3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 24 januari 2019 werd er om 00.03 uur melding gemaakt van een brand in een caravan op camping ‘ [naam camping] aan de [adres 1] te Meerlo.Tijdens de bluswerkzaamheden werd achter de toegangsdeur van het chalet met nummer [X] een stoffelijk overschot aangetroffen. Het chalet zou bewoond worden door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).Bij de lijkschouw werd een niet-natuurlijk overlijden vastgesteld.Aan de hand van DNA onderzoek bleek dat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] was.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode van 23 januari 2019 tot en met 24 januari 2019 in het chalet van [slachtoffer] is geweest.
Uit het pathologieonderzoek, uitgevoerd door dr. H.H. de Boer, blijkt het volgende:
[…]
6. Interpretatie van resultaten
De sectie betrof een man (sub 3) met zeer ernstige thermische beschadiging (sub 4). De thermische beschadiging heeft het onderzoek naar met name letsels ernstig
beperkt (zie onder).
Bij spoedbepaling van de concentratie koolmonoxide (CO) in het bloed bleek deze lager dan 15% (sub 5). Koolmonoxide is een geur- en kleurloos gas dat vrijkomt bij de onvolledige verbranding van koolstofverbindingen. De lage concentratie koolmonoxide duidt erop dat er geen inademing van (grote hoeveelheden) koolmonoxide heeft plaatsgevonden. Daarnaast was er geen roet in de luchtpijp(takken) en longen (sub 6), hetgeen erop duidt dat er geen inademing van roet heeft plaatsgevonden. Op basis van deze bevindingen wordt gesteld dat de brand na het overlijden (postmortaal) of rondom het overlijden (perimortaal) aan de
orde is geweest.
Bij sectie en toxicologisch onderzoek is geen doodsoorzaak gebleken.
Er wordt opgemerkt dat er geen aanwijzingen waren voor geweldsinwerking waarmee het overlijden kan worden verklaard. Het onderzoek naar dergelijke aanwijzingen was echter ernstig beperkt door de thermische beschadiging. Letsels op grote delen van het lichaam (o.a. het gelaat, de voorzijde van de romp en de armen en benen) konden hierdoor niet meer aangetoond of uitgesloten worden. Indien er sprake is geweest van bij leven ontstane letsels in deze gebieden kunnen deze eventueel middels verschillende (combinaties van) mechanismen het overlijden verklaren. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan afdekken van de neus en mond, het belemmeren van de ademhaling door stomp botsend of samendrukkend geweld op de borstkas of beschadiging van grote bloedvaten in de armen en/of benen met verbloeding tot gevolg.
Er waren geen aanwijzingen voor samendrukkend of stomp botsend geweld op de hals (sub 9). Het onderzoek hiernaar was echter beperkt door de thermische beschadiging van het lichaam. Daarnaast hoeft geweld op de hals niet gepaard te gaan met zichtbare afwijkingen bij sectie. Een overlijden door samendrukkend/ omsnoerend of stomp botsend geweld op de hals is op basis van de sectiebevindingen derhalve niet uit te sluiten.
De bloedophoping op het harde hersenvlies (sub 7) wordt, gezien de bevindingen sub 8, gezien als een postmortale verwikkeling van de hitte-inwerking (een zgn. ‘heat hematoma’). Gezien de afwezigheid van schedelbreuken of bloeduitstortingen in het hoofd is er geen sprake geweest van schedel-hersenletsel dat op zich het overlijden kan verklaren. Gezien de thermische beschadigingen kon overige geweldsinwerking op het hoofd niet worden aangetoond of uitgesloten.
Er waren geen aanwijzingen voor een toxicologische beïnvloeding waarmee het overlijden kan worden verklaard (sub 12). Gezien het feit dat de concentratie koolmonoxide in het bloed lager was dan 15% heeft deze geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden. Er waren geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een dodelijke concentratie cyanide (hetgeen vrij kan komen bij het verbranden van bepaalde kunststoffen). De gemeten concentratie ethanol (alcohol) is volgens de toxicoloog een concentratie waarbij, bij een gematigde gebruiker, sprake kan zijn van onder andere duidelijke dronkenschap, significante verslechtering van lichaamsfuncties, misselijkheid en braken. De mate van effecten is echter onder andere afhankelijk van gewenning. De ethanol (alcohol) kan volgens de toxicoloog
het overlijden niet verklaren.
