ECLI:NL:RBLIM:2020:5200

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
C/03/270186 / HA ZA 19-546
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit en dwaling in NVM-koopovereenkomst met betrekking tot vochtoverlast in woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met betrekking tot een NVM-koopovereenkomst van een woning. De eisers hebben de woning op 21 februari 2017 gekocht voor € 555.000,00, maar hebben na de levering op 1 mei 2017 vochtoverlast in de kelder geconstateerd. Eisers stellen dat gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, omdat de woning niet voldeed aan de eigenschappen die voor normaal gebruik nodig zijn, en dat er sprake is van dwaling omdat gedaagden hen niet hebben geïnformeerd over de vochtoverlast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning niet de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik als woning nodig zijn, zoals bedoeld in artikel 6.3 van de koopovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat de gebreken die zijn geconstateerd, zoals vochtoverlast, niet in de weg staan aan het normaal gebruik van de woning. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af, omdat er geen sprake is van non-conformiteit en ook geen dwaling is aangetoond. Gedaagden hebben voldaan aan hun mededelingsplicht en er is onvoldoende bewijs dat zij op de hoogte waren van de vochtoverlast.

De rechtbank veroordeelt eisers in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden zijn begroot op € 3.062,00. Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/270186 / HA ZA 19-546
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Roermond,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. W.J.F. Geertsen te Maastricht.
Partijen zullen hierna “ [eisers] ” en “ [gedaagden] ” genoemd worden. Wanneer op één van de partijen specifiek gedoeld wordt, zullen zij aangeduid worden als “ [eiser sub 1] ”, “ [eiseres sub 2] , “ [gedaagde sub 1] ” en “ [gedaagde sub 2] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 11 september 2019 met de daarbij gevoegde producties 1 tot en met 14,
- de conclusie van antwoord van 8 januari 2020 met de daarbij gevoegde producties 1 en 2,
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] heeft in 2002 de woning, staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats 1] , kadastraal bekend [kadasternummer] (hierna te noemen: “de woning”) laten bouwen.
2.2.
[eisers] heeft op 21 februari 2017 voormelde woning van [gedaagden] gekocht tegen een koopsom van € 555.000,00. [eisers] heeft de woning voor de koop drie keer bezichtigd.
2.3.
Partijen hebben een koopovereenkomst, die gebaseerd is op de NVM-koopovereenkomst (model 2014) gesloten. De koopovereenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 6. Staat van de onroerende zaak. Gebruik.
6.1
De onroerende zaak zal aan koper worden overgedragen in de staat waarin deze zich bij het tot stand komen van deze koopovereenkomst bevindt met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken, heersende erfdienstbaarheden en kwalitatieve rechten, en vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
6.3.
De onroerende zaak zal bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als: WOONHUIS
Indien de feitelijke levering eerder plaatsvindt, zal de onroerende zaak op dat moment de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn.
Verkoper staat niet in voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. Verkoper staat ook niet in voor de afwezigheid van gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper bekend zijn of kenbaar zijn op het moment van het tot stand komen van deze koopovereenkomst.’
2.4.
De feitelijke levering van de woning heeft plaatsgevonden op 1 mei 2017.
2.5.
Na de levering heeft [eisers] vochtoverlast ervaren in de kelder van de woning. Op 10 augustus 2017 heeft [eisers] voor de eerste keer geconstateerd dat er sprake was van vochtdoorslag in de kelder. [eisers] heeft [gedaagden] op diezelfde dag door middel van een WhatsApp-bericht op de hoogte gesteld van zijn bevindingen.
2.6.
[eisers] heeft aannemersbedrijf [naam aannemersbedrijf] opdracht gegeven de kosten te begroten voor de werkzaamheden die nodig zijn om vochtdoorslag in de kelderwanden te voorkomen. Deze kosten zijn op 23 januari 2018 begroot op € 63.150,00 exclusief BTW. In verband met de tussentijds gestegen prijzen in de bouw bedraagt de offerte thans een bedrag van € 68.224,10 exclusief BTW.
2.7.
[eisers] heeft [gedaagden] bij brieven van 7 februari 2018 en 8 februari 2018 aansprakelijk gesteld voor het door hem in de woning geconstateerde gebrek en aanspraak gemaakt op de herstelkosten van dit gebrek.
2.8.
Op verzoek van [gedaagden] heeft de heer E.J.M. Beeren (hierna: “de deskundige”) op 25 november 2019 de woning geïnspecteerd op vocht- en/of waterschade. Bij deze inspectie waren verder [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] aanwezig. De deskundige heeft in zijn rapportage, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
Kelderruimte:
Vooraf:
Bij het, via de hal, afdalen van de betonnen keldertrap is geen muffe/vochtige lucht waargenomen.
