ECLI:NL:RBLIM:2020:5448

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
C/03/278553 / KG ZA 20-216
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming co-ouderschapregeling in kort geding met psychische problematiek als factor

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw over de uitvoering van een co-ouderschapregeling voor hun minderjarig kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.E. Verschuren, vorderde dat de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.M.H. Nass, zou worden verplicht om medewerking te verlenen aan de uitvoering van de omgangsregeling. De vrouw voerde verweer en betwistte de stelling van de man dat er een co-ouderschapregeling was overeengekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen overeenstemming was bereikt over de zorgregeling, mede gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische gesteldheid van de man. De man had eerder in zijn leven psychische problemen gehad, wat door de vrouw werd aangekaart als een reden voor haar zorgen over de veiligheid en het welzijn van hun kind. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering van de man niet kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende basis was voor de veronderstelling dat de man in staat was om voor het kind te zorgen. De vordering werd afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 23 juli 2020
Zaaknummer: C/03/278553 / KG ZA 20-216
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[eiser],wonend te [woonplaats 1] ,
eiser, hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J.E. Verschuren, gevestigd te Kerkrade,
tegen:
[gedaagde],wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.M.H. Nass, gevestigd te Simpelveld.

1.Het verloop van de procedure

De man heeft de vrouw gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 10 juli 2020, heeft hij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering nader heeft toegelicht.
De vrouw heeft aan de hand van een conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de mogelijkheden van een tussen partijen te treffen regeling onderzocht, maar dit heeft niet tot enig resultaat geleid. Daarna is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad. Binnen deze relatie is het minderjarig kind [naam kind] geboren op [geboortedatum] . De man heeft [naam kind] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [naam kind] uit. [naam kind] verblijft bij de vrouw.

3.Het geschil

3.1.
De man heeft gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te gebieden alle medewerking te verlenen aan de uitvoering van de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling, inhoudende dat [naam kind] in de oneven weken van vrijdag 14.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 14.00 uur bij de man verblijft, dan wel in het kader van het onderhavige kort geding en voor de duur van een te starten bodemprocedure te bepalen dat [naam kind] in de oneven weken van vrijdag 14.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 14.00 uur bij de man verblijft.
3.2.
De vrouw heeft aan de hand van een conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft verzocht primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering en subsidiair de vordering van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in – kort gezegd – de proceskosten en de nakosten, eventueel te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de aard van de zaak vloeit een spoedeisend belang voort. Immers, de man heeft al vanaf eind mei 2020 geen omgang meer met [naam kind] gehad. Dat dit in de ogen van de vrouw aan de man zelf te wijten is, is door de man betwist en kan op zichzelf beschouwd ook geen valide argument zijn op grond waarvan de spoedeisendheid niet gegeven is.
4.2.
Uit de dagvaarding en de conclusie van antwoord kan de voorzieningenrechter in de eerste plaats niet afleiden dat partijen ten aanzien van [naam kind] een co-ouderschapregeling zijn overeengekomen (waarbij [naam kind] om de week een hele week bij de man dan wel de vrouw verbleef), zoals de man heeft gesteld. De vrouw heeft die stelling van de man immers gemotiveerd betwist. Zij heeft gesteld dat er na het verbreken van de relatie tussen partijen (op 1 maart 2020) geen afspraken zijn gemaakt over co-ouderschap met betrekking tot [naam kind] en dat er geen omgang heeft plaatsgevonden tussen [naam kind] en de man. De man heeft dit vervolgens niet (met enig bewijsstuk of anderzins) aannemelijk gemaakt.
4.3.
Op grond van de stellingen van partijen staat wel vast dat de man, naar zijn zeggen als wanhoopsdaad, [naam kind] op Paaszondag 12 april 2020, toen [naam kind] bij zijn ouders op bezoek was, heeft meegenomen en niet meer naar de vrouw heeft laten terugkeren. De man heeft vervolgens aangeboden [naam kind] weer terug te brengen naar de vrouw op 24 april 2020, mits een co-ouderschapregeling gehanteerd zou worden. Door tussenkomst van haar advocaat heeft de vrouw vervolgens “gezien de huidige omstandigheden” hiermee ingestemd, naar de voorzieningenrechter begrijpt – en ook de man en zijn advocaat destijds hadden moeten begrijpen – omdat de vrouw met de rug tegen de muur stond. Zij zag geen andere mogelijkheid om [naam kind] , over wie zij grote zorgen had omdat hij al langere tijd alleen bij de man 24/7 verbleef en wiens psychische gesteldheid haar begin maart 2020 heeft gebracht tot het beëindigen van de relatie en samenwoning, weer zo snel mogelijk onder haar hoede te krijgen. Gelet hierop heeft de actie van de vader met Pasen en het contact tussen de advocaten van partijen ogenschijnlijk tot overeenstemming over een week-week-regeling geleid. Ogenschijnlijk, omdat voor de man en zijn advocaat kenbaar is geweest dat een met de verklaring van de vrouw overeenstemmende wil ontbrak, hetgeen de vrouw ook nog duidelijk heeft gemarkeerd door vrijwel direct daarna (op 30 april 2020) deze (zogenaamde) co-ouderschapsregeling om verschillende redenen niet meer na te komen, waaronder de bij de vrouw levende zorgen over de psychische gesteldheid van de man en de veiligheid van [naam kind] , nadat hij bij de man had verbleven. [naam kind] bleek uitgeput bij de vrouw te zijn teruggekeerd en heeft verontrustende signalen gegeven over het gedrag van de man tijdens zijn verblijf bij hem. Uit het samenstel van gedragingen van de vrouw en haar advocaat heeft de man, bijgestaan door een advocaat, in redelijkheid moeten begrijpen dat van een overeenstemming over een zorgregeling tussen partijen geen sprake is geweest.
4.4.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door de man gewenste co-ouderschapregeling niet “tot stand is gekomen”. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat ook niet is gebleken dat partijen hebben stilgestaan bij de condities die belangrijk zijn voor het kunnen laten slagen van een dergelijke regeling, zoals de communicatie tussen partijen (die in beginsel goed moet zijn) en de mogelijkheden die de man heeft om [naam kind] voor een dergelijk lange duur, een volledige week, te verzorgen. Evenmin is gebleken dat partijen het belang van [naam kind] daarbij goed voor ogen hebben gehad en hebben meegewogen.
4.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de man, toen hij 19 jaar oud was, in Mondriaan terecht is gekomen. Hij is destijds uit een rijdende auto gesprongen en was, zo heeft de man gesteld, een gevaar voor zichzelf. Op grond van een rechterlijke machtiging is de man gedurende anderhalf/twee jaar opgenomen geweest in Mondriaan. Volgens de man is toen de diagnose paranoïde schizofrenie gesteld. Hij is daarvoor niet (meer) onder behandeling. De man heeft gesteld dat hij is afgekeurd (hij ontvangt een WAO-uitkering) en dat hij nu wel nog af en toe (psychische) klachten heeft, maar niet meer op de wijze zoals in het verleden. De man gebruikt geen medicatie (meer) en voelt zich goed. Drugs gebruikt hij niet, aldus de man.
