In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een huwelijksvermogensrechtelijke kwestie tussen twee partijen, aangeduid als eiser in conventie en gedaagde in conventie. De rechtbank heeft op 5 augustus 2020 een tussenvonnis uitgesproken waarin de man, eiser in conventie, de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over het verzoek van de vrouw, gedaagde in conventie, tot heroverweging van een eindbeslissing die eerder in een tussenvonnis is genomen. De procedure is gestart met een verzoek van de vrouw om de rechtbank te verzoeken de eerdere eindbeslissing te heroverwegen, waarbij zij een onderscheid maakt tussen haar vorderingen op de gemeenschap en haar privégelden. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 5 februari 2020 partijen in de gelegenheid gesteld om justificatoire bescheiden in te brengen met betrekking tot de waarde van diverse activa, waaronder een spaarrekening, inboedel en een auto. De man heeft zijn vordering met betrekking tot de spaarrekening ingetrokken, terwijl de vrouw haar standpunt over de waarde van de inboedel en de auto heeft gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing is voor de opgegeven waarden en heeft deze geschat op basis van de door partijen genoemde bedragen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de akte van de man, waarin hij zich kan uitlaten over de heroverweging. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om zijn standpunt te verduidelijken voordat er een eindvonnis wordt uitgesproken.