ECLI:NL:RBLIM:2020:5337

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2061
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor landmark in strijd met bestemmingsplan; belangenafweging en alternatieve locaties

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert voor de plaatsing van een landmark. De vergunninghouder had op 13 november 2018 een aanvraag ingediend voor het plaatsen van een landmark op de hoek van twee straten in Nederweert, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De omwonende, eiser in deze zaak, was het niet eens met de vergunningverlening en stelde dat de plaatsing van het landmark een onevenredige inbreuk op zijn privacy en wooncomfort met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat het college van B&W in redelijkheid had kunnen besluiten tot de verlening van de vergunning, omdat de belangen van de omwonende voldoende waren afgewogen tegen de voordelen van het landmark. De rechtbank concludeerde dat de omwonende onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er op de aangedragen alternatieve locaties aanmerkelijk minder bezwaren zouden zijn dan op de vergunde locatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de belangenafweging door het college zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vergunningverlening in overeenstemming was met de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/2061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.E. Tip),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert, verweerder
(gemachtigde: J.H.M. Horijon).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
gemeente Nederweert, vergunninghouder, vertegenwoordigd door [naam 2] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een landmark op de hoek [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te [woonplaats] . De omgevingsvergunning ziet op:
  • het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)); en
  • het afwijken van een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 4 juni 2020 heeft er een onderzoek ter plaatse als bedoeld in artikel 8:50 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn vriendin [naam 3] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] .
Tijdens het onderzoek ter plaatse zijn de mogelijkheden voor een minnelijke oplossing tussen partijen, bestaande uit verplaatsing van het landmark naar een alternatieve locatie, besproken. Vergunninghouder heeft, conform afspraak tijdens het onderzoek ter plaatse, op 9 juni 2020 laten weten de huidige locatie van het landmark het meest geschikt te achten en geen nader onderzoek te doen naar een andere locatie.
Partijen hebben voorafgaand aan het onderzoek ter plaatse al laten weten geen gebruik te willen maken van hun recht om, na het onderzoek ter plaatse, op een zitting te worden gehoord. Na afloop van het onderzoek ter plaatse hebben partijen dat desgevraagd nogmaals bevestigd. De rechtbank heeft op 23 juni 2020 met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Kortgezegd draait het in deze zaak om de vraag of verweerder heeft mogen besluiten tot plaatsing van het landmark op de huidige locatie, en niet op een van de drie alternatieve locaties die daarvoor zijn aangedragen.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
2.1.
Op 7 november 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder voor het plaatsen van een landmark op de hoek [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te [woonplaats] . Deze landmark is geplaatst in het kader van de zogenaamde Archeo Route en wordt ook wel omschreven als een ‘speerpunt’. Het landmark ziet op een cachot dat daar ooit in de buurt heeft gelegen en van historische waarde is. Eiser woont aan de [adres] en heeft vanuit zijn woning zicht op het landmark. Het landmark staat op ongeveer drie meter afstand van een raam van zijn woning.
2.2.
De aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals opgenomen onder het kopje ‘Procesverloop’.
Het juridisch kader
3. Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende juridische bepalingen van belang.
3.1.
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit, voor zover hier van belang: a. het bouwen van een bouwwerk en c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, staat dat de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt geweigerd indien, voor zover hier van belang: c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
In het tweede lid van artikel 2.10 van de Wabo staat dat dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c (strijd met het bestemmingsplan), de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
In artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo staat dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De onder 2. bedoelde gevallen zijn aangewezen in artikel 4 van de Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit is de zogenoemde planologische kruimellijst. Hierin is in het derde onderdeel bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking komt: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits dit niet hoger is dan 10 meter en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m².
3.2.
In artikel 6 van het Beleid planologische kruimelgevallen onder de Wabo, vastgesteld door verweerder op 8 mei 2018 (hierna: de beleidsregel), die gold ten tijde van het bestreden besluit, staat dat burgemeester en wethouders van het bestemmingsplan kunnen afwijken voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zonder dak, waarvan, voor zover hier van belang, het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 50 m² en
de hoogte gemeten vanaf het aansluitende terrein niet meer bedraagt dan 10 meter.