4.6.
De vrouw heeft in de conclusie van antwoord en ter zitting haar zorgen over de man als vader geuit. Zij heeft onder meer gesteld dat zij in verband met de psychische gesteldheid van de man tijdens hun samenwoning geruime tijd een persoonsgebonden budget (PGB) voor de man ontving om de man tot activiteiten te motiveren en ervoor te zorgen dat de man dagelijks “op gang kwam” en ook dagelijks activiteiten ondernam. De man was altijd heel depressief en had nooit ergens zin in. Op een gegeven moment kon de vrouw er niet meer tegen. De man kreeg steeds vaker waanbeelden en werd paranoia. Zo was de man heel achterdochtig en dacht hij dat de vrouw vreemdging (met de achterneef van de man). In dit kader heeft de man een spycam gekocht en de vrouw in huis bespioneerd. Er zijn volgens de vrouw veel dingen gebeurd toen de man in een psychose zat; zo stond de man op enig moment (in december) met een kapmes voor haar en heeft de vrouw de ouders van de man gebeld. Vervolgens hebben partijen een aantal weken bij de ouders van de man geslapen. De man is gestopt met het innemen van zijn medicijnen, omdat hij dat maar onzin vindt. Toen [naam kind] geboren werd, heeft de man tegen zijn behandelaar en begeleider (een psychiater en iemand van maatschappelijk werk) gezegd dat zij niet meer welkom waren. Het is niet zo dat de man continu in een psychose zit; hij heeft goede dagen, maar ook slechte dagen. De vrouw heeft er, na het verbreken van de relatie en samenwoning, totaal geen zicht (meer) op of de man van dag tot dag “goed in zijn vel zit” en [naam kind] de verzorging en veiligheid kan bieden die hij nodig heeft. Zij maakt zich verder zorgen over eventueel drugsgebruik van de man, de signalen die zij hierover opvangt en dit in combinatie met het drugsverleden van de man. Ook heeft de man de naam van de spaarrekening veranderd in “MP5”, hetgeen een machinegeweer is. De man zou tegen [naam kind] gezegd hebben dat hij dit geweer zou willen kopen voor [naam kind] . Daarnaast wordt de vrouw voor alles en nog wat uitgemaakt en uitscholden door de man. Ten slotte heeft de vrouw haar spullen en de spullen van [naam kind] nog steeds niet teruggekregen van de man.
4.7.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er bij de man, zoals hij ook zelf met de diagnose, het volledig afgekeurd zijn en de PGB-toekenning heeft onderschreven, psychische problematiek speelt, die het leven en het welzijn van de man mede bepaalt en waarvan de huidige toestand onduidelijk is. Anders dan door te stellen dat er niets aan de hand is, dat de vrouw alles heeft verzonnen en dat de man de aantijgingen van de vrouw ontkent, heeft de man de uitvoerige stellingen van de vrouw in feite niet gemotiveerd weersproken. De voorzieningenrechter heeft er gelet op het voorgaande dan ook geen zicht op wat dit alles betekent voor [naam kind] , als driejarig kind, als hij bij de man is en of de man wel in staat is voor [naam kind] te zorgen, laat staan dat hij dat een volledige week zou kunnen doen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, kan de vordering van de man, strekkende tot het doen vaststellen van een co-ouderschapregeling met betrekking tot [naam kind] , bij die stand van zaken niet worden toegewezen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter nog trachten te onderzoeken of een vorm van begeleide omgang, bij opa en oma vaderszijde of via een begeleidende instantie door tussenkomst van (het Team Jeugd van) de gemeente, tot de mogelijkheden behoort. Nu de man evenwel meteen enige vorm van begeleiding heeft geweigerd, is een dergelijke vorm van contact tussen [naam kind] en de man thans niet mogelijk (gebleken).
4.9.
Het ligt gelet op het voorgaande voor de hand dat de man een bodemprocedure jegens de vrouw entameert, waarin hij om vaststelling van een zorgregeling tussen hem en [naam kind] verzoekt. In een dergelijke procedure kan gedegen onderzoek naar de mogelijkheden van de man als verzorger van [naam kind] worden gedaan. Gelet op hetgeen in dit kort geding naar voren is gekomen alsmede de slechte communicatie tussen partijen (over [naam kind] ), sluit de voorzieningenrechter bepaald niet uit dat de rechtbank in deze bodemprocedure op voorhand de raad voor de kinderbescherming zal verzoeken onderzoek te doen naar de vragen of contact tussen [naam kind] en de man in het belang van [naam kind] is en, zo ja, hoe dit contact zou moeten worden vormgegeven.
4.10.
Gelet op het familierechterlijk karakter van deze procedure zal de voorzieningenrechter de man niet veroordelen in de kosten van dit geding (en evenmin in de nakosten), zodat de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de vordering af;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2020 in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.