ECLI:NL:RBLIM:2020:5202

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
8152669 CV EXPL 19-7511
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de werkgever bij leaseovereenkomst en afkoopsom

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 juli 2020, staat de verantwoordelijkheid van de werkgever bij de uitvoering van een leaseovereenkomst centraal. De eiser, een besloten vennootschap, heeft de gedaagde, een voormalige werknemer, aangesproken voor betaling van een afkoopsom na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De gedaagde had een leaseauto ter beschikking gesteld gekregen en was contractueel verplicht om de leaseovereenkomst over te nemen bij voortijdige beëindiging van zijn dienstverband. De eiser vorderde een bedrag van € 4.292,57, dat resteerde na betaling van een deel van de afkoopsom door de gedaagde.

De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet voldoende heeft voldaan aan de eisen van goed werkgeverschap. De werkgever had de gedaagde adequaat moeten informeren over de gevolgen van de leaseovereenkomst en de berekening van de afkoopsom. De rechter stelt vast dat de werkgever niet heeft aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om de afkoopsom te verlagen en dat de gedaagde niet op de hoogte was van de financiële consequenties van zijn keuze. Hierdoor is het onaanvaardbaar dat de gedaagde de volledige afkoopsom voor zijn rekening moet nemen.

De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt de eiser in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde. De rechter benadrukt dat de werkgever een eigen verantwoordelijkheid heeft in het informeren van de werknemer over de leaseovereenkomst en de bijbehorende financiële gevolgen. Dit vonnis onderstreept de noodzaak voor werkgevers om transparant te zijn over contractuele verplichtingen en de impact daarvan op werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8152669 CV EXPL 19-7511
Vonnis van de kantonrechter van 15 juli 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG),
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.J. Sark.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 23 oktober 2019 met producties 1 t/m 7,
  • de conclusie van antwoord met producties A t/m F,
  • de conclusie van repliek met producties 8 t/m 18,
  • de conclusie van dupliek met producties G t/m J,
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is tot 1 januari 2019 in dienst geweest bij [eisende partij] . Als onderdeel van de arbeidsovereenkomst is [gedaagde] een door hem - binnen de door [eisende partij] gestelde richtlijnen – gekozen leaseauto ter beschikking gesteld tegen een maandelijks leasebedrag van € 699,- waarvan € 69,- eigen bijdrage voor [gedaagde] .
2.2.
In de tussen partijen opgemaakte arbeidsovereenkomst (productie 8 bij repliek) is daarover, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“7. (…) Indien werknemer een leaseauto mag bestellen en hij beëindigt op eigen initiatief binnen de looptijd van de leaseovereenkomst de arbeidsovereenkomst met werkgever, is werknemer verplicht de leaseovereenkomst over te nemen.”
2.3.
[gedaagde] en [eisende partij] hebben ter zake van deze lease op 11 april 2017 een berijderscontract gesloten (productie 2 dagvaarding). In het berijderscontract is, voor zover van belang, onder meer het volgende opgenomen:
Aanvullende afspraken:
1. In aanvulling op het geldende autoreglement is de volgende regeling wel van kracht bij het aangaan van dit berijderscontract:
De berijder verplicht zich dat indien gedurende de looptijd van de overeenkomst van inzet de arbeidsrelatie tussen berijder en werkgever eindigt door toedoen van of op initiatief van berijder, hij de overeenkomst van inzet overneemt of laat overnemen of de kosten zal dragen van het vervroegd beëindigen van de overeenkomst.
(…)”
2.4.
Bij brief van 25 oktober 2018 heeft [gedaagde] meegedeeld zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen (productie 11 repliek), waarmee [eisende partij] bij brief van 15 november 2018 (productie 12 dagvaarding) akkoord is gegaan.
2.5.
Per e-mail van 19 november 2018 heeft de leasemaatschappij een uitleg gegeven over de berekening van de afkoopsom (productie 3 dagvaarding).
2.6.
Bij brief van 21 en 29 november 2018 (productie 15 en 16 bij repliek) en per e-mail van 22 november 2018 (productie J bij dupliek) heeft [eisende partij] aan [gedaagde] meegedeeld de afkoopsom aan hem door te zullen belasten.
2.7.
Bij brief van 22 januari 2019 is aan [gedaagde] een factuur voor een bedrag van € 7.467,77 gezonden (productie 4 dagvaarding). [gedaagde] heeft betaald € 3.717,-.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om aan [eisende partij] te betalen € 4.292,57 te vermeerderen met de wettelijke consumentenrente over € 3.750,77 vanaf 17 september 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] contractueel gehouden is de afkoopsom in geval van voortijdige beëindiging van het leasecontract aan [eisende partij] te voldoen. [gedaagde] heeft reeds € 3.717,00 voldaan zodat van de totale afkoopsom van € 7.467,77 nog € 3.750,77 resteert.
