ECLI:NL:RBLIM:2020:5793

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
ROE 19/542
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan huurder voor illegale thuisprostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en de burgemeester van de gemeente Heerlen. De huurder, vertegenwoordigd door mr. P.J.C. Bolton, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen voor de exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning, omdat een logé in zijn huurwoning seksuele diensten aanbood. De burgemeester had het bezwaar van de huurder ongegrond verklaard, waarop de huurder beroep instelde. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 werd duidelijk dat de huurder niet op de hoogte was van de activiteiten van de logé en dat de burgemeester niet voldoende had onderbouwd waarom de huurder verantwoordelijk zou zijn voor de overtreding. De rechtbank oordeelde dat de last onder dwangsom niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de huurder nog procesbelang had, ondanks het feit dat hij inmiddels was verhuisd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/542
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.J.C. Bolton),
en
de Burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Devoi).
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2018 (de last) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, voor de exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning.
Bij besluit van 14 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen

1.Inleiding en uitkomst

1.1.
Deze zaak gaat over illegale thuisprostitutie. Een vrouw die anderhalve week in eisers huurwoning logeerde, bood vanuit haar slaapkamer seksuele diensten aan. Verweerder had daarvoor geen vergunning afgegeven en heeft eiser dus een last onder dwangsom opgelegd. Eiser vindt dat hij niet verantwoordelijk is voor deze overtreding, omdat hij van niks wist en ook geen argwaan had moeten hebben.
1.2.
De rechtbank vindt dat verweerder niet goed heeft onderbouwd waarom eiser verantwoordelijk zou zijn voor de overtreding. Het beroep is dus gegrond. Verweerder moet een nieuwe beslissing nemen op eisers bezwaar tegen de last. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.Feiten en geschil

2.1.
Eiser had vanaf 2017 een huurwoning aan de [adres] in [woonplaats] . Naar aanleiding van een advertentie op een escortwebsite bezochten politieagenten dit adres op 19 september 2018. Zij troffen daar een vrouw die volgens het mutatierapport verklaarde (i) dat de advertentie van haar was, (ii) dat eiser ‘wist van haar activiteiten’, (iii) dat ze nergens toe wordt gedwongen, (iv) dat ze geen geld hoeft af te staan aan eiser, (v) dat ze ‘nu ongeveer 10 dagen op dit adres verbleef’ en (vi) dat eiser ‘haar helpt’. In verweerders voornemen staat verder dat ‘de slaapkamer links naast de voordeur diende als werkkamer’ en volgens het bestreden besluit ‘lagen er op dat moment op het bed in die kamer seksattributen (zoals dildo’s en vibrators)’.
2.2.
Volgens verweerder zijn de verklaring van de vrouw en de observaties in de slaapkamer genoeg om eiser als pleger van de overtreding te beschouwen. Eiser stelt dat hij niet kon zien dat de slaapkamer een ‘werkkamer’ was en dat de verklaring van de vrouw onduidelijk en leugenachtig is.

3.Heeft eiser nog belang bij dit beroep?

3.1.
Verweerder heeft aanvankelijk gesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij geen dwangsom heeft verbeurd of zal verbeuren. De last is namelijk pandgebonden en eiser is inmiddels verhuisd.
3.2.
Eiser betoogt dat hij nog wel procesbelang heeft, omdat de last zijn goede naam aantast.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog procesbelang heeft en dat het beroep dus ontvankelijk is. De reikwijdte van de last is namelijk onduidelijk. Deze luidt als volgt: ‘Indien nogmaals een overtreding van artikel 3:33 lid 1 van de APV wordt geconstateerd, verbeurt u per overtreding een dwangsom’. Verder is slechts als constatering vermeld dat deze eerste overtreding plaatsvond ‘in de woning gelegen aan de [adres] ’. Ook ter zitting is niet gebleken welke rechtsgevolgen het bestreden besluit voor eiser zou kunnen hebben, in het geval verweerder op een ander adres een zelfde overtreding vaststelt. Alleen al daarom heeft eiser procesbelang.

4.Heeft verweerder goed onderbouwd waarom eiser verantwoordelijk is?

4.1.
Verweerder beschouwt eiser als exploitant van de seksinrichting, omdat (de vrouw heeft verklaard dat) hij wist van de thuisprostitutie, die voor hem ook waarneembaar was en hij deze bovendien had kunnen beëindigen.
4.2.
Eiser betwist die kwalificatie, omdat (i) hij van niks wist, (ii) de vrouw er pas anderhalve week zat, (iii) zij blijkbaar klanten ontving wanneer hij aan het werk was en (vi) er niks te zien of te horen viel.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser geldt als exploitant van de seksinrichting en dus als pleger van de overtreding (artikel 3:33, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen 2012 en artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht). Die pleger is de persoon die de seksinrichting feitelijk exploiteert of daar door toerekening voor verantwoordelijk is. [1] Verweerder beschouwt eiser als pleger op deze tweede grond.
4.4.
De verklaring van de vrouw is beknopt geparafraseerd in een mutatierapport. Haar letterlijke bewoordingen zijn niet geverbaliseerd. Deze keuze laat nog meer ruimte voor interpretatie dan anders het geval zou zijn. De verklaring dat eiser ‘haar helpt’ staat tussen de mededeling dat zij op dat moment tien dagen bij eiser verblijft en de mededeling dat zij op zoek is naar woonruimte. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom eisers hulp dan specifiek de exploitatie van een seksinrichting zou betreffen. De verklaring dat eiser ‘wist van haar activiteiten’ lijkt op het eerste oog weliswaar meer belastend, maar de rechtbank acht die toch te onbepaald om eiser als exploitant te kwalificeren. Het blijft immers onzeker wat die wetenschap volgens haar inhoudt (wist hij alleen dat zij sekswerk deed of ook dat dit in zijn woning plaatsvond?) en waarop de vrouw haar verklaring baseert (heeft zij dit hem verteld of neemt zij dat slechts aan?). Verder heeft zij niks verklaard waaruit eisers verantwoordelijkheid blijkt.
4.5.
Daarnaast berust verweerders toerekening nog op de vermeende waarneembaarheid van de overtreding. Uit de rechtspraak blijkt dat een verhuurder verantwoordelijk is voor onrechtmatig gebruik van de ruimte die hij verhuurt, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet wist en niet kon weten van dat gebruik. [2] Een verhuurder moet zich hierbij tot op zekere hoogte informeren over dat gebruik. [3] De rechtbank acht in dit kader de volgende omstandigheden van belang: (i) de vrouw was geen huurder maar een logé, (ii) zij gebruikte de kamer pas tien dagen, (iii) niet is gebleken hoe eiser met haar in contact is gekomen en (iv) niet is gebleken dat de overtreding waarneembaar was. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom eiser toch door toerekening geldt als pleger van de overtreding.
4.6.
Het feit dat eiser als huurder en bewoner de overtreding kon beëindigen, maakt hem tot slot zelf nog geen overtreder. Die feitelijke mogelijkheid zou namelijk pas van belang zijn bij de eventuele vervolgvraag of verweerder hem een last kan opleggen. [4]

5.Conclusie

5.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zij laat de rechtsgevolgen niet in stand, voorziet evenmin zelf in de zaak en past ook geen bestuurlijke lus toe, omdat het aan verweerder is om te bepalen of nader onderzoek haalbaar en wenselijk is.
5.2.
Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat die termijn pas aanvangt zodra deze uitspraak onherroepelijk is.
5.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
5.4.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een puntwaarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.P.J. van de Pasch, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier
.
De uitspraak is gedaan op 5 augustus 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 augustus 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 februari 2015, op uitspraken.rechtspraak.nl te vinden onder ECLI:NL:RVS:2015:288.
2.ABRvS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2332.
3.ABRvS 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:992.
4.ABRvS 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2804.