In artikel 2 van de beleidsregel staat dat burgemeester en wethouders bij het toepassen van de beleidsregel rekening houden met de volgende algemene uitgangspunten:
er dient rekening te worden gehouden met het stedenbouwkundig beeld dat in het vigerende bestemmingsplan is vastgelegd; afwijking hiervan is alleen mogelijk indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt te motiveren is;
er mag geen verkeersonveilige situatie ontstaan;
er dient voldaan te worden aan het parkeerbeleid;
e belangen van derden mogen niet onevenredig worden aangetast;
r dient met de aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst aangegaan te worden, in die gevallen waar planschade niet uit te sluiten is.
omliggende bedrijven mogen door de activiteit niet onevenredig belemmerd worden;
er mag geen onevenredige milieuhinder voor derden ontstaan door de activiteit;
er dient een goed woon- en leefklimaat te bestaan ter plaatse van de activiteit voor zover relevant voor de uitoefening van de activiteit, waarbij deze toetsing zwaarder is naar gelang de gevoeligheid van de gewenste functie groter wordt en naarmate de functiewijziging meer impact heeft. Hier kan ook een bodemonderzoek onder vallen;
afstromend hemelwater van nieuwe bouwwerken wordt op eigen terrein geïnfiltreerd;
van de beleidsregels kan gemotiveerd worden afgeweken indien de specifieke omstandigheden van een concreet geval hiertoe aanleiding geven.
3.3.
Voor het landmark geldt het bestemmingsplan “Centrum, Nederweert”, vastgesteld op 31 mei 2011. Het landmark valt binnen de bestemming “Verkeer”. De gronden met de bestemming “Verkeer” zijn onder andere bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, voorzieningen voor openbaar nut en straatmeubilair.
Binnen deze bestemming mogen onder andere kunstwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 5 meter. Onder een kunstwerk wordt verstaan een civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
Het geschil
4. Niet is in geschil dat het plaatsen van het landmark in strijd is met het bestemmingsplan. Deze strijdigheid heeft verweerder weggenomen met toepassing van het derde onderdeel van de eerder genoemde planologische kruimellijst. In geschil is de vraag of verweerder de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan had mogen verlenen gelet op, kort gezegd, de belangen van eiser, het bestaan van alternatieve locaties en het beleid van verweerder. Hierna gaat de rechtbank in op hetgeen eiser in dit verband in beroep heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt over de beoordeling van dit geschil voorop dat verweerder beleidsruimte heeft bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Dat betekent dat de rechtbank geen eigen oordeel hierover kan geven in plaats van het oordeel van verweerder. De rechtbank toetst of het genomen besluit in overeenstemming is met het recht, berust op voldoende kennis over de relevante feiten en belangen en een deugdelijke afweging van de betrokken belangen, deugdelijk is gemotiveerd en geen onevenredige gevolgen heeft voor eiser in verhouding met de tot het besluit te dienen doelen. Kort gezegd: de rechtbank moet zich beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Belangenafweging
6. Eiser heeft aangevoerd dat het afwijken van het bestemmingsplan een onevenredige inbreuk op de privacy van eiser maakt. Door de plaatsing van het landmark staan mensen op deze plek stil, voor het raam van eiser. Het maken van foto’s van het landmark maakt ook een inbreuk op eisers privacy als daarbij zijn woning wordt gefotografeerd. Eiser stelt verder overlast te ervaren door mensen die het landmark bezichtigen omdat de ramen van zijn woning voorzien zijn van enkel glas en dit niet kan worden aangepast vanwege de monumentenstatus van zijn woning.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de besluitvorming een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt, waarbij ook de belangen van derden voldoende zijn afgewogen. In zijn verweerschrift heeft verweerder nog aangevoerd dat een kunstwerk op deze locatie rechtstreeks in het bestemmingsplan is toegestaan en dat het landmark naar zijn aard daarmee vergelijkbaar is. Dat betekent volgens verweerder dat de belangen van eiser niet onevenredig worden aangetast door de afwijking van het bestemmingsplan.