Aangetroffen massief uitgevoerde kelderwanden, dik 30 cm, opgebouwd uit betonstenen met formaat 10 x 20 x 30 cm.
Direct wordt opgemerkt dat op alle binnen- en buitenwanden een (witte) uitbloei wordt aangetroffen en wel voornamelijk, verdeeld over het gehele muurvlak, ter plaatse van de lintvoegen.
Deskundige meldt hierover dat dit, gezien dat deze ook zijn aangetroffen op de binnenwanden (…) dit het gevolg is van uittredende zouten, na mogelijk een waterbelasting gedurende langere tijd van. (…).
Dat dit ook zo is, werd bevestigd door [gedaagde sub 2] , welke melde dat tijdens de bouw de keldermuren gedurende langere tijd open en bloot hebben gestaan, waardoor regen en wind vrij spel hebben gehad. Beide partijen bevestigen vervolgens ook dat tijdens de overdracht sprake was van deze witte uitbloei. Aangetroffen openstaande ramen bij kelderkoekoeken;
Echter deze kunnen in bepaalde situaties averechts werken (zie verder < (**)
Ter nadere info: (**)
Naast de hiervoor beschreven problematiek met betrekking tot het hygroscopisch gedrag van de zouten en de verdamping van het capillair vocht, is er in het kelderbereik ook nog de problematiek van condensatie. Condensatie treedt op zodra de dauwpunttemperatuur wordt bereikt. Het bereiken van de dauwpunttemperatuur hangt af van de hoogten van de relatieve luchtvochtigheid, temperatuur en oppervlaktetemperatuur.
Het ventileren van een kelder is zeer complex. Vaak wordt bij een hoge vochtbelasting in een kelder getracht door middel van het ventileren van een kelder, de vochtbelasting te verlagen.
Echter zodra de buitenlucht meer vocht (absolute luchtvochtigheid) bevat dan de lucht in de kelder, wordt mede als gevolg van het hygroscopisch gedrag van de zouten en het condenseren van de vocht belaste lucht op de koudere kelderwanden/vloer, de kelder juist bevochtigd. Met andere woorden het ‘traditioneel’ via een open verbinding buitenlucht toevoeren, kan vaak averechts werken met zichtbaar gevolg. (…).
Samenvattend:
Verder nu visueel niet kunnen waarnemen op welke wijze een waterkering en open stootvoegen zijn voorzien bij overgang fundatie/kelderwand naar opgaand metselwerk (bakstenen), (…).
Echter nu na het aantreffen van op meerdere plaatsen weergegeven donkere verkleuringen bij de betonblokken, met name aan bovenzijde van de muurvlakken, is er zeker sprake van onvolkomenheden aan deze waterwerende/kerende strook.
De reden dat op de meeste plaatsen dit in de hoeken is waargenomen, duidt op een niet correcte onderlinge aansluiting, waardoor mede door capillaire werking water/vocht kan toetreden.
Dit geldt ook zo bij de onderlinge aansluitingen van genoemde stroken, waar met grote zekerheid kan worden gesteld dat zich ook hier een gelijk probleem voordoet.
Op enige plekken in de kelder is er sprake van intredend vocht/water, getuige de donkerdere vlekvorming op en zo ook zichtbaar vocht/water als eerder beschreven op de betonstenen.
Mede door inklinken van de ondergrond, zie ook verder in deze Rapportage, is door ongerechtigheden in de onderling grond/zand beschadigingen opgetreden aan de cement-/bitumenlaag waardoor lokaal op de betonwanden watersporen zijn aangetroffen. (…).
Verder door de aangetroffen naar de woning afwaterende zware betontegels, met een afm. van 100 x 100 cm en de meerdere openingen in de bestrating, is er sprake voortdurend meer als normaal wateraanbod (*) dat door omissies in de bodem infiltreert, zal deze direct op de deze hoogte boven de betonfundatiemuur – in het opgaand muurwerk (baksteen) – door zijdelingse waterbelasting indringen.
Door deze veelvuldige voorkomende situatie zullen, iedere keer bij een dergelijke waterbelasting van buitenaf, kleine hoeveelheden inhoudsstoffen cq zouten vanuit de aanwezige bouwmaterialen oplossen.
Deze hoeveelheid aan instroming van water in de gevels naar binnen is alléén maar toegenomen in de tijd, omdat dit vochttransport langzaam de zouten in steen/mortel zal oplossen, waardoor de algehele waterdichtheid steeds minder wordt - steeds opener/poreuzer wordt - en in kwaliteit afneemt door deze uitspoeling.