De thermische beschadiging van de organen was, in tegenstelling tot de buitenzijde van het lichaam, beperkt. Er waren met het blote oog en lichtmicroscopisch geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest. De vochtophoping in de longen (sub 11) is een niet specifieke bevinding die geen nader inzicht geeft in de doodsoorzaak.
7. Conclusie
Bij sectie en toxicologische onderzoek op het ernstig thermisch beschadigde lichaam van (vermoedelijk) [slachtoffer] , 43 jaren oud geworden, is geen doodsoorzaak gebleken. Het onderzoek was echter ernstig beperkt door thermische beschadiging (zie interpretatie).
Gezien de bevindingen bij sectie en toxicologisch onderzoek is de brand na het overlijden (postmortaal) of rondom het overlijden (perimortaal) aan de orde geweest (zie interpretatie).
[…]
De rechtbank overweegt dat uit het pathologieonderzoek geen eenduidige doodsoorzaak is vast komen te staan en dat het onderzoek ernstig beperkt was door de thermische beschadiging van het lichaam. Wel kan worden uitgesloten een overlijden door brand, een toxicologische oorzaak en schedel- en hersenletsel. Een overlijden door samendrukkend/ omsnoerend of stomp botsend geweld op de hals is op basis van het onderzoek niet uit te sluiten.
Verdachte heeft over de gebeurtenissen in de tenlastegelegde periode meerdere verklaringen afgelegd. Nu het dossier naast deze verklaringen geen concrete aanknopingspunten biedt voor wat er zich op die avond in januari 2019 heeft afgespeeld, is voor het bewijs dus essentieel de vraag of, en zo ja, welke verklaring van verdachte betrouwbaar en voldoende wettig en overtuigend is om te gebruiken als bewijsmiddel. Zoals daar ook door de officier van justitie en de raadsman van is uitgegaan voldoet naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van verdachte afgelegd op 5 juni 2019 (pagina’s 245-259) aan die criteria. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte boos was op het moment dat hij op
23 januari 2019 bij haar vertrok om naar de camping te gaan. Verdachte bevestigt dit. Hij geeft aan dat hij op dat moment ‘echt kwaad’ was en beaamt – op de vraag van de rechtbank ter terechtzitting – dat er bij hem die avond sprake was van een soort machteloze woede die zich over een langere periode heeft opgebouwd. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben beide verklaard dat zij nog tevergeefs hebben geprobeerd om op verdachte in te praten en hem tegen te houden. Op weg naar de camping reed verdachte dusdanig dat hij een eenzijdig verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij hij van de weg is geraakt en een lantaarnpaal heeft beschadigd. Eenmaal aangekomen op de camping zegt verdachte tegen getuige [getuige 3] dat hij ‘die mongool’ heeft gevonden. Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat verdachte, iedere keer wanneer het gaat over de persoon [slachtoffer] en de reden van zijn bezoek aan de camping die avond (te weten de moeizame omgangsregeling tussen de kinderen van [slachtoffer] en [getuige 1] en het kort daarvoor door [slachtoffer] opnieuw belagen van de vriendin van verdachte, [getuige 1] ), nog steeds in machteloze woede ontsteekt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte, toen hij zich eenmaal bij het chalet van [slachtoffer] bevond, en toen deze zei: “Wat moet je?”, woedend was. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de volgorde en wijze van handelen zoals door verdachte verwoord in de verklaring van 5 juni 2019, waarin verdachte verklaart dat hij bij het openen van de deur [slachtoffer] meteen heeft vastgepakt, hem het chalet heeft ingeduwd en dat [slachtoffer] daarbij met zijn rug tegen de tafel/bank aankwam en verdachte vervolgens over hem heen hing, het meest aansluit bij verdachtes gemoedstoestand op dat moment.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de zaak dus uitgaan van die verklaring.