8. Eiser heeft tijdens het onderzoek ter plaatse verklaard dat dagelijks ongeveer 2 tot 5 mensen het landmark bezoeken. Dit stemt overeen met hetgeen verweerder bij het bestreden besluit heeft overwogen, namelijk dat er niet frequent en consequent personen stilstaan bij het landmark. Eisers woning grenst aan openbaar gebied en is gesitueerd aan een doorgaande hoofdweg. Deze ligging brengt met zich mee dat in de woning sprake zal zijn van enige hinder vanuit het openbaar gebied, ook zonder landmark. Eiser heeft gesteld dat de overlast voor hem relatief gezien groter is omdat de ramen in zijn woning voorzien zijn van enkel glas dat niet (of niet zonder meer) aangepast kan worden vanwege de monumentenstatus die op zijn woning rust. De rechtbank overweegt hierover dat dit aspect voor rekening en risico van eiser komt. Dit doet ook niet af aan het relatief beperkte aantal extra passanten of aanwezigen ter plaatse als gevolg van het landmark en aan de relatief beperkte extra overlast die deze personen veroorzaken. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de bezoekers van het landmark in bijzondere mate overlast veroorzaken, anders dan dat zij enige tijd stilstaan bij het landmark en foto’s daarvan maken. Hoewel de rechtbank zich het gevoel van aantasting van privacy kan voorstellen als mensen voor het raam van eiser foto’s maken, vindt de rechtbank dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn privacy daadwerkelijk daardoor wordt aangetast en dat om die reden het landmark niet zou mogen worden toegestaan op deze plek. In het algemeen kan niet worden gezegd dat het (mede) fotograferen van de woning van eiser, voor zover daarvan sprake is, zijn privacy aantast. Niet is gebleken dat als gevolg van de aanwezigheid van het landmark, mensen foto’s maken door het raam van eisers woning en daarmee van de binnenkant van zijn woning.
Verweerder heeft gezien het voorgaande in redelijkheid mogen concluderen dat het landmark niet zorgt voor onevenredige hinder en dat deze dus geen onevenredige inbreuk maakt op de belangen van eiser. Verweerder heeft daarom mogen concluderen dat sprake is van een aanvaardbare locatie.
Alternatieve locaties
9. Eiser heeft over alternatieve locaties voor het landmark aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:619. Eiser is van mening dat de voorliggende situatie niet te vergelijken is met de situatie aan de orde in die uitspraak, omdat het in de voorliggende situatie gaat om een locatie die een archeologische vindplaats moet markeren en de locatie van het landmark historisch bezien onjuist is. Ook kan eiser het argument van verweerder dat alternatieve locaties niet geschikt zijn vanwege de plaatselijke leiding- en kabelsituatie niet volgen. In de aanvullende gronden van beroep van 15 januari 2020 heeft eiser er nog op gewezen dat het landmark slechts een lichte fundering heeft van twee betonnen balkjes, waardoor verweerders argument dat een zware verankering verhindert dat de alternatieve locaties niet geschikt zijn volgens hem geen stand kan houden.
10. Op grond van vaste rechtspraak vormt de aanvraag zoals die is ingediend het uitgangspunt bij de beoordeling of een omgevingsvergunning kan of moet worden verleend. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan een bestuursorgaan vanwege het bestaan van alternatieven alleen medewerking weigeren, als vooraf duidelijk is dat die tot een gelijkwaardig resultaat zullen leiden en voor derden aanmerkelijk minder bezwaren opleveren. Het ligt daarbij op de weg van eiser om alternatieve locaties aan te dragen en aannemelijk te maken dat met de verwezenlijking van die alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:619, 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2800 en 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:924. De rechtbank is van oordeel dat de historische en archeologische context van een bouwplan het voorgaande niet anders maakt. Dit beoordelingskader is als zodanig daarom ook in onderhavige zaak van toepassing.
11. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase is afgesproken dat vergunninghouder zou nagaan of verplaatsing van het landmark op de huidige locatie mogelijk is. Dat bleek echter niet mogelijk. Daarna zijn tussen vergunninghouder en eiser twee andere locaties besproken, die vergunninghouder heeft aangedragen. Dit betreft de locaties 1 en 3 zoals weergegeven op de luchtfoto die als bijlage 1 bij deze uitspraak is gevoegd. Tijdens het onderzoek ter plaatse zijn op verzoek van eiser de alternatieve locaties 1, 2 en 3 bekeken, zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze uitspraak.
12. De rechtbank overweegt dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op alle drie de alternatieve locaties een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt. Op al deze locaties is het immers, evenals op de locatie waar het landmark nu staat, in beginsel mogelijk om het landmark te plaatsen die het cachot toelicht en waar bezoekers op afkomen. Alle locaties liggen in de directe omgeving van de plek waar het cachot heeft gestaan. Dat de alternatieven dichterbij die locatie liggen dan de gekozen locatie maakt niet dat alleen om die reden voor een alternatieve locatie moet worden gekozen. Het komt daarom aan op de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat er op de alternatieve locaties aanmerkelijk minder bezwaren bestaan dan op de gekozen locatie. Daar zal de rechtbank hieronder nader op ingaan.
Locatie 1: aan de overzijde van de weg, bij de hoofdingang van de kerk en de ingang van de begraafplaats, aan de [straatnaam 1]
12.1.
Van locatie 1 heeft eiser bij de aanvullende gronden van beroep een Klic-melding overgelegd. Uit die Klic-melding blijkt dat er op deze locatie geen kabels- en leidingen aanwezig zijn, waardoor er in dat opzicht geen belemmeringen bestaan voor het plaatsen van het landmark. Tijdens het onderzoek ter plaatse hebben verweerder en vergunninghouder toegelicht dat deze locatie niet geschikt is voor de plaatsing van het landmark, omdat hierdoor hinder kan ontstaan bij entree tot de begraafplaats. Ook bevinden zich hier al andere (historische) elementen, namelijk een waterput en een waterpomp. Het hier nog bijplaatsen van het landmark zou volgens verweerder tot verrommeling van het straatbeeld leiden en is vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk.
12.2.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op deze locatie aanmerkelijk minder bezwaren bestaan.
Locatie 2: schuin tegenover de huidige locatie, tegenover de zijkant van de kerk, aan de [straatnaam 2]
12.3.
Verweerder en vergunninghouder hebben over locatie 2 aangevoerd dat deze niet geschikt is omdat uit een Klic-melding is gebleken dat hier ondergrondse kabels en leidingen aanwezig zijn. Dit is van belang omdat deze vrijgehouden moeten worden in het geval van calamiteiten. De lichte fundering van het landmark maakt dat niet anders. Verweerder heeft verder ingebracht dat deze locatie niet optimaal is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, gelet op de beperkte afstand tussen het landmark op deze locatie en het rijdende verkeer: bezoekers van het landmark zouden op een relatief korte afstand van het verkeer komen te staan. Tijdens het onderzoek ter plaatse is daarnaast gebleken dat het landmark op deze plek op een korte afstand van een raam van het aangrenzende appartement zou komen te staan.
12.4.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op deze locatie aanmerkelijk minder bezwaren bestaan.
Locatie 3: bij de zij-ingang van de kerk, in de boomspiegel, aan de [straatnaam 2]
12.5.
Uit het dossier blijkt dat vergunninghouder in de bezwaarfase locatie 3 als mogelijke alternatieve locatie heeft aangedragen. Op dat moment werden er echter bouwwerkzaamheden uitgevoerd en waren er bouwsteigers aanwezig waardoor de geschiktheid van deze locatie volgens verweerder en vergunninghouder niet goed kon worden beoordeeld. Daarom is aan eiser voorgesteld om de behandeling van zijn bezwaar aan te houden totdat de bouwwerkzaamheden waren afgerond, zodat deze locatie dan beoordeeld kon worden. Eiser heeft hier niet mee ingestemd.
12.6.
Verweerder heeft tijdens het onderzoek ter plaatse aangevoerd dat aan deze locatie niet aanmerkelijk minder bezwaren kleven. Zo is niet duidelijk of eventueel kabel- en leidingwerk verplaatsing van het landmark naar deze locatie verhindert en evenmin is duidelijk of plaatsing van het landmark op deze locatie hinder veroorzaakt voor de gebruikers van de kerk, nu deze zich nabij de zij-ingang van de kerk zou gaan bevinden. Ook heeft verweerder erop gewezen dat de verplaatsing van het landmark kosten met zich meebrengt.
12.7.