Dit verklaart de hogere vochtwaardes aan de binnenzijde van de kelderruimten, welke een onvermijdelijk gevolg is van de chronische overmatige belasting van de gevels/fundatiemuurwerk met hemelwater met name ter plekke van de aangetroffen omissies.
(…).Conclusie:
Na de samenvatting hoe hierboven e.e.a. is kunnen ontstaan, kan de deskundige hierbij bevestigen dat de aangetroffen omissies in kelderruimten in de vorm van witte uitbloei alsook de natte/donker gekleurde vlekvorming bij de overdracht mei 2017, mogelijk in mindere mate als nu, zichtbaar moet zijn geweest.
Als onderbouwing kan worden vermeldt:
  • de destijds aangebrachte hiervoor geëigende bitumenemulsie over de cementlaag is lokaal beschadigd en uit praktische ervaring, einde levensduur waardoor deze steeds makkelijker lokaal water/vocht doorlaat.
  • in de tijd is de zware betontegelbestrating meer en meer verzakt en richting woning meer verzakt, door inklinking van de ondergrondwaardoor waterindringing alleen maar verergerd.
  • in de tijd is meer en meer achterstallig onderhoud aan bestrating aangetroffen zoals o.a. openingen/voegen/mosvorming en scheef/naar woning aangetroffen afwatering van de bestrating.
  • de onvolkomenheden - vanaf de bouw aanwezig - aan de waterkerende afscherming in de spouw ter hoogte van fundatie/opgaand werk is alléén maar toegenomen in de tijd en meer en meer zichtbaarder geworden door toenemend vochttransport.
  • de witte uitbloei is reeds vanaf de nieuwbouw op alle wanden aanwezig geweest. (zie ook bevestiging van beide partijen op Pag.2)’

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, uitvoerbaar bij voorraad,
1.
primair: [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 68.224,10, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,
subsidiair: de koopovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, zodanig dat de koopprijs wordt verminderd met het onder 1 sub a gevorderde bedrag, en [gedaagden] uit dien hoofde hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers] van een bedrag van
€ 68.224,10, te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,
meer subsidiair: de koopovereenkomst tussen partijen op de voet van artikel
6:228 BW juncto artikel 6:230 BW te wijzigen, in dier voege dat de koopprijs wordt verminderd met het onder 1 sub a genoemde bedrag, en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 68.224,10, nog te vermeerderen met de daarover verschuldigde BTW, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente,
2. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure en de
nakosten.
3.2.
[eisers] heeft aan zijn vorderingen onder 1. tot primair schadevergoeding, althans subsidiair gedeeltelijke ontbinding, ten grondslag gelegd dat [gedaagden] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst. De aan [eisers] geleverde woning is non-conform. Er is immers sprake van vochtoverlast die aan normaal gebruik van de woning in de weg staat. Aan de meer subsidiair ingestelde vordering onder 1. heeft [eisers] ten grondslag gelegd dat sprake is van dwaling. [gedaagden] heeft nagelaten [eisers] over de vochtoverlast in te lichten, terwijl hij daarvan wist.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

non-conformiteit?

4.1.
[eisers] heeft ter onderbouwing van zijn primaire en subsidiaire vordering onder 1. naar voren gebracht dat de woning niet de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik als woning nodig zijn, zoals bedoeld in art. 6.3. van de koopovereenkomst. [eisers] stelt dat [gedaagden] daarmee tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst, waardoor [eisers] schade heeft geleden.
4.2.
[gedaagden] heeft, kort gezegd, betwist dat sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat. Subsidiair heeft [gedaagden] aangevoerd dat, voor zover wel sprake is van een gebrek dat aan normaal gebruik van de woning in de weg zou staan, dit gebrek voor rekening en risico van [eisers] dient te blijven. [gedaagden] heeft aan zijn mededelingsplicht voldaan, terwijl [eisers] zijn onderzoeksplicht heeft geschonden.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de afgeleverde zaak ingevolge het bepaalde in artikel 7:17 lid 1 BW aan de overeenkomst moet beantwoorden. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede dat zij de eigenschappen bezit voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
4.4.
Artikel 7:17 BW is van regelend recht. Het staat partijen daarom vrij om daarvan in hun overeenkomst af te wijken. In dit geval hebben partijen een koopovereenkomst volgens het model van de NVM gesloten, waarin een van artikel 7:17 BW afwijkende regeling is opgenomen.
4.5.
