ECLI:NL:RBLIM:2020:5507

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
03-183848-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens psychose na poging tot zware mishandeling en bedreiging van politieambtenaren

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 28 juli 2020, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling van een medewerker van een instelling voor begeleid wonen en de bedreiging van politieambtenaren. De feiten vonden plaats op 29 juli 2019 in Geleen, waar de verdachte, die zich in een psychose bevond, met een mes een medewerker aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om te doden, maar wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De verdachte had het mes gebruikt om de medewerker te bedreigen, wat leidde tot de bedreiging van de aanwezige politieambtenaren. De officier van justitie vorderde ontslag van alle rechtsvervolging, gezien de geestelijke toestand van de verdachte. De rechtbank volgde dit advies en oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn daden voortkwamen uit een psychose. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij klinisch behandeld moet worden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de medewerker en de politieambtenaren, die schade hadden geleden door de acties van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.183848.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
28 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
gedetineerd in de [detentieplaats] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 juli 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat:
feit 1: de verdachte geprobeerd heeft [benadeelde] te doden, dan wel zwaar te mishandelen door met een mes naar hem uit te halen. Als dat niet bewezen kan worden, luidt het verwijt dat de verdachte [benadeelde] met een mes en ook verbaal heeft bedreigd.
feit 2 en feit 3: politieambtenaren met een mes heeft bedreigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft [benadeelde] met een mes te steken op 29 juli 2019 te Geleen. Dit speelde zich af bij [naam instelling] , een instelling voor begeleid wonen, waar de verdachte verbleef. Medewerker [benadeelde] moest de verdachte benaderen om een time-out aan te kunnen zeggen vanwege de overlast die de verdachte veroorzaakte. Daarbij had [benadeelde] volgens protocol assistentie gevraagd van de politie om de verdachte te kunnen benaderen.
De verdachte is vervolgens uit zijn kamer komen stormen en heeft [benadeelde] aangevallen met een tafelmes. [benadeelde] is daarbij niet ernstig (lichamelijk) gewond geraakt: hij had oppervlakkig letsel op zijn onderarm en rug. Gelet op het soort mes dat de verdachte gebruikte kan niet bewezen worden dat de verdachte [benadeelde] wilde doden, maar wel dat zijn opzet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat levert een poging tot zware mishandeling op. Verder acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte de aanwezige politieambtenaren heeft bedreigd met het mes.
De officier van justitie heeft geen strafoplegging gevorderd, maar zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging (z
ie paragraaf 5 van het vonnis: De strafbaarheid van de verdachte).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat hooguit bewezen kan worden dat de verdachte [benadeelde] heeft bedreigd. Uit de gang van zaken volgt niet dat de verdachte op enige manier opzet had op het doden of zwaar mishandelen van [benadeelde] . Het mes was daarvoor ook niet geschikt. Verder moet de verdachte worden vrijgesproken van het bedreigen van de politieambtenaren vanwege het ontbreken van opzet; de verdachte wist niet eens dat zij aanwezig waren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle feiten. Hierna zal zij telkens eerst de inhoud van het relevante bewijs uit het dossier weergeven en vervolgens een nadere toelichting geven onder het kopje
Overwegingen en conclusies ten aanzien van het bewijs.
Feit 1 De bewijsmiddelen
Aangever [benadeelde] werkte bij [naam instelling] in Geleen, gelegen aan de [straatnaam] . [naam instelling] is een instelling voor begeleid wonen. Aangever moest -kort samengevat- de verdachte op 29 juli 2019 een time-out aanzeggen vanwege de overlast die de verdachte veroorzaakte. Omdat agressie te verwachten viel van de zijde van de verdachte, had aangever volgens protocol assistentie gevraagd van de politie om de verdachte te kunnen benaderen. De verdachte bevond zich in zijn kamer.