3.3.
[gedaagde] bestrijdt de hoogte van de afkoopsom.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de overgelegde correspondentie tussen [eisende partij] en de leasemaatschappij blijkt niet dat [eisende partij] daadwerkelijk moeite heeft gedaan om de hoogte van de afkoopsom te (doen) verlagen in het belang van [gedaagde] . Al snel heeft [eisende partij] de door de leasemaatschappij in rekening gebrachte afkoopsom één-op-één aan [gedaagde] doorberekend (productie J bij dupliek, productie 14 en 15 bij repliek). Over de daadwerkelijke hoogte van de afkoopsom en de redelijkheid daarvan is [eisende partij] niet - zulks is althans niet gebleken - met de leasemaatschappij in onderhandeling getreden. [eisende partij] was immers - zoals blijkt uit productie 3 bij dagvaarding en door [gedaagde] onbetwist is gesteld - met de leasemaatschappij een laag tarief overeengekomen waardoor een (volgens de leasemaatschappij: irreëel) hoge boekwaarde gehanteerd werd (en lage afschrijvingen werden aangehouden) bij de berekening van de afkoopsom en daardoor bij een tussentijdse beëindiging van de leaseovereenkomst het verschil tussen die boekwaarde en de handelswaarde veel groter zou zijn dan wanneer een reële afschrijving zou zijn gehanteerd.
4.2.
De eisen van goed werkgeverschap brengen echter mee dat [eisende partij] een zekere verantwoordelijkheid heeft voor een goede uitvoering van de leaseovereenkomst en het berijderscontract. Het is immers [eisende partij] zelf die de inhoud van de leaseovereenkomst bepaalt in overleg met de eveneens door haar te kiezen leasemaatschappij. Die verantwoordelijkheid brengt met zich dat [eisende partij] in dit geval, waar een keuze van [gedaagde] - naar voor [eisende partij] kenbaar - aanzienlijke financiële consequenties voor hem kan hebben, [gedaagde] adequaat informeert over de (inhoud en de gevolgen van de) leaseregeling en het berijderscontract. Dit temeer nu [eisende partij] er niet zonder meer op mag vertrouwen dat iedere werknemer de consequenties van de leaseovereenkomst en het berijderscontract goed beseft. Niet gesteld of gebleken is op welke wijze [gedaagde] voorafgaand aan het tekenen van het berijderscontract van de wijze van berekening van de leasetermijnen en de afkoopsom in kennis is gesteld. In ieder geval blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde productie E (leasevoorwaarden) niet van de wijze waarop de afkoopsom thans door de leasemaatschappij is berekend. De kantonrechter is van oordeel dat van [eisende partij] gevraagd mag worden dat zij een werknemer in voorkomend geval expliciet schriftelijk wijst op het gevaar van zijn keuze waarbij [eisende partij] inzichtelijk maakt op welke wijze de afkoopsom wordt berekend. Dat was ook eenvoudig realiseerbaar door dit op te nemen in het berijderscontract of in de richtlijnen die [eisende partij] hanteerde (productie A bij antwoord). Zodoende had [gedaagde] een weloverwogen beslissing kunnen nemen, rekening houdend met het feit dat hij verplicht was een dieselauto te kiezen met alle gevolgen voor de hoogte van de handelswaarde en dus ook voor de afkoopsom van dien. Voor zover [eisende partij] dan ook heeft willen stellen dat [gedaagde] zelf verantwoordelijk is voor de hoogte van het leasebedrag en de kosten die gepaard gaan met een voortijdige beëindiging van het contract, miskent zij dat zij daarin als werkgeefster ook een eigen verantwoordelijkheid heeft, zoals hiervoor geoordeeld. Alleen indien [eisende partij] aan haar hiervoor genoemde verantwoordelijkheid had voldaan, had zij - zoals zij dat thans doet - [gedaagde] kunnen wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid.
4.3.
Nu vast staat dat [eisende partij] niet aan voornoemde verplichting heeft voldaan, acht de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wanneer [gedaagde] deze afkoopsom volledig voor eigen rekening zou moeten nemen. Nu [eisende partij] verder in dit geding geen handvatten heeft gegeven aan de hand waarvan een andere berekening zou kunnen worden gemaakt, wordt gevolgd de door [gedaagde] als productie B bij antwoord overgelegde berekening. Dit betekent dat [eisende partij] het resterende bedrag van de afkoopsom, zijnde € 3.750,77, voor eigen rekening moet nemen.
4.4.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente zal worden afgewezen nu [gedaagde] het door [eisende partij] gevorderde bedrag niet verschuldigd is.
4.5.
[eisende partij] zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot vandaag begroot op € 480,00 (2 x tarief € 240,00). De door [gedaagde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten alsmede de nakosten zullen worden toegewezen als nader in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 480,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan de proceskostenveroordeling onder 5.2. voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.
RJ