Artikel 6.1 van de overeenkomst bevat de hoofdregel, die inhoudt dat [gedaagden] niet instaat voor (verborgen) gebreken. Op grond van dat artikel draagt [eisers] het risico van die gebreken. In artikel 6.3 wordt daarop echter een vergaande uitzondering gemaakt, in die zin dat de woning bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als “woonhuis”. Met artikel 6.3 staat [gedaagden] in voor de afwezigheid van gebreken die het normaal gebruik als woonhuis verhinderen. Voor de uitleg van het begrip “normaal gebruik” wordt aangesloten bij hetgeen daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan. Ingevolge artikel 6.3 staat [gedaagden] echter niet in voor gebreken die het normale gebruik belemmeren én die aan [eisers] kenbaar waren bij het tot stand komen van de koopovereenkomst. Met de term “kenbare gebreken” wordt in het algemeen gerefereerd aan de onderzoeksplicht van de koper. Ook gebreken die de koper niet kende, maar die hij (wel) zou hebben ontdekt indien hij het onderzoek had verricht dat redelijkerwijs van hem mocht worden gevergd, zijn kenbaar.
4.6.
Om de vraag te beantwoorden wie de gevolgen dient te dragen van het door [eisers] gestelde vochtprobleem dient allereerst vast komen te staan óf een zodanig vochtprobleem – waarmee de rechtbank bedoelt: een vochtprobleem dat het normale gebruik van de woning als woonhuis verhindert – aanwezig was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst op 21 februari 2017.
4.7.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat niet gesteld, noch gebleken is dat [gedaagden] met betrekking tot het gebruik van de woning, en de kelder in het bijzonder, bepaalde bijzondere verwachtingen heeft geschept. De enkele stelling van [eisers] dat het voor [gedaagden] duidelijk moet zijn geweest dat [eisers] de kelder functioneel, namelijk als kantoor- en recreatieruimte, wilde gaan gebruiken, omdat hij dit tijdens een laatste bezichtiging kenbaar heeft gemaakt, is niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. [gedaagden] heeft deze stelling bovendien gemotiveerd betwist. [gedaagden] heeft naar voren gebracht dat het voor [eisers] duidelijk moet zijn geweest dat de kelder niet als functionele ruimte werd gebruikt en ook niet zo was ingericht. Hij gebruikte de kelder als opslag. Ten tijde van de bezichtigingen stond er onder meer een bankstel, een aantal dozen en speelgoed. [gedaagden] heeft tijdens de comparitie ook verklaard dat de ruimte niet werd gepresenteerd als functionele ruimte. Er hingen slechts twee bouwlampen en het was er (dus) donker. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] had het op de weg van [eisers] gelegen zijn stelling nader te onderbouwen met concrete feiten en/of omstandigheden. Nu [eisers] dit heeft nagelaten, houdt de rechtbank het erop dat het voor [gedaagden] niet kenbaar was dat [eisers] de kelder als functionele ruimte wilde gebruiken. Bij de beoordeling van de vraag of de vochtproblematiek in de kelder aan normaal gebruik van de woning in de weg staat, zal de rechtbank derhalve uitgaan van een gebruik van de kelder als niet-functionele ruimte.
4.8.
Het staat, gelet op het door [gedaagden] in het geding gebrachte rapport van de deskundige, vast dat in en rond de woning sprake is van vochtproblematiek. Blijkens het deskundigenrapport van de heer Beeren is sprake van drie gebreken die vochtoverlast tot gevolg hebben, namelijk:
(1) het bestaan van onvolkomenheden aan de waterwerende/-kerende strook (pagina 9 van het deskundigenrapport);
(2) het inklinken van de ondergrond, waardoor beschadigingen optreden aan de cement-/bitumenlaag (pagina 10 van het deskundigenrapport);
(3) door de zware betontegels, met een afmeting van 100 x 100 cm en de meerdere openingen in de bestrating, is er voortdurend een meer dan normaal wateraanbod dat door de omissies in de grond infiltreert (pagina 10 van het deskundigenrapport).
4.9.