Vergezeld van vier politieambtenaren en een collega heeft aangever vervolgens de deur van de kamer van de verdachte geopend, nadat de verdachte niet op kloppen en verzoeken reageerde. Volgens aangever kwam de verdachte daarna vliegend naar buiten, met in beide handen een voorwerp. Aangever is daarop weggerend. Hij bleek letsels te hebben op zijn arm en rug/schouderbladen. [2] [3]
De aanwezige politieambtenaren hebben processen-verbaal opgemaakt van wat zij hebben waargenomen. Zo heeft verbalisant [naam 1] gehoord dat de verdachte luidkeels riep dat hij naar buiten zou komen en iedereen kapot zou maken/neersteken en hij zag dat de verdachte uit de kamer kwam stormen in de richting van aangever. De verbalisant zag een groot mes in de rechterhand van de verdachte en zag hoe de verdachte begon te steken/slaan op de rug van aangever. [4]
Deze stekende beweging is ook vastgelegd door beveiligingscamera’s. Daarop is te zien dat de verdachte zijn rechterarm omhoog zwaaide, vervolgens zijn arm met in zijn rechterhand een mes met kracht naar voren zwaaide in de richting van de rug van aangever. Het mes raakte de rug van aangever. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij op 29 juli 2019 bij [naam instelling] uit zijn kamer is gekomen en met een bestekmes een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van [benadeelde] .
Het mes is beschreven en afgebeeld in het dossier: het betreft een gewoon bestekmes waarmee je eten snijdt en brood smeert. De lengte van het snijgedeelte was ongeveer 13 cm. [6]
Overwegingen en conclusies ten aanzien van het bewijs voor feit 1: poging zware mishandeling
De rechtbank kan uit het bewijs vaststellen dat de verdachte aangever [benadeelde] met een mes in de rug heeft willen steken. Dat ligt volledig besloten in de handelingen die zijn waargenomen en op beeld te zien zijn, als ook in de uitlating die de verdachte deed, toen hij zijn kamer uitkwam: het was een doelbewust en met snelheid en kracht uitgevoerd uithalen.
Een gewoon bestekmes is op zichzelf niet erg gevaarlijk, omdat het niet erg scherp is, maar dat wordt anders in handen van een volwassen man die er met kracht mee uithaalt naar een ander. Dan ontstaat een aanmerkelijk te noemen risico dat het mes bij die ander, in dit geval aangever, het lichaam binnen raakt en daar ernstige verwondingen veroorzaakt.
Het slachtoffer is feitelijk geraakt ter hoogte van de schouders. Dat het mes niet in zijn rug/schouders is doorgedrongen komt naar het oordeel van de rechtbank door de omstandigheid dat het slachtoffer maakte dat hij wegkwam en niet door het gedrag van de verdachte of door het type mes. De verdachte zelf heeft dus het risico bewust aanvaard dat hij het slachtoffer ernstig zou verwonden. Anders gezegd: op de koop toegenomen. Daarmee moet zijn handelen worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
De rechtbank neemt aan dat de verdachte dit alles, zeker achteraf bezien, niet gewild heeft. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij alleen maar wilde dat aangever wegging. Bovendien verkeerde hij op 29 juli 2019 in de waan dat hij zich verdedigen moest, omdat hij ervan overtuigd was dat aangever hem met een spuit met cyanide wilde laten inslapen. De verdachte verkeerde namelijk in een psychose, waarover verderop meer in dit vonnis, onder het kopje
De strafbaarheid van de verdachte. Dat maakt het juridische oordeel over zijn handelen echter niet anders. Ook als er sprake is van handelen in een psychose kunnen doelbewust handelen en opzet worden aangenomen.
De conclusies uit het bewijs van de rechtbank brengen tevens mee dat zij, net als de officier van justitie en de raadsman, een poging tot het doden van aangever [benadeelde] niet bewezen acht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier die maken dat er ook sprake is geweest van een aanmerkelijk risico dat aangever door het handelen van de verdachte om het leven zou komen. Er is onvoldoende bekend over de kracht waarmee de verdachte stak en het mes had bovendien geen scherpe punt, waardoor de kans op dodelijk steekletsel niet zodanig is geweest dat gesproken kan worden van een poging doodslag.
De feiten 2 en 3: de bedreiging van politieambtenaren. Overige bewijsmiddelen.
Naast hoofdagent [naam 1] waren bij het incident aanwezig hoofdagenten [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Zij hebben zich -kort samengevat- ernstig bedreigd gevoeld door de verdachte.
Op de beelden van de beveiligingscamera’s is te zien dat de verdachte, nadat aangever [benadeelde] uit beeld verdween, in het halletje voor een politieambtenaar stond, met zijn gezicht gericht naar de politieambtenaar en met het mes in zijn rechterhand. Deze politieambtenaar, [naam 4] , die zich op korte afstand bevond van de verdachte, heeft zijn vuurwapen getrokken en gericht op de verdachte. De verdachte maakte vervolgens een sprong naar links en liep strompelend achteruit, nadat [naam 4] een schot had gelost. [naam 4] heeft gerelateerd dat de verdachte een woeste blik in zijn ogen had en op ongeveer één meter van hem afstond. [naam 4] zag dat de verdachte zijn rechterhand weer omhoog wilde brengen, waarop de agent het dienstwapen heeft gebruikt. [7] [8] [naam 4] heeft vervolgens aangifte gedaan van bedreiging, omdat hij ervan overtuigd was dat de verdachte het mes ook tegen hem zou gebruiken. [9]
Verbalisant [naam 1] heeft ook waargenomen dat de verdachte zich, na het steken in de richting van [benadeelde] , in de richting van [naam 4] draaide. [10] [naam 1] voelde zich eveneens zeer bedreigd door het handelen van de verdachte en heeft ook aangifte gedaan tegen de verdachte. [naam 1] vreesde voor zijn leven. [benadeelde] rende voor hem langs en [naam 1] dacht dat hij de volgende zou zijn op wie de verdachte zich zou richten. [11]
Ook [naam 3] en [naam 2] hebben aangifte gedaan van bedreiging. [naam 2] stond met [benadeelde] het dichtst bij de deur van de verdachte en zag de verdachte met het mes boven zijn hoofd naar buiten komen stormen, meteen op hem en [benadeelde] af. [naam 2] was bang dat de verdachte hem zou gaan neersteken en verklaarde daarbij dat allen zich in een hele kleine ruimte bevonden, waarbij vluchten erg moeilijk of zelfs onmogelijk was. [12]
[naam 3] heeft verklaard dat hij het gevoel kreeg dat de verdachte [benadeelde] of hem en zijn collega’s wilde neersteken. Volgens [naam 3] wilde de verdachte echt slachtoffers maken. [naam 3] voelde zich erg bedreigd. [13]
Overwegingen en conclusies ten aanzien van het bewijs voor feit 2 en feit 3
De rechtbank acht de bedreigingen jegens voornoemde hoofdagenten bewezen. De verdachte heeft aan allen het mes getoond en richtte zich met dat mes mede tot hen, eerst richting [naam 2] en [benadeelde] en toen [benadeelde] wegvluchtte, richting [naam 1] en daarna richting [naam 4] . Ook [naam 3] , die zich met de anderen in de kleine hal voor de kamer bevond, heeft zich terecht bedreigd gevoeld. Allen mochten vrezen dat ook zij gestoken zouden worden en dus op zijn minst ernstig gewond zouden raken. Dat levert jegens elk van hen een strafbaar feit op.
Daaraan kan niet afdoen dat volgens de verdachte en de raadsman de verdachte niet wist dat de vier politieambtenaren aanwezig waren. Bovendien is niet vereist dat de verdachte zich specifiek tot elk van hen gericht moet hebben. Het gedrag van de verdachte in de kleine ruimte is bedreigend geweest voor iedereen die zich daar op dat moment bevond en de verdachte heeft die anderen, ook al was hij psychotisch, waargenomen en zijn gedrag desalniettemin niet aangepast.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiair
op 29 juli 2019 te Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft uitgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
op 29 juli 2019 te Geleen [naam 4] , hoofdagent van politie, heeft bedreigd met zware mishandeling, door zich naar die [naam 4] toe te draaien en door op ongeveer 1 meter afstand, zijn rechterhand met daarin een mes in de richting van die [naam 4] te bewegen;
feit 3
op 29 juli 2019 te Geleen [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] , allen hoofdagent van politie, heeft bedreigd met zware mishandeling, door met versnelde pas diens kamer te verlaten en door die [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] dreigend een mes te tonen.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling
feit 2
bedreiging met zware mishandeling
feit 3
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Standpunten officier van justitie en verdediging
Volgens de officier van justitie is de verdachte niet strafbaar, omdat de feiten zijn begaan onder invloed van de geestesstoornissen waaraan de verdachte lijdt. Ten tijde van de feiten verkeerde hij in een psychose. De officier van justitie baseert dit op de uitkomsten van het onderzoek dat gedaan is naar de geestvermogens van de verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend.