Verdachteheeft op 5 juni 2019 - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard:
Ik heb op de deur van de caravan gebonkt en geroepen dat we moesten praten. [slachtoffer] maakte de deur open en had al geroepen: “Wat moet je?”. Op het moment dat [slachtoffer] de deur opende had hij dat mes nog niet vast. Hij opende de deur. Vervolgens stap ik daadkrachtig, fors, naar binnen en duw [slachtoffer] op het bankje. Toen ik naar binnen stapte zijn we iets naar links gegaan en daar heb ik [slachtoffer] op het bankje van de eethoek gedrukt. [slachtoffer] had toen nog steeds geen mes in zijn handen. [slachtoffer] was er kennelijk niet zo van gediend dat ik krachtig naar binnenliep want, zover ik mij nog kan herinneren, stapte [slachtoffer] op dat moment ook naar voren, richting mij. Vervolgens eindigen wij met zijn tweeën tegen het bankje bij de eethoek. [slachtoffer] komt tegen mij in en ik duw door waardoor we eindigen bij de eethoek. De eethoek heeft een bankje. Als we tegen de tafel aankomen heb ik [slachtoffer] vast. Wij liggen met zijn tweeën half tegen de eettafel en bank aan. [slachtoffer] heeft zijn rug er naartoe en ik sta voor [slachtoffer] . Op dat moment grijpt [slachtoffer] een mes. In een keer had [slachtoffer] een mes in zijn handen. Ik schrik me kapot en deins achteruit. Toen stond ik in ieder geval weer. [slachtoffer] komt overeind en dan ontstaat er voor de eethoek een worsteling. Zoals ik me nu herinner heeft [slachtoffer] het mes in zijn rechterhand. [slachtoffer] komt overeind en probeert op mij in te steken. Hij haalt naar mij uit met het mes en zegt: “Ik maak je kapot”. Direct hierop, toen [slachtoffer] overeind kwam, haalde hij met een zwaai naar mijn linker zijkant uit, hierbij het mes in zijn hand. Ik greep direct met mijn linkerhand [slachtoffer] bij zijn rechter onderarm vast om de messteek tegen te houden. Direct hierop pakte ik met mijn rechterarm [slachtoffer] om zijn nek vast. Met mijn rechterarm greep ik [slachtoffer] om zijn nek en trok hem hierbij naar mij toe. Ik voelde dat [slachtoffer] kracht bleef zetten met zijn rechterarm waarmee hij het mes vasthad. Hij bleef steeds aanzetten om mij met dat mes te steken. We raakten in een worsteling omdat [slachtoffer] mij probeerde te blijven steken en ik hem met kracht probeerde tegen te houden. Ik heb de arm van [slachtoffer] vastgehouden tot het moment dat [slachtoffer] op de grond lag. Ik had mijn arm om zijn nek en wist mij in de worsteling achter [slachtoffer] te draaien. Ook toen had ik de arm nog steeds vast. Toen ik achter [slachtoffer] stond kon [slachtoffer] niet meer steken, maar ik voelde dat hij nog steeds kracht op zijn arm had. In de worsteling ben ik achter hem geëindigd en had nog steeds zijn arm vast. Het strottenhoofd van [slachtoffer] had ik volgens mij tegen de bovenkant van mijn rechteronderarm aan. Meer richting mijn elleboog dan mijn pols. Pas toen ik achter [slachtoffer] stond kon ik wat meer kracht zetten met mijn rechterarm. Ik heb de kracht op de nek van [slachtoffer] aangezet op het moment dat ik goed achter [slachtoffer] stond. Dit heb ik gedaan omdat [slachtoffer] maar bleef proberen mij te steken. Het duurde een tijdje en toen voelde ik dat [slachtoffer] slap werd en ben toen door mijn knieën gezakt en heb [slachtoffer] op de grond gelegd. Ik stapte over [slachtoffer] heen, pakte het mes af en gooide dit mes op de eettafel. Ik heb aan de zijkant van de hals van [slachtoffer] gevoeld. Ik wilde voelen of hij nog een hartslag had, maar voelde niks. Zoals
ik er nu bij nadenk vermoed ik dat ik hem zijn nek of strottenhoofd heb gebroken. Daarna heb ik de bank in de fik gestoken. Het ging razend snel want toen ik naar buiten liep brandde het al flink. Het brandde meteen. Het brandt en meteen brandt alles eromheen en schiet de brand omhoog, tegen het plafond aan. Dit gebeurde binnen een paar seconden. Ik ben naar buiten gelopen. Toen ik weg liep bij de caravan brandde deze al flink.
