ECLI:NL:RBLIM:2020:5360

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
AWB-20_1669
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van woonadres en toekenning van briefadres in het kader van de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die het niet eens was met het besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Verweerder had in de basisregistratie personen geregistreerd dat verzoeker niet meer op zijn ingeschreven adres woonde en had hem een tijdelijk briefadres toegekend. Verzoeker had geen adreswijziging doorgegeven en was het niet eens met de toekenning van het briefadres, omdat hij geen toestemming had gegeven voor deze wijziging.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker feitelijk niet meer op het ingeschreven adres verbleef, wat verweerder in staat stelde om de registratie aan te passen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien de motivering van het bestreden besluit, hoewel gebrekkig, in bezwaar hersteld kon worden. De voorzieningenrechter benadrukte het belang voor verzoeker om vóór 28 juli 2020 zijn feitelijke woonadres door te geven om te voorkomen dat hij ambtshalve uit de basisregistratie personen zou worden uitgeschreven.

De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, vanwege de coronamaatregelen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de stukken voldoende inzicht gaven in de standpunten van partijen. De conclusie was dat verweerder bevoegd was om het briefadres toe te kennen en dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1669
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker]

(gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft besloten in de basisregistratie personen te registreren dat verzoeker niet meer woont op het adres [adres] en aan verzoeker ambtshave een briefadres toe te kennen voor één maand, uiterlijk tot 28 juli 2020 (het bestreden besluit).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), of het bestreden besluit moet worden geschorst. De voorzieningenrechter beoordeelt op voorhand of verweerder in de basisregistratie personen heeft kunnen registreren dat genoemd woonadres niet meer het actuele woonadres van verzoeker is en of verweerder verzoeker een briefadres heeft kunnen toekennen. Aan deze beoordeling is de rechtbank bij de beoordeling van een eventueel beroep niet gebonden.
Waarom is geen zitting gehouden?
2. In verband met de uitbraak van het coronavirus worden bij de rechtbank maar beperkt zittingen gehouden. De voorzieningenrechter heeft daarom onderzocht of het mogelijk is deze zaak schriftelijk te behandelen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat het aan verzoeker toegekende briefadres maar tot
28 juli 2020 geldt en verzoeker daarna, onder de huidige omstandigheden, geen adres meer heeft in de basisregistratie personen. De voorzieningenrechter is ook van oordeel dat partijen niet in hun belangen zijn geschaad door hen niet op een zitting te horen. De stukken in deze zaak geven voldoende inzicht in de standpunten van partijen om uitspraak te kunnen doen zonder zitting. De voorzieningenrechter doet deze uitspraak daarom met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
Wat was voor verweerder de aanleiding om het bestreden besluit te nemen?
3. Aanleiding voor het nemen van het bestreden besluit was de uitkomst van het gehouden adresonderzoek naar het woonadres van verzoeker. Verweerder is hieruit gebleken dat verzoeker niet meer woont op genoemd woonadres waarop hij in de basisregistratie personen stond ingeschreven. Om verzoeker niet in de situatie te brengen dat geen adres van hem in de basisregistratie personen geregistreerd staat, heeft verweerder in het belang van verzoek hem tijdelijk een briefadres toegekend.
Waarom is verzoeker het niet eens met dit besluit?
4. Verzoeker is het met dit besluit niet eens. Verzoeker ziet geen reden voor een adreswijziging of toekenning van een briefadres. Verzoeker geeft aan dat hij niet kenbaar heeft gemaakt dat hij niet meer woont op genoemd woonadres en dat hij niet geweigerd heeft een ander woonadres bekend te maken. Verzoeker stelt dat er geen aanleiding is hem uit te schrijven en voert aan dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is en in strijd met de beginselen van behoorlijke bestuur. Het toekennen van een briefadres was volgens verzoeker niet mogelijk omdat hij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Bovendien had verweerder de uitspraak in kort geding moeten afwachten, aldus verzoeker.
Welke wettelijke bepalingen zijn van belang voor de uitspraak?
5. In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Basisregistratie personen (de Wet brp) is bepaald dat indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg draagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
In artikel 2.23, tweede lid, van de Wet brp is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is ambtshalve een briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres.
Heeft verweerder in de basisregistratie personen kunnen registreren dat genoemd woonadres niet meer het actuele woonadres van verzoeker is en was verweerder bevoegd verzoeker een briefadres toe te kennen?
6. Het doel van de Wet basisregistratie personen is dat de in de basisregistratie personen vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze gegevens in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd (ECLI:NL:RVS:2020:1530).
7. Uit de Wet bpr blijkt dat als adres van een betrokkene het woonadres geregistreerd wordt en dat als een woonadres ontbreekt als adres van de betrokkene zijn briefadres geregistreerd wordt als de betrokkene een briefadres heeft.
8. Vast is komen te staan dat verzoeker feitelijk niet meer verbleef in de woning op genoemd woonadres waarin hij samen met [naam] heeft gewoond. [naam] heeft hem de toegang tot de woning geweigerd en de sloten van de toegangsdeuren van de woning vervangen om verzoeker te beletten de woning te betreden. Verzoeker heeft dit in de dagvaarding in kort geding waarbij hij [naam] heeft gedagvaard om onder meer weer toegang tot de woning te krijgen erkend. Verweerder heeft daarom in de basisregistratie kunnen registreren dat genoemd woonadres niet meer het actuele woonadres van verzoeker is. Niet relevant is dat verzoeker zelf niet heeft gemeld dat hij niet meer op genoemd adres woont.
9. Uit de stukken blijkt dat verzoeker verweerder niet heeft laten weten waar hij feitelijk woont, alhoewel verweerder dat verzoeker verschillende keren heeft gevraagd. De voorzieningenrechter heeft geen reden hieraan te twijfelen. De enkele stelling van verzoeker dat hij niet heeft geweigerd zijn nieuwe woonadres door te geven is daarvoor niet voldoende. Bovendien blijft verzoeker er tot op de dag van vandaag bij dat genoemd woonadres zijn woonadres is. Wegens het ontbreken van een actueel woonadres van verzoeker heeft verweerder geen actueel woonadres van verzoeker in de basisregistratie personen kunnen registreren.
10. Gebleken is dat verweerder verzoeker in het belang van verzoeker niet wilde uitschrijven uit de basisregistratie personen, als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Verweerder heeft ervoor gekozen toepassing te gegeven aan zijn bevoegdheid verzoeker een briefadres toe te kennen. Verweerder was bevoegd verzoeker een briefadres toe te kennen omdat het woonadres van verzoeker ontbreekt en verzoeker geen aangifte van een briefadres heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker om een briefadres heeft gevraagd. Toestemming van verzoeker om hem een briefadres te kunnen toekennen, zoals verzoeker heeft aangevoerd, vereist de wet niet. De wet vereist alleen toestemming van de briefadresgever.
Het briefadres is wegens het ontbreken van een woonadres van verzoeker als het adres van verzoeker in de basisregistratie geregistreerd. Anders dan verzoeker veronderstelt heeft verweerder verzoeker dus niet uitgeschreven uit de basisregistratie personen.
Heeft verweerder toepassing kunnen geven aan zijn bevoegdheid?
11. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid geen toepassing heeft kunnen geven aan zijn bevoegdheid. Verweerder heeft dus een briefadres aan verzoeker kunnen toekennen. Verweerder heeft dit juist in het belang van verzoeker gedaan.
Wat is de conclusie?
12. De conclusie is dat verweerder in de basisregistratie personen heeft kunnen registreren dat genoemd woonadres niet meer het actuele woonadres van verzoeker is en verzoeker een briefadres heeft kunnen toekennen. Verweerder heeft het bestreden besluit dus kunnen nemen. De motivering van het bestreden besluit is weliswaar gebrekkig, zoals verzoeker terecht heeft aangevoerd, maar kan in bezwaar worden hersteld. Van strijd met andere beginselen van behoorlijk bestuur is niet gebleken. Verweerder heeft de uitspraak in kort geding niet hoeven af te wachten, omdat verzoeker toen verweerder het bestreden besluit heeft genomen, feitelijk niet op genoemd adres woonde en het kort geding daaraan niks kan veranderen. Er is daarom geen reden het bestreden besluit te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
13. De voorzieningenrechter wenst nog te benadrukken dat het belangrijk is dat verzoeker vóór 28 juli 2020 aan verweerder doorgeeft waar hij feitelijk woont, dan wel dat hij verweerder laat zien dat hij op zoek is naar een nieuw (al dan niet tijdelijk) woonadres om te voorkomen dat verzoeker ambtshalve wordt uitgeschreven uit de basisregistratie personen met alle gevolgen van dien.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 22 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.