De raadsman heeft de rechtbank ook verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging gelet op de uitkomsten van het gedragsdeskundig onderzoek.
Het gedragsdeskundig onderzoek
De verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Deze gedragsdeskundigen hebben rapporten uitgebracht op respectievelijk 10 en 19 maart 2020. Zij komen tot gelijkluidende bevindingen en tot het advies de feiten, indien bewezen, niet aan de verdachte toe te rekenen.
Er is volgens de gedragsdeskundigen bij de verdachte sprake van een autismespectrumstoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en stoornissen in het gebruik van amfetamine, alcohol, opioïden, en cocaïne. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde. Ten tijde van de feiten was de verdachte (floride) psychotisch. De aanleiding voor het aanvallen van [benadeelde] en de politie was de paranoïde waan van de verdachte dat hij werd bestolen door zijn buurman. Hij werd hierdoor boos en agressief. Ook had hij last van akoestische hallucinaties met een negatieve inhoud, waardoor hij extra geprikkeld werd. Hij gebruikte geen antipsychotica (meer) en door het gebruik van amfetamines en alcohol werden de psychotische klachten versterkt.
De psychotische stoornis was in die mate aanwezig dat de verdachte geen reële inschatting meer kon maken van de situatie. Hij voelde zich bedreigd. Men ging zonder toestemming zijn huis binnen en hij vreesde voor zijn leven. In zijn beleving had de verdachte geen andere optie dan zichzelf te verdedigen. Het onder invloed zijn van alcohol en amfetamine zorgde er nog meer voor dat de realiteitstoetsing niet adequaat was en dat hij minder remming ervaarde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt deze conclusies en het advies over. De verdachte zal niet gestraft kunnen worden voor de feiten omdat die voortkomen uit zijn stoornissen en hem niet kunnen worden toegerekend. Juridisch vertaald: er is sprake van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit en de verdachte moet daarom van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
De verdachte moet verder -kort samengevat- klinisch behandeld worden, aldus het advies van de gedragsdeskundigen. Deze behandeling zal plaats moeten vinden in het kader van een (civiele) zorgmachtiging op basis van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg. Een verzoek daartoe is door de officier van justitie ingediend en de rechtbank heeft dat verzoek op 14 juli 2020 in een aparte procedure behandeld. Tegelijk met deze uitspraak zal de rechtbank de gevraagde machtiging afgeven.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Inleiding
Voornoemde politieambtenaren en het slachtoffer [benadeelde] hebben vorderingen ingediend tot schadevergoeding, omdat zij stellen schade te hebben geleden door het handelen van de verdachte. De rechtbank zal de vorderingen (al dan niet gedeeltelijk) toewijzen, maar is genoodzaakt eerst in te gaan op het wettelijke kader. De officier van justitie heeft namelijk het standpunt ingenomen dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn bij een ontslag van alle rechtsvervolging, waarbij geen maatregel (zoals de tbs) is opgelegd en dat die situatie zich voordoet in de onderhavige zaak.
Daarbij speelt een rol dat artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) vervallen is per 1 januari 2020. De rechtbank is echter van oordeel dat daarmee iets verkeerd moet zijn gegaan in het wetgevingsproces. Zij overweegt daartoe als volgt.
De wetsgeschiedenis en de nieuwe Wet forensische zorg
Artikel 37 Sr. (oud) bood de rechtbank de mogelijkheid een verdachte die niet toerekeningsvatbaar was bij vonnis te doen plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis en gedwongen te behandelen. Vóór 1 januari 2020 werd door de Hoge Raad (in 1998) aangenomen dat de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van artikel 37 Sr. valt onder het bepaalde in artikel 361, lid 2, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.), dat de ontvankelijkheid regelt van de benadeelde partij in het strafproces. [14] De vordering kon worden behandeld en daarnaast kon de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr. worden opgelegd. Dat laatste kon pas nadat de wetgever per 1 januari 2014 de huidige tekst van 36f, lid 1, Sr. had ingevoerd.