De onder 4.8 benoemde gebreken doen niet af aan het normaal gebruik van de woning ‘als woning’. De gebreken manifesteren zich op specifieke plaatsen, gedeeltelijk aan de buitenzijde van de woning, en doen niet af aan haar bewoonbaarheid. Ondanks het gegeven dat door de deskundige is geconstateerd dat sprake is van witte uitbloei en donker gekleurde vlekken op de keldermuren (pagina 2 van het deskundigenrapport), betekent zulks niet dat de kelder niet gebruikt zou kunnen worden. De rechtbank overweegt daartoe dat ten aanzien van de witte uitbloei tussen partijen vaststaat dat deze reeds vanaf de nieuwbouw aanwezig is geweest en is veroorzaakt doordat de keldermuren tijdens de bouw langere tijd open en bloot hebben gestaan (pagina 2 van het deskundigenrapport). Met betrekking tot de donkere vlekken heeft [eisers] ter comparitie verklaard dat hij in de afgelopen jaren één keer, in 2018, water op de vloer heeft gehad, dat het ging om een plek van 1,5 meter en dat bij langere regenval de muren natter worden. Dit incidentele voorval maakt echter niet, en dat is overigens ook niet door [eisers] gesteld, dat de woning in geheel niet geschikt is voor gebruik als woning. De onvolkomenheden aan de waterkerende strook, het inklinken van de ondergrond en de verkeerde afwatering van de zware betontegels betekenen immers niet dat de woning op dit moment (of binnen afzienbare tijd) niet kan worden bewoond of dat aanzienlijk wordt (of zal worden) ingeboet op het normale woongenot. Ook is niet gesteld, en evenmin gebleken, dat de gezondheid van de bewoners van de woning in gevaar zou zijn. Dit betekent dat de gebreken onder (1), (2) en (3) niet in de weg staan aan het normaal gebruik als woonhuis.
4.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van non-conformiteit als bedoeld in artikel 7:17 BW. De primaire en subsidiaire vordering onder 1. van [eisers] zullen om die reden worden afgewezen.
dwaling?
4.11.
Ummels heeft zijn meer subsidiaire vordering onder 1. feitelijk onderbouwd met de stelling dat [gedaagden] een op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden. [eisers] stelt dat [gedaagden] hem voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst had moeten mededelen dat sprake was van vochtdoorslag in de kelder, nu hij daarvan wist. Indien [eisers] deugdelijk was geïnformeerd over de vochtproblematiek, had hij de koopovereenkomst niet gesloten, althans niet onder dezelfde voorwaarden.
4.12.
[gedaagden] heeft gemotiveerd betwist dat hij zijn mededelingsplicht heeft geschonden. In het kader van die betwisting heeft [gedaagden] aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de door [eisers] gestelde vochtproblematiek.
4.13.
Voor het slagen van een beroep op dwaling op grond van artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW, dient in casu – onder meer – de situatie aan de orde te zijn dat [gedaagden] wist of behoorde te weten van de door [eisers] gestelde vochtproblematiek.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] , afgezet tegen de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] , onvoldoende concrete feiten of omstandigheden heeft gesteld, waaruit zou kunnen blijken dat [gedaagden] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst wél op de hoogte was van de door [eisers] gestelde vochtproblematiek. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat tussen partijen vaststaat dat [gedaagden] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft medegedeeld dat er in het verleden sprake is geweest van vochtoverlast als gevolg van een lekkende waterleiding en een verstopte lichtschacht, maar dat die problemen volgens hem waren opgelost. Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] ter comparitie heeft verklaard dat hij sedert 2013 tot aan de verkoop in 2016 nog maar sporadisch in de woning geweest is en dat de kelder, op de momenten dat hij er was, droog was. Aan [gedaagden] is niets gebleken van andere vochtproblemen. Weliswaar was tijdens de bezichtigingen een witte uitbloei op de keldermuren zichtbaar, maar [gedaagden] heeft daarover aan [eisers] medegedeeld dat dit al sedert de bouw van de woning het geval was, omdat de bouwput lang open gelegen heeft. Volgens [gedaagden] is de hoeveelheid vocht in de keldermuren na de levering van de woning aan [eisers] blijkbaar toegenomen. Die stelling komt overeen met de bevindingen van de deskundige, die erop heeft gewezen dat de instroming van water in de keldermuren is toegenomen door de tijd heen. De oorzaak daarvan is volgens de deskundige dat het vochttransport langzaam de zouten in de stenen en de mortel oplost, waardoor de algehele waterdichtheid van de keldermuren steeds minder wordt – en derhalve steeds opener/poreuzer wordt – en in kwaliteit afneemt. Dit heeft tot gevolg dat de symptomen van vochtoverlast met het verstrijken van de tijd steeds beter zichtbaar zullen worden.
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank het er aldus voor houdt dat [gedaagden] niet wist noch behoorde te weten van de door [eisers] gestelde vochtproblematiek, zodat geen sprake is van dwaling ex artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW. Ook de meer subsidiaire vordering onder 1. wordt daarom afgewezen.
4.16.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 914,00
- salaris advocaat
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 3.062,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 3.062,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op
15 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: AP