Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een vonnis in kort geding uitgesproken in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Jansen, vorderde onder andere toestemming om de woning te verkopen zonder medewerking van de gedaagde, die niet verschenen was tijdens de mondelinge behandeling op 23 juli 2020. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres beoordeeld aan de hand van de vereisten van spoedeisendheid en belang, zoals vastgelegd in de artikelen 254 en 256 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen I, II, III, IV en VI afgewezen, omdat eiseres geen belang had bij deze vorderingen. De vordering onder V, die betrekking had op de afgifte van inboedelgoederen, werd gedeeltelijk toegewezen, met de voorwaarde dat de gedaagde deze goederen binnen twee weken na betekening van het vonnis diende af te geven. De vordering om gedaagde te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R. Kluin en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis biedt een inzicht in de juridische afwegingen die de voorzieningenrechter heeft gemaakt in het kader van de kort geding procedure, waarbij de belangen van beide partijen zorgvuldig zijn gewogen.