ECLI:NL:RBLIM:2020:5395

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning bedrijfsaanbouw

Op 23 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de weigering van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bedrijfspand. Verzoekster, een bedrijf gevestigd in [vestigingsplaats 1], had eerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van haar bedrijfspand, maar deze was op 18 december 2018 geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. Na het indienen van bezwaar, werd dit bezwaar op 12 mei 2020 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van een beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had inmiddels een andere omgevingsvergunning verkregen, waardoor zij de aanbouw kon realiseren. De voorzieningenrechter stelde vast dat het door verzoekster gestelde spoedeisende belang niet voortkwam uit de directe gevolgen van de weigering van de omgevingsvergunning, maar uit de indirecte gevolgen van een mogelijke gegrondverklaring van haar beroep tegen het bestreden besluit. Dit belang was niet voldoende om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om de omgevingsvergunning te verlenen, zelfs voor de duur van de procedure, te verstrekkend was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, in verband met de coronamaatregelen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 20 / 1588

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] , gevestigd te [vestigingsplaats 1] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam sub 1],
[naam sub 2],
[naam sub 3]en
[naam sub 4](gemachtigde: mr. J.I.J. Langenberg), te [woonplaats] .

Overwegingen

1. Bij besluit van 18 december 2018 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een omgevingsvergunning te verlenen voor een uitbreiding van haar bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats 1] .
2. Bij besluit van 12 mei 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het besluit op aanvraag ongegrond verklaard.
3. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen.
4. Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
5. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
6. De voorzieningenrechter acht in deze zaak termen aanwezig om met toepassing van laatstgenoemde bepaling uitspraak te doen. Hij overweegt daartoe het volgende.
7. In de regel zal er bij een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van een weigering om een omgevingsvergunning te verlenen niet snel sprake zijn van een spoedeisend belang, tenzij de bijzondere omstandigheden van het geval aantonen dat zonder de gevraagde voorziening het voor de verzoeker uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang.
8. Bij brief van 30 juni 2020 heeft de griffier de indiener van het verzoekschrift verzocht het spoedeisend belang nader te onderbouwen.
9. Van de zijde van verzoekster is bij brief van 3 juli 2020 aangegeven dat verzoekster het bouwplan dat ten grondslag ligt aan het besluit op aanvraag op korte termijn wil realiseren en dat zij daarbij, mede gelet op de summiere motivering van dit besluit en het tijdsverloop sedertdien, een spoedeisend belang heeft. Verzoekster leidt schade als dit bouwplan niet kan worden gerealiseerd. Die schade is een gevolg van het niet kunnen bouwen overeenkomstig de gewenste vergunning en van het blootstaan van de huidige aanbouw aan de elementen. Indien verzoekster de aanbouw afmaakt overeenkomstig een andere, inmiddels verleende, omgevingsvergunning, kan het zijn dat zij op enig moment de dan gerealiseerde aanbouw moet afbreken om alsnog te bouwen overeenkomstig de vergunning die bij het besluit op aanvraag is geweigerd.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat het spoedeisend belang dat verzoekster stelt te hebben niet is gelegen in de rechtstreekse gevolgen van de bestreden weigering een omgevingsvergunning te verlenen, maar in de indirecte gevolgen van een latere gegrondverklaring van haar beroep tegen het bestreden besluit in samenhang met verzoeksters eigen handelen op grond van de op 12 mei 2020 verleende omgevingsvergunning voor het, op andere wijze, afbouwen van de aanbouw. Of zij daarvan gebruik maakt, en de gevolgen daarvan, ook in relatie tot de thans voorliggende weigering om een omgevingsvergunning te verlenen, dient voor haar rekening en risico te komen.
11. Daargelaten of verzoekster in de bodemzaak uiteindelijk zou kunnen bereiken wat zij thans beoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het treffen van een voorlopige voorziening, die inhoudt dat haar een omgevingsvergunning wordt verleend, het karakter van een voorlopige voorziening te boven gaat. Het verzoek om de thans geweigerde omgevingsvergunning te verlenen, ook al is dat voor de duur van het geding, is dan ook te verstrekkend.
12. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat zij schade lijdt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, wat er ook zij van die schade en de oorzaak daarvan, een financieel belang niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van een spoedeisend belang omdat de financiële consequenties in de regel niet onomkeerbaar zijn, terwijl niet is gesteld dat er sprake is van een financiële noodsituatie of dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd.
Voor zover verzoekster heeft bedoeld om vooruitlopend op de behandeling van het bij de rechtbank aanhangige beroep een definitief rechtsoordeel te verkrijgen ten aanzien van de rechtsgeldigheid van het thans bestreden weigeringsbesluit, geldt dat een dergelijke rechterlijke beoordeling in zijn algemeenheid en ook in dit geval te verstrekkend van aard is voor een voorlopige voorzieningsprocedure.
13. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij het verzoek. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek daarom af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Voor zover nodig wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken wanneer dat weer mogelijk is.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 juli 2020.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.