ECLI:NL:RBLIM:2020:5214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
C/03/275441 / HA ZA 20-149
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen inzake aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en ASR Schadeverzekering N.V. De eiser, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, vorderde een aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor uitkering, omdat zijn arbeidsovereenkomst niet was ontbonden wegens arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verwees naar de polisvoorwaarden die destijds golden en concludeerde dat de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst moest zijn beëindigd wegens arbeidsongeschiktheid, niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af, inclusief de vorderingen tot publicatie van het vonnis en terugbetaling van premies. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van ASR Schadeverzekering werden begroot op € 3.432,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken door rechter J.R. Sijmonsma.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/275441 / HA ZA 20-149
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I. Mercanoglu;
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V., gedagvaard conform haar voormalige naam
Loyalis Schade N.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. E.Ph. Roelofs.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het verwijzingsvonnis van 11 maart 2020 van de kantonrechter van deze rechtbank, gewezen onder nummer 8008841 CV EXPL 19-5986.
1.2.
Ten slotte is op verzoek van partijen wederom vonnis bepaald.

2.De feiten en het geschil

2.1.
Voor de weergave van de feiten, de stellingen van [eiser] en daarop gebaseerde vordering, verwijst de rechtbank naar voormeld vonnis, met dien verstande dat daarin onvermeld is gebleven dat [eiser] bij repliek zijn eis heeft gewijzigd en vermeerderd en wel als volgt. In repliek vordert hij dat overal waar in de petita van zijn dagvaarding is vermeld als AOW-ingangsdatum ‘07 juli 2023’ gelezen moet worden ‘07 november 2022’.
[eiser] heeft verder ingetrokken hetgeen hij in zijn dagvaarding onder ii heeft gevorderd en vordert bij repliek dat als vordering ii moet worden gelezen “dat ASR Schadeverzekering haar ongedifferentieerde verwoorde, alzo van enig ontslag onafhankelijke verplichting c.q. dekking als bepaald sub ‘specifieke verzekeringsgegevens’, onder D, ‘dekking bij gedeeltelijke ao.’, volledig gestand doet vanaf [eiser] zijn ontslag per ja 2018 tot aan zijn AOW-pensioen, nl.: ’de aanvulling pensioenopbouw is onderdeel van Uw dekking’.”
[eiser] heeft zijn vordering vermeerderd met de vorderingen viii en ix. Met vordering viii vordert [eiser] dat de rechtbank gelast tot publicatie op lasten en voor kosten van ASR Schadeverzekering, mede in aanmerking genomen het publieke belang van het te wijzen vonnis in een landelijk dagblad, althans waarin wordt opgenomen en geplaatst een zakelijke synopsis van het te wijzen vonnis.
Met vordering ix vordert [eiser] dat de rechtbank ASR Schadeverzekering bij afwijzing van het al het eerder gevorderde, veroordeelt tot terugbetaling/restorno van alle premies vanaf 2004 wegens het verkopen en sluiten van een ‘schrootverzekering’ aan [eiser] .