De rechtbank merkt over dit laatste argument op dat dit voor rekening en risico voor vergunninghouder komt, nu die ervoor heeft gekozen het landmark al te plaatsen voordat de daarvoor verleende vergunning onherroepelijk is. Over de eerste twee argumenten overweegt de rechtbank het volgende. Deze alternatieve locatie is door vergunninghouder zelf aangedragen in de bezwaarfase in een poging tot minnelijke oplossing door partijen. De reden waarom die locatie op dat moment niet kon worden beoordeeld, was de aanwezigheid van bouwsteigers, die volgens planning eind 2019 zouden zijn verwijderd. Eiser heeft aangegeven alleen in te stemmen met aanhouding van de behandeling van zijn bezwaar als het landmark op de huidige locatie tot die tijd zou worden verwijderd. Vergunninghouder heeft aangegeven die voorwaarde niet acceptabel te vinden, waarna verweerder kennelijk heeft besloten dat locatie 3 geen locatie is waarvan aannemelijk is gemaakt dat hier een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Waarom de aanwezigheid van bouwsteigers onderzoek naar de (stedenbouwkundige) geschiktheid van deze locatie onmogelijk maakte, is de rechtbank niet geheel duidelijk geworden. De argumenten die verweerder in beroep aanhaalt, namelijk dat niet duidelijk is of hier kabels en leidingen aanwezig zijn en dat geen overleg met de gebruikers van de kerk heeft plaatsgevonden, staan bovendien los van de aanwezigheid van de bouwsteigers destijds. Hoewel de rechtbank vindt dat verweerder het door vergunninghouder zelf aangedragen alternatief daarom wel erg gemakkelijk terzijde heeft geschoven, heeft eiser enkel ingebracht dat deze door vergunninghouder aangedragen locatie voor hem een geschikte locatie zou zijn omdat hij dan geen hinder meer ondervindt van het landmark in zijn woning. Hiermee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat op deze locatie sprake is van aanmerkelijk minder bezwaren, mede gelet op de mogelijke belemmeringen die verweerder hierover in beroep heeft ingebracht. Hoewel deze belemmeringen door verweerder eenvoudig hadden kunnen worden onderzocht, geldt dat ook voor eiser en het ligt nu eenmaal in eerste instantie op de weg van eiser om zijn beroep op alternatieven te onderbouwen en aannemelijk te maken dat deze aanmerkelijk beter zijn dan de aangevraagde locatie. De rechtbank verwijst naar de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling van 9 maart 2016 en 1 april 2020.
12.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er op deze locatie aanmerkelijk minder bezwaren bestaan.
Redelijke eisen van welstand
13. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat niet wordt ingegaan op eisers bezwaargrond dat het primaire besluit in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Die bezwaargrond houdt kortgezegd in dat verweerder op grond van de Welstandsnota gemeente Nederweert 2012 gehouden was om advies te vragen aan de Welstandscommissie. In beroep wordt verder aangegeven dat ook geen gemotiveerd ambtelijk advies aanwezig is en dat de verwijzing en associatie van het landmark niet zorgvuldig is omdat het cachot waarnaar het landmark verwijst, zich niet bevond op de locatie waar het landmark is geplaatst. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gewezen op het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Nederweert van 15 juni 2015, waaruit volgt dat niet langer gebruikt wordt gemaakt van de Welstandscommissie en dat de welstandsadvisering voortaan op ambtelijk niveau wordt uitgevoerd door een vakspecialist. Verweerder heeft een ambtelijke welstandsadvies van 25 september 2019 bij zijn verweerschrift overgelegd. Hierin staat dat het landmark door de beperkte omvang en het gebruik als landmark/informatiepunt geen invloed heeft op de bebouwde omgeving ter plaatse. Het gebruik van authentiek materiaal en kleur sluit aan bij de karakteristiek van deze oude dorpskern. Het ambtelijk advies concludeert dat het bouwwerk voldoet aan de algemene en specifieke welstandscriteria. Hoewel dit advies dateert van na het bestreden besluit ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het bestreden besluit niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ontbreken constructie- of bouwtekeningen bij aanvraag
14. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hem uit een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) is gebleken dat er geen constructie- of bouwtekeningen zijn meegezonden bij de vergunningsaanvraag, waardoor verweerder deze aanvraag buiten behandeling had moeten stellen. De rechtbank overweegt hierover dat uit artikel 4:5 van de Awb volgt dat een bestuursorgaan de bevoegdheid heeft om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van die aanvraag. In dit geval heeft verweerder geoordeeld dat de verstrekte gegevens en bescheiden voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Voor zover eiser dit heeft willen betwisten had het op zijn weg gelegen om nader te motiveren waarom eiser vanwege het ontbreken van de constructie- en/of bouwtekeningen niet tot vergunningverlening over had kunnen gaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
15. De rechtbank is van oordeel dat aan de besluitvorming een gedegen en zorgvuldige belangenafweging ten grondslag heeft gelegen, waarbij ook de belangen van derden zoals eiser voldoende zijn afgewogen. Verweerder heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van het landmark in strijd met het bestemmingsplan te verlenen.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juli 2020 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Mestrom, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage 1

Luchtfoto met daarop aangegeven de vergunde locatie van het landmark (ter plaatse van de stip) en de alternatieve locaties genummerd 1, 2 en 3.