De rechtbank stelt op grond van deze verklaring van verdachte en het pathologieonderzoek vast dat [slachtoffer] leefde toen verdachte het chalet betrad en dat [slachtoffer] overleed voor of rond het moment dat de brand tot ontwikkeling kwam en waarna verdachte het chalet verliet.
Causaal verband
Door de raadsman is aangevoerd dat de doodsoorzaak niet bekend is geworden en dat het de vraag is of verdachte met zijn handelen de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Bij [slachtoffer] was sprake van een erfelijke aandoening en ook de broze staat van zijn gezondheid zou het aannemen van een causaal verband in de weg kunnen staan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor de vaststelling van het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte enerzijds en de dood van het slachtoffer anderzijds, is naar geldend recht beslissend of die dood redelijkerwijs als gevolg van gedragingen van de verdachte, aan laatstgenoemde kan worden toegerekend.
Zoals hierboven reeds is weergegeven kon er geen eenduidige doodsoorzaak worden vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] “onder zijn handen” is overleden. Hij heeft verklaard dat hij met zijn arm [slachtoffer] om zijn nek heeft vastgepakt (meer richting zijn elleboog dan pols), vervolgens achter [slachtoffer] is gedraaid en toen met zijn arm kracht heeft gezet tot het moment dat [slachtoffer] slap werd. De rechtbank stelt vast dat deze door verdachte aangelegde greep een vorm van verwurging is. Verdachte heeft verder verklaard dat hij hierna bij [slachtoffer] geen hartslag voelde en dat hij daarna brand stichtte in het chalet. De patholoog heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de brand na het overlijden of rondom het overlijden van [slachtoffer] aan de orde is geweest en dat een overlijden door samendrukkend/ omsnoerend of stomp botsend geweld op de hals niet uit te sluiten is. Deze pathologische bevindingen passen bij de verklaring van verdachte.
Verder is een erfelijke ziekte niet onomstotelijk vastgesteld. Indien er wel sprake zou zijn van een dergelijke ziekte dan geldt dat de verdachte het slachtoffer dient te nemen zoals hij is. Dit geldt ook bij het bestaan van andere lichamelijke kwetsbaarheden. De predisposities van het slachtoffer komen voor rekening en risico van de verdachte die een zwakker slachtoffer op deze manier bejegent. Voor zover een erfelijke ziekte of een andere lichamelijke kwetsbaarheid mede de oorzaak zou zijn geweest, is het gevolg nog altijd geluxeerd door het handelen van verdachte.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat boven redelijke twijfel is verheven dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer] .
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens heeft te beantwoorden is of verdachte opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet volgt dat verdachte zogenoemd “vol” opzet had op het intreden van de dood van [slachtoffer] , in die zin dat hij hem echt wilde doden. Vervolgens moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] , hetgeen door de verdediging bestreden wordt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van [slachtoffer] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat indien een verwurging, zo ook de door verdachte aangelegde armverwurging, gedurende enige tijd wordt aangehouden en hierdoor de lucht- en bloedtoevoer van het slachtoffer wordt belemmerd de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer hierdoor bewusteloos raakt en uiteindelijk kan komen te overlijden. Dat moet dus ook verdachte hebben geweten, temeer gelet op de achtergrond van verdachte als gewezen militair en portier.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] in een wurggreep heeft vastgehouden. Hij heeft daarbij aanmerkelijk kracht gezet en achteraf vraagt hij zich zelfs af of hij de nek of het strottenhoofd van [slachtoffer] niet heeft gebroken. Verdachte heeft verder verklaard dat hij kracht is blijven zetten omdat het zijn doel was dat [slachtoffer] het mes zou laten vallen. Door hierop te blijven wachten en tot het moment dat dat doel bereikt zou zijn [slachtoffer] met een dergelijke kracht in een wurggreep te blijven houden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bereid was om dit zo lang vol te houden totdat [slachtoffer] het mes zou laten vallen vanwege het intreden van de dood. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte ook willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] ook opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot het bewijs van voorbedachte raad, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 20 maart 2019.