Per 1 januari 2020 is het verlenen van een zorgmachtiging ex artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) in de plaats gekomen van de maatregel van artikel 37 Sr. (oud). Om die maatregel toe te kunnen passen, moest, net als bij de zorgmachtiging van de nieuwe Wfz, beoordeeld worden in hoeverre een verdachte gevaarlijk was voor zichzelf, anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. Artikel 2.3 Wfz biedt de strafrechter volgens de wetgever daarbij meer armslag dan onder het oude wettelijke stelsel.
De bevoegdheid een verdachte gedwongen te laten behandelen is met de nieuwe Wfz bewust door de wetgever procedureel losgekoppeld van de strafzaak en de beslissing wordt niet meer opgenomen in het vonnis van de strafzaak, maar in een afzonderlijke, civiele beschikking. Dat wil echter niet zeggen dat het verlenen van de zorgmachtiging niet in relatie staat tot de uitspraak in de strafzaak. In tegendeel: de koppeling met de strafzaak staat helder en ondubbelzinnig beschreven in artikel 2.3 Wfz.
Op basis van de nieuwe wetgeving doet de officier van justitie het verzoek tot het afgeven van een zorgmachtiging ook bij dezelfde rechters die de strafzaak behandelen. Materieel gezien is er dus geen verschil ten opzichte van het oude 37 Sr.: de wetgever heeft nadrukkelijk beoogd de strafrechter de bevoegdheid te geven een gedwongen behandeling in een psychiatrische instelling te bewerkstelligen, waaraan niet afdoet dat daarvoor nu een civielrechtelijke rekestenprocedure moet worden gevolgd, die uitmondt in een apart afgegeven beschikking. Het is dus feitelijk nog altijd dezelfde maatregel.
Een ontslag van rechtsvervolging in combinatie met de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis was, zoals gezegd, geen belemmering om in de strafzaak een vordering van een benadeelde partij toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr. op te leggen. Dat was een bewuste keuze van de wetgever, die een reeks van bepalingen heeft ingevoerd om de positie van slachtoffers te verbeteren.
Op geen enkele manier is gebleken dat de wetgever met de nieuwe systematiek van de Wfz die positie van slachtoffers in het strafrecht heeft willen wijzigen. De wetgever heeft met de invoering van de Wfz ook artikel 37 Sr. aangepast, zoals gepubliceerd in het Staatsblad, 2018, 38 én de wetgever heeft de tekst van artikel 36f Sr. met daarin een verwijzing naar 37 Sr. ongemoeid gelaten.
De tekst van artikel 37 Sr. luidt volgens het Staatsblad 2018, 38:
“Indien de rechter in de gevallen, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen, kan hij met toepassing van die wet een machtiging ingevolge die wet afgeven.”
Gevolgen van de nieuwe wetgeving: gewenst of ongewenst? Wat te doen?
Al het voorgaande maakt -kort samengevat- dat er “geen vuiltje aan de lucht” is voor de benadeelde partijen, ware het niet dat gelijktijdig met de Wfz ook de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is ingevoerd, zoals gepubliceerd in het Staatblad 2018, 37, en waarnaar artikel 2.3 Wfz verwijst. Vreemd genoeg is namelijk artikel 37 Sr. met de Wvggz vervallen verklaard, wat ook terug te zien is op “wetten.nl”, terwijl het voor de hand gelegen had voornoemde tekst te handhaven en de woorden “Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen” te vervangen door: Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Dat roept de vraag op wat het nu is: een nieuwe tekst van artikel 37 Sr. en geen wetswijziging ten aanzien van de positie van slachtoffers of helemaal niets in het Wetboek van Strafrecht en pech voor slachtoffers, omdat hun vorderingen niet meer behandeld kunnen worden in de strafzaak en de schadevergoedingsmaatregel niet meer kan worden opgelegd?
Naar het oordeel van de rechtbank moet artikel 37 Sr. abusievelijk vervallen zijn verklaard in de Wvggz en op “wetten.nl”. Uit de wetsgeschiedenis van de Wvggz leidt de rechtbank af dat met het woord vervallen (of zelfs schrappen) van artikel 37 Sr. bedoeld is: het
vervangenvan de maatregel van 37 Sr. door artikel 2.3 Wfz. In de Memorie van toelichting uit 2010 bij de Wvggz ging de wetgever ook nog uit van: “een combinatie van artikel 2.3 juncto het
nieuweartikel 37 van het Wetboek van Strafrecht van het wetsvoorstel forensische zorg”.