3.De beoordeling

3.1.
ASR Schadeverzekeringen heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de gewijzigde eis. Ook de rechtbank ziet geen bezwaar zodat recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis. Het geschil draait om de vraag of [eiser] op grond van de toepasselijke polisvoorwaarden recht heeft op uitkering op basis van een met ASR Schadeverzekering (voorheen geheten: Loyalis Schade N.V.) gesloten aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Onbetwist staat vast dat op het moment dat [eiser] aangaf gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn, begin 2018, van toepassing waren de door ASR Schadeverzekering gehanteerde polisvoorwaarden versie 2014. De dekking bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid staat in beschreven in deel II “Speciale Voorwaarden” onder D. Artikel 3 van de die voorwaarden luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“3. Voorwaarden voor de uitkeringOm recht te hebben op een uitkering moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:
(…)
b. u bent ontslagen omdat u arbeidsongeschikt bent of uw tijdelijke arbeidsovereenkomst is geëindigd. Deze voorwaarde stellen wij alleen als dit vermeld staat op uw verzekeringsbewijs;
c. Uw inkomensverlies is onvrijwillig en niet verwijtbaar;
(…).”
3.3.
Ten tijde van het sluiten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, op 1 augustus 2004, golden de door ASR Schadeverzekering gehanteerde versie uit het jaar 2001 van die voorwaarden. Artikel 4 van de speciale voorwaarden bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid luidde als volgt:
“Artikel 4 Voorwaarden voor de uitkering van het aanvullingspensioen
Behoudens het overige in deze polisvoorwaarden gestelde, komt de verzekering slechts tot uitkering indien aan de navolgende voorwaarden is voldaan:
a.
Verzekerde is ontslag verleend op grond van arbeidsongeschiktheid en/of vanwege het beëindigen van het tijdelijk dienstverband;
(…).
3.4.
ASR Schadeverzekering stelt terecht dat de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd wegens arbeidsongeschiktheid al gold ten tijde van het aangaan van de arbeidsongeschiktheidsverzekering (zie rov. 3.3). Wat is veranderd is dat de betreffende voorwaarde op enig moment is opgenomen in de polis. Zo is op pagina 2 van het op 5 november 2015 afgegeven verzekeringsbewijs (polis), dat als productie 2 bij de conclusie van antwoord is overgelegd, vermeld:
“D. Dekking bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (35-80%)
Aanvang uitkering vanaf ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (ar. D.3b).
70%, tijdens de eerste twee maanden van WGA-uitkering 75%.
De garantie-uitkering is onderdeel van uw dekking.”
3.5.
Niet betwist is dat [eiser] dat verzekeringsbewijs heeft ontvangen en dus kennis heeft kunnen nemen van de omstreden voorwaarde.
3.6.
Uit de beschikking van 30 november 2017 van de kantonrechter rechtbank Overijsel, zittingsplaats Almelo (zaaknummer 6346971 \ EJ VERZ 17-215) waarbij de arbeidsovereenkomst is ontbonden, volgt dat [eiser] op het moment van de ontbinding weliswaar ziek was, maar dat het opzegverbod gezien artikel 7:671b lid 6 BW niet in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [eiser] . De kantonrechter heeft onder 4.12. van zijn beschikking overwogen dat niet is gebleken dat de ziekte van [eiser] de oorzaak was van de verstoorde arbeidsverhouding, op basis waarvan de arbeidsovereenkomst van [eiser] is ontbonden.
3.7.
De voorwaarde waaraan [eiser] niet voldoet, is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. ASR Schadeverzekering is in beginsel gerechtigd te bepalen onder welke voorwaarden zij potentiële verzekeringnemers wenst te verzekeren. Op basis van die voorwaarden berekent ASR Schadeverzekering ook de verzekeringspremie. In dit geval is de relevante voorwaarde dat geen uitkering wordt verstrekt indien een arbeidsovereenkomst met een zieke werknemer wordt ontbonden op een grond die geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Derhalve is de omstreden voorwaarde ook niet in strijd met het discriminatieverbod, omdat er een rechtvaardiging is om de situatie waarbij de arbeidsovereenkomst is ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid niet gelijk te stellen met de situatie dat de arbeidsovereenkomst om een andere reden is ontbonden, zoals in deze zaak.
3.8.
De omstreden voorwaarde is om dezelfde reden niet buitenproportioneel. Dat het ABP wel een uitkering verstrekt in verband met arbeidsongeschiktheid is niet relevant. Het feit dat het ABP dat doet, betekent niet dat indien ASR Schadeverzekering dat niet doet – op grond van de omstreden voorwaarde – ASR Schadeverzekering in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid. Dat [eiser] al lang voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst als gevolg van gezondheidsklachten een restverdiencapaciteit had van minder dan 65% maakt het beroep op de omstreden bepaling ook niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Uit het vonnis van de kantonrechter waarbij de arbeidsovereenkomst is ontbonden volgt immers dat de arbeidsrelatie al ernstig verstoord was. Volgens de kantonrechter kon die verstoorde relatie ook worden verweten aan [eiser] . ASR Schadeverzekering stelt in dit verband terecht dat [eiser] niet alleen geen recht heeft op de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel D 3 onder b ‘u bent ontslagen omdat u arbeidsongeschikt bent (…)’, maar ook omdat niet is voldaan aan de voorwaarde onder c, te weten dat het inkomensverlies niet verwijtbaar is.
3.9.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de omstreden ontslagvoorwaarde bij een restverdiencapaciteit van minder dan 65%, zoals hier het geval is, niet onredelijk bezwarend is.
3.10.
De verwijzingen van [eiser] naar het arrest van de Hoge Raad (nr. 50 conclusie van repliek), en de uitspraak van de rechtbank Den Haag (nr. 54 van die conclusie), zijn niet relevant. Het gaat hier niet om een “slapend dienstverband”, respectievelijk om de vraag of het recht op een aanvulling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering een vergoeding is als bedoeld in artikel XXII lid 7 Wwz.
3.11.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen sub I en III t/m VII moeten worden afgewezen.
3.12.
De gewijzigde vordering sub II moet worden afgewezen, omdat de daarin gevorderde aanvulling op de pensioenopbouw volgens de polisvoorwaarden enkel wordt gedaan in het geval de verzekerde gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geworden door een dienstongeval. Daarvan is hier geen sprake.
3.13.
De vordering sub VIII, strekkende tot publicatie van het vonnis in een landelijk verschijnend dagblad, moet worden afgewezen, omdat [eiser] niet onderbouwt welk belang hij bij de gevorderde publicatie heeft, nog daargelaten dat die vordering waarschijnlijk alleen ziet op het geval de vordering van [eiser] zou zijn toegewezen.
3.14.
Ook de vordering sub IX, strekkende tot terugbetaling van alle premies, in het geval alle overige vorderingen worden afgewezen, moet worden afgewezen. Voor die vordering wordt geen andere grondslag gezien dan dat volgens [eiser] de verzekering een ‘schrootverzekering’ is. Tot die conclusie kan de rechtbank niet komen.
3.15.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR Schadeverzekering worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat €
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00);
Totaal € 3.432,00.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ASR Schadeverzekering tot op heden begroot op € 3.432,00;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT