ECLI:NL:RBLIM:2020:5836

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
C/03/279431/KGZA20-248 06082020
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende echtscheiding, verkoop woning en ontruiming

Op 6 augustus 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een vonnis in kort geding uitgesproken in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Jansen, vorderde onder andere toestemming om de woning te verkopen zonder medewerking van de gedaagde, die niet verschenen was tijdens de mondelinge behandeling op 23 juli 2020. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres beoordeeld aan de hand van de vereisten van spoedeisendheid en belang, zoals vastgelegd in de artikelen 254 en 256 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen I, II, III, IV en VI afgewezen, omdat eiseres geen belang had bij deze vorderingen. De vordering onder V, die betrekking had op de afgifte van inboedelgoederen, werd gedeeltelijk toegewezen, met de voorwaarde dat de gedaagde deze goederen binnen twee weken na betekening van het vonnis diende af te geven. De vordering om gedaagde te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R. Kluin en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis biedt een inzicht in de juridische afwegingen die de voorzieningenrechter heeft gemaakt in het kader van de kort geding procedure, waarbij de belangen van beide partijen zorgvuldig zijn gewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/279431 / KG ZA 20-248
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
woonplaats kiezende ten kantore van de advocaat mr. J. Jansen, werkzaam bij Het Wetshuys Advocaten en Mediators te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. J. Jansen te Venlo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling op 23 juli 2020, waarbij gedaagde niet is verschenen;
  • het tijdens de behandeling tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiseres] vordert – samengevat – zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat zij zonder medewerking van [gedaagde] bevoegd is opdracht te geven voor taxatie en in de verkoop zetten door Maas & Peel Makelaardij van de woning staande en gelegen te [woonplaats 2] , aan de [adres] (hierna de woning), althans dat dit vonnis in de plaats komt van de bedoelde toestemming van [gedaagde] tot taxatie en in de verkoop zetten van de woning;
II. te bepalen dat de vraag- en laatprijs bindend door de makelaar worden vastgesteld;
III. te bepalen dat dit vonnis dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van de voor het sluiten van de koopovereenkomst en het passeren van de leveringsakte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van [gedaagde] , zodat het sluiten van de koopovereenkomst en levering van de woning zal plaatsvinden door het aanhechten van dit vonnis en levering zal plaatsvinden door inschrijving van dit vonnis samen met de notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers;
IV. [eiseres] aan te wijzen als vertegenwoordiger van gedaagde bij het leveren van de woning;
V. [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van de door [eiseres] in productie 8 van de dagvaarding aangewezen inboedelgoederen, althans te bepalen dat [gedaagde] € 5.000,00 aan [eiseres] verschuldigd is als hij nalaat binnen twee weken na dit vonnis tot afgifte van de goederen over te gaan;
VI. te bepalen dat [gedaagde] de woning binnen twee weken of een andere redelijke termijn, moet ontruimen en de sleutels af moet geven aan [eiseres] of aan de door [eiseres] ingeschakelde makelaar onder verbeurte van een dwangsom;
VII. de proceskosten.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst het gevorderde onder I tot en met IV en VI af. Het gevorderde onder V en VII wordt voor een deel toegekend. De voorzieningenrechter licht zijn oordeel hieronder nader toe.
Beoordelingskader
2.3.
Uit de artikelen 254 en 256 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) volgt dat de voorzieningenrechter de gevorderde voorzieningen alleen kan toewijzen als:
  • sprake is van spoedeisendheid;
  • [eiseres] een belang heeft bij de gevraagde voorzieningen;
  • de belangenafweging tussen partijen niet in de weg staat aan toewijzing; en
  • de zaak en de gevraagde voorzieningen geschikt zijn voor kort geding.
2.4.
Omdat tijdens de mondelinge behandeling verstek is verleend, beoordeelt de voorzieningenrechter ook of de vorderingen hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen (artikel 139 Rv).
Vordering I
2.5.
Over het gevorderde onder I oordeelt de voorzieningenrechter dan [eiseres] daarbij geen belang heeft. [eiseres] heeft namelijk geen medewerking of toestemming van [gedaagde] nodig om aan Maas & Peel Makelaardij opdracht te geven voor taxatie en in de verkoop zetten van de woning. De vordering onder I zal dan ook worden afgewezen.
Vordering II
2.6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiseres] geen belang heeft bij het gevorderde onder II. Bij vonnis van 9 maart 2020 inzake C/03/274372 / KG ZA 20-55 heeft de voorzieningenrechter namelijk reeds de vordering toegewezen dat de vraag- en laatprijs bindend door de makelaar worden vastgesteld indien [gedaagde] zijn medewerking niet verleent. Redenen waarom een herhaling van een dergelijke veroordeling enig praktisch belang zou dienen, zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat de vordering onder II zal worden afgewezen.
Vorderingen III en IV
2.7.
Met betrekking tot het gevorderde onder III en IV oordeelt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van spoedeisendheid. Door [eiseres] is namelijk niet gesteld en evenmin is gebleken dat de woning in de verkoop staat of dat er al een potentiële koper in beeld is, laat staan dat er zicht is op enige bieding. De vorderingen onder III en IV zullen dan ook worden afgewezen.
Vordering V
2.8.
Ten aanzien van de vordering onder V oordeelt de voorzieningenrechter dat aan de vereisten van artikelen 254 en 256 Rv is voldaan.
2.9.
Voor zover het in de vordering onder V gaat om de afgifte van de door [eiseres] in productie 8 van de dagvaarding aangewezen inboedelgoederen binnen twee weken na dit vonnis, komt de vordering de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. Dit deel van de vordering onder V zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn zal worden gesteld op twee weken na betekening van dit vonnis. Reden hiervoor is dat aan [gedaagde] op grond van artikel 231 lid 1 Rv en artikel 13.4 Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie (werking vanaf 1 februari 2020) geen afschrift van dit vonnis wordt verstrekt omdat hij niet in de procedure is verschenen. Daardoor raakt hij pas op de hoogte van de inhoud van dit vonnis zodra het vonnis aan hem wordt betekend.
2.10.
Het deel van de vordering onder V dat erop ziet dat [gedaagde] € 5.000,00 aan [eiseres] verschuldigd is als hij nalaat binnen twee weken na het vonnis tot afgifte van de door [eiseres] in productie 8 van de dagvaarding aangewezen inboedelgoederen over te gaan, komt de voorzieningenrechter ongegrond voor. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de vordering van € 5.000,00 op geen enkele wijze is onderbouwd terwijl de lijst goederen weinig inzicht geeft in de hoeveelheid en kwaliteit van de betrokken goederen. Dit deel van de vordering onder V zal dan ook worden afgewezen.
Vorderingen VI
2.11.
Voor wat betreft de vordering onder VI oordeelt de voorzieningenrechter dat deze vordering hem ongegrond voorkomt. Door enkel te stellen dat de aanmerkelijke kans bestaat dat [gedaagde] de woning niet zal verlaten op het moment dat [eiseres] vervangende toestemming krijgt om de woning te verkopen en dat [gedaagde] , gelet op zijn houding, geen toegang tot de woning zal verlenen voor bezichtigingen, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat zich tot op heden een feitelijke situatie heeft voorgedaan waaruit de weigerachtige houding van [gedaagde] blijkt. Dit betekent dat de vordering onder VI zal worden afgewezen.
Vordering VII
2.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van de door [eiseres] in productie 8 van de dagvaarding aangewezen inboedelgoederen binnen twee weken na betekening van dit vonnis,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CL