of [eisende partij] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voor toewijzing van een geldsom in kort geding is plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat vanaf aanvang van de huurovereenkomst afspraken niet worden nagekomen door [eisende partij] , zoals het uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en de overdracht van de sleutel, de website en facebook. Ondanks dat [gedaagde] het moeilijk heeft met het betalen van de huur stelt hij dat geen overleg met [eisende partij] mogelijk is, maar dat [eisende partij] ervoor gekozen heeft om een meteen zijn faillissement aan te vragen. Dit is echter zowel in eerste aanleg als in hoger beroep afgewezen.
4.3.
[gedaagde] erkent dat hij een huurachterstand heeft laten ontstaan van, ten tijde van de dagvaarding, 4 maanden. In hetgeen [gedaagde] ter zitting aanvoert, is geen rechtsgrond te ontwaren om de huurbetalingsverplichting niet (volledige en tijdig) na te komen. Dat [gedaagde] het moeilijk heeft met het betalen van de huur en hij hier minnelijk geen oplossing voor heeft kunnen vinden met [eisende partij] ligt in zijn risicosfeer en ontslaat hem niet van zijn verplichting tot het betalen van de huurpenningen, waardoor dit verweer dient te worden gepasseerd. De kantonrechter houdt hierbij rekening met de verplichte sluiting van overheidswege van de horeca wegens het Covid-19 virus, maar overweegt dat uit hetgeen ter zitting door partijen is aangevoerd, blijkt dat de verhoudingen tussen partijen ruim voor die periode al getroubleerd waren. Derhalve moet het oordeel luiden dat [gedaagde] hiermee jegens [eisende partij] is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis, in een omvang die in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. [gedaagde] biedt geen enkele zekerheid om na te komen, te meer nu het gehuurde onweersproken sinds 15 maart 2020 niet meer wordt geëxploiteerd. [gedaagde] heeft niets aangevoerd omtrent een restitutierisico.
4.4.
Op grond van het vorenoverwogene heeft [eisende partij] spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering tot betaling van de huurachterstand. De hoogte van de huurachterstand van april 2020 tot en met juli 2020 bedraagt € 12.162,- en ligt als niet betwist voor toewijzing gereed.
De tekortkoming rechtvaardigt ook toewijzing van de vordering tot ontruiming van het gehuurde met inachtneming van de goederen en installaties in eigendom van [eisende partij] zoals beschreven op de “Inventarisatielijst [naam] d.d. april 2019” die als bijlage is gehecht aan de huurovereenkomst, welke goederen en installaties in het gehuurde in ongeschonden staat achter dienen te blijven. De ontruimingstermijn zal worden gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis. De nog te vervallen huurtermijnen ad € 3.054,- per maand vanaf 1 augustus 2020 tot de uiteindelijke ontruiming worden eveneens toegewezen, in afwijking van de in het petitum gevorderde huurtermijnen tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst.
4.5.
[eisende partij] behoeft echter geen machtiging van de kantonrechter om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met art. 444 Rv) worden toereikend geacht, zodat [eisende partij] bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft. De gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen nu deze niet vallen onder kosten ex artikel 237 lid 3 Rv en zij zich zonder nadere toelichting, niet lenen voor voorwaardelijke begroting.
4.6.
Ten aanzien van de door [eisende partij] gevorderde wettelijke handelsrente alsmede de op grond van de algemene bepalingen contractuele boete van 1% per maand (dus 12% per jaar) die [gedaagde] verschuldigd zou zijn uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedragen, met een minimum van € 300,.- aan boete voor iedere maand dat het verschuldigde onbetaald blijft overweegt de kantonrechter als volgt. Uit artikel 6:92 lid 2 BW volgt dat een verschuldigde contractuele boete in de plaats treedt van schadevergoeding op grond van de wet. Nu de wettelijke (handels)rente een vorm van wettelijke schadevergoeding is kan de rente niet naast de boete worden gevorderd en treedt de boete in plaats van de gevorderde rente.
Nu [gedaagde] heeft erkend dat hij de maandelijkse huurpenningen van april 2020 tot en met juli 2020 niet heeft voldaan zal de kantonrechter de op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen overeengekomen boete, die tot en met juli 2020 in totaal € 1.200,- (4 x € 300,- per maand) bedraagt, toewijzen. Ook over de nog te vervallen huurtermijnen vanaf 1 augustus 2020 tot de uiteindelijke ontruiming, is bij niet tijdige betaling de boete verschuldigd, welke in die zin die zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente wordt op grond van het voorgaande afgewezen.
4.7.
De door [eisende partij] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-) kosten komt op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in beginsel voor toewijzing in aanmerking. In het onderhavige geval acht de kantonrechter echter termen aanwezig om deze vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv te matigen, en wel op grond van de volgende omstandigheden:
- de gestelde werkzaamheden deels zien op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling geacht wordt een vergoeding in te houden;
- niet gesteld of gebleken is dat de werkelijke kosten van [eisende partij] hoger zijn dan het toepasselijke tarief van Rapport Voor-werk II of het Besluit,
- de aard en de omvang van de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden kunnen de toewijzing van de gevorderde vergoeding niet rechtvaardigen.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal dan ook gematigd worden toegewezen tot een bedrag van € 896,62 conform de wettelijke staffel.
4.8.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 499,00
- gemachtigde salaris €
720,00
Totaal € 1.321,96
4.9.
De nakosten worden begroot op een half punt volgens het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van € 120,00, en voorts op de wijze zoals in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde aan de [adres 3] te [plaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden met inachtneming van de goederen en installaties in eigendom van [eisende partij] zoals beschreven op de “Inventarisatielijst [naam] d.d. april 2019” die als bijlage is gehecht aan de huurovereenkomst, welke goederen en installaties in het gehuurde achter dienen te blijven en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eisende partij] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij] te betalen € 13.362,- wegens achterstallige huur en boete over april 2020 tot en met juli 2020,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij] te betalen € 3.054,- per maand vanaf 1 augustus 2020 tot de dag van ontruiming van het gehuurde, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, vanaf de vervaldata van de verschillende huurtermijnen (zijnde de eerste van iedere maand) tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 896,62 aan buitengerechtelijke kosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op € 1.321,96, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na die betekening tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van de exploot,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken mr. R.H.J. Otto.
type: LS