Met het arrest van de Hoge Raad ten aanzien van 361 Sv. en de tekst van artikel 36f Sr. als uitgangspunt, zal de rechtbank er dan ook vanuit gaan dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in de vorderingen, nu de wetgever niet beoogd kan hebben de positie van slachtoffers weer te verslechteren door hen de mogelijkheid tot schadeverhaal te ontnemen bij een ontslag van alle rechtsvervolging. Dat betekent dat de rechtbank de vorderingen inhoudelijk heeft beoordeeld en ook heeft beoordeeld of de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 5.380,88, waarvan € 5.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld).
De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd, onvoldoende betwist en de schade het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1. De verdachte is dus aansprakelijk voor deze schade. Naast het toewijzen van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen aan de verdachte, opdat bij niet tijdige betaling de Staat het incasseren van de schadevergoeding op zich zal nemen.
De benadeelde partij [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 6.000,- voor geleden immateriële schade. De benadeelde partij lijdt als gevolg van de gebeurtenis op 29 juli 2019 aan tinnitus. Deze bijzonder indringende aandoening, die de rechtbank aanmerkt als lichamelijk letsel, is veroorzaakt door het schot dat de benadeelde partij in de zeer kleine ruimte bij [naam instelling] heeft moeten lossen, vanwege de aanval op [benadeelde] en om een einde te maken aan de dreiging jegens hemzelf en de andere politieambtenaren. Deze schade is door de benadeelde partij genoegzaam onderbouwd en onvoldoende betwist door de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder feit 2 en de verdachte is aansprakelijk voor deze schade, zij het dat de rechtbank het toe te wijzen bedrag naar redelijkheid en billijkheid zal vaststellen op een bedrag van € 2.000,-, nu zij de jurisprudentie die ter onderbouwing van de vordering is genoemd niet volledig vergelijkbaar acht met de onderhavige zaak. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Het meergevorderde wijst de rechtbank af.
De rechtbank zal tevens bepalen dat het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en zal de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, opdat bij niet tijdige betaling de Staat het incasseren van de schadevergoeding op zich zal nemen.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij. Daarbij hanteert de rechtbank het zogenoemde liquidatietarief kanton, waarbij zij 1 punt zal toekennen voor het indienen van de vordering en 1 punt voor het bijwonen door de advocaat van de benadeelde partij van de inhoudelijke behandeling van de zaak. Per punt betreft het dan € 300,-.
De benadeelde partij [naam 1]en de benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] vorderen eveneens een schadevergoeding van € 6.000,- voor geleden immateriële schade.
De benadeelde partijen lijden als gevolg van de gebeurtenis op 29 juli 2019 aan tinnitus. Deze bijzonder indringende aandoening, die de rechtbank als lichamelijk letsel aanmerkt, is veroorzaakt door het schot dat in de zeer kleine ruimte bij [naam instelling] is gelost, vanwege de aanval op [benadeelde] en om een einde te maken aan de dreiging jegens de aanwezige politieambtenaren. Deze schade is door de benadeelde partij genoegzaam onderbouwd en onvoldoende betwist door de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder feit 3 en de verdachte is aansprakelijk voor deze schade, zij het dat de rechtbank het toe te wijzen bedrag naar redelijkheid en billijkheid zal vaststellen op een bedrag van € 2.000,- per slachtoffer, nu zij de jurisprudentie die ter onderbouwing van de vordering is genoemd niet volledig vergelijkbaar acht met de onderhavige zaak. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Het meergevorderde wijst de rechtbank af.
De rechtbank zal tevens bepalen dat het toegewezen bedrag (telkens) wordt vermeerderd met de wettelijke rente en zal (telkens) de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, opdat bij niet tijdige betaling de Staat het incasseren van de schadevergoeding op zich zal nemen.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen. Daarbij hanteert de rechtbank het zogenoemde liquidatietarief kanton, waarbij zij (telkens) 1 punt ad € 300,- zal toekennen voor het indienen van de vorderingen. Voor het bijwonen van de zitting wordt de raadsvrouw van de benadeelde partij al gecompenseerd in het kader van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] . De toelichting op en verdediging van de vordering was immers vrijwel gelijk bij alle politieambtenaren.
De benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 2.000,- voor geleden immateriële schade.
De benadeelde partij lijdt als gevolg van de gebeurtenis op 29 juli 2019 aan gehoorschade, pijnklachten aan het oor en klachten van meer psychologische/emotionele aard. De gehoorschade is veroorzaakt door het schot dat in de zeer kleine ruimte bij [naam instelling] is gelost, vanwege de aanval op [benadeelde] en om een einde te maken aan de dreiging jegens de aanwezige politieambtenaren. Deze schade is door de benadeelde partij genoegzaam onderbouwd en onvoldoende betwist door de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder feit 3 en de verdachte is aansprakelijk voor deze schade, zij het dat de rechtbank het toe te wijzen bedrag naar redelijkheid en billijkheid zal vaststellen op een bedrag van € 750,-, nu zij de jurisprudentie die ter onderbouwing van de vordering is genoemd niet volledig vergelijkbaar acht met de onderhavige zaak. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Het meergevorderde wijst de rechtbank af.
De rechtbank zal tevens bepalen dat het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en zal schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, opdat bij niet tijdige betaling de Staat het incasseren van de schadevergoeding op zich zal nemen.
Daarnaast zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij. Daarbij hanteert de rechtbank het zogenoemde liquidatietarief kanton, waarbij zij 1 punt ad € 180,- zal toekennen voor het indienen van de vordering. Voor het bijwonen van de zitting wordt de raadsvrouw van de benadeelde partij al gecompenseerd in het kader van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] , zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 1 primair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] ter zake van feit 1 van € 5.380,88, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 600,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 4] ter zake van feit 2 van € 2.000,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 300,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] ter zake van feit 3 van € 2.000,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 300,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] ter zake van feit 3 van € 2.000,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 300,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] ter zake van feit 3 van
De voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. C.J.M. Brands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
primair:
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een steek- en/of snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft uitgehaald, althans een steek- en/of snijbeweging in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
op of omstreeks 29 juli 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een steek- en/of snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft uitgehaald, althans een steek- en/of snijbeweging in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: “Flikker op. Laat me met rust. Ik maak jullie allemaal kapot” en/of met een mes, althans met een steek- en/of snijvoorwerp, in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft uitgehaald, althans een steek- en/of snijbeweging in de richting van het lichaam van die [benadeelde] heeft gemaakt, althans voornoemd steek- en/of snijvoorwerp dreigend in de directe nabijheid van die [benadeelde] heeft getoond;
feit 2
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg,
[naam 4] , hoofdagent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met versnelde pas naar die [naam 4] toe te lopen, en/of (vervolgens) door zich naar die [naam 4] toe te draaien, en/of (vervolgens)
door op ongeveer 1 meter afstand, althans op korte afstand, zijn rechterhand met daarin een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, omhoog in de richting van die [naam 4] te bewegen, althans een poging daartoe te doen, althans door voornoemd mes dreigend aan die [naam 4] te tonen;
feit 3
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg,
[naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 1] , allen hoofdagent(en) van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met versnelde pas diens kamer te verlaten en/of door (vervolgens) die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 1] dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, proces-verbaalnummer LB3R019151, gesloten d.d. 27 augustus 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 164.
2.Het proces-verbaal aangifte, p. 92 en 93.
3.De medische verklaring, p. 97 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 81, midden van de pagina.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 80, tweede helft van de pagina.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 160.
6.De afbeelding, p. 140.
7.Het proces-verbaal van bevindingen en de afbeeldingen, p. 161.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 87, tweede helft van de pagina.
9.Het proces-verbaal aangifte, p. 98.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 80, tweede helft van de pagina.
11.Het proces-verbaal aangifte, p. 107.
12.Het proces-verbaal aangifte, p. 101 en 102.
13.Het proces-verbaal aangifte, p. 104.
14.Arrest van 23 juni 1998, NJ 1998,860/ECLI:NL:HR:1998:ZD1209