Overwegingen
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat er levensgevaar voor [slachtoffer] te duchten was, nu is gebleken dat [slachtoffer] reeds voor de brand was overleden. Verder acht de rechtbank de informatie in het dossier onvoldoende om op basis daarvan vast te kunnen stellen dat er levensgevaar voor anderen te duchten was. De rechtbank zal verdachte van deze bestanddelen dan ook vrijspreken.
Op 27 mei 2019 vonden er doorzoekingen plaats op de adressen [adresgegevens verdachte] , de woning van verdachte, en [adres 3] te [woonplaats] , de woning van [getuige 1] . In de woning van verdachte werden, in een diepvries in het keukengedeelte, drie witte bakjes aangetroffen met daarin een witte pasta. In een container die op het perceel aan [adres 3] te [woonplaats] stond werd een vuilniszak aangetroffen met daarin 11 zakjes met paarse pillen.De witte pasta had een totaalgewicht van 2989 gram en de zakjes met pillen hadden een totaalgewicht van 3985 gram.De substanties werden inbeslaggenomenen uit
onderzoek bleek dat de witte pasta amfetamine betrof en de paarse pillen MDMA.
Op 27 mei 2019 werd verdachte aangehouden op de locatie [adres 4] te Wanssum.Verdachte bestuurde een bestelauto, merk Ford, type Transit Connect, met het kenteken
[kenteken] . Tijdens de doorzoeking van deze auto werd een plastic zak met een witte substantie aangetroffen.De witte substantie werd inbeslaggenomen en had een gewicht van
114 gram.Uit onderzoek bleek dat de witte substantie cocaïne betrof.
Op 27 mei 2019 vond er een doorzoeking plaats op het adres [adres 3] te [woonplaats] , de woning van [getuige 1] . In een container en een camper die op het perceel stonden werden zakken met vermoedelijk hennep aangetroffen. In de container twee zakken met respectievelijk 462 gram en 1102 gram en in de camper een zak met 2284 gram.
Indicatieve testen wezen uit dat dit hennep betrof.
Ten aanzien van feiten 3 en 4
Verdachte heeft op 5 juni 2019 verklaard dat de pillen die zijn aangetroffen in de container op het perceel aan [adres 3] te [woonplaats] niet van [getuige 1] zijn en dat de desbetreffende container van hem is. Op de vraag van de politie aan wie de 2284 gram hennep toebehoort heeft verdachte geantwoord dat de verbalisanten niet kunnen wegen. Geconfronteerd met de vondst van 114 gram cocaïne vraagt verdachte of dit het gewicht is inclusief de verpakking. Verdachte denkt dat [getuige 1] niets weet van de aangetroffen drugs.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij met haar twee kinderen woont op het adres [adres 3] te [woonplaats] en dat verdachte veel bij haar was. De container en camper op het perceel waren van verdachte en zij maakte daar eigenlijk geen gebruik van. Zij weet niets
van de aangetroffen drugs.
Overwegingen
Voor het “aanwezig hebben” in de zin van artikel 2 en 3 onder C van de Opiumwet is voldoende voor het bewijs dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevinden. Nu niet aannemelijk is geworden dat andere personen gebruikt maakten van de woning of van de auto van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen drugs op de genoemde plaatsen zich in die machtssfeer bevonden. Voor wat betreft de drugs die werden aangetroffen in de container en in de camper op het perceel [adres 3] te [woonplaats] geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde. Immers, [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte veel bij haar was in de woning waar zij alleen met haar twee kinderen woonde en dat de container en camper aan verdachte toebehoorden en dat zij daarvan geen gebruik maakte. [getuige 1] geeft ook aan dat zij niets weet van de aangetroffen drugs, hetgeen door verdachte wordt bevestigd. Bovendien worden door verdachte in zijn verhoor bepaalde antwoorden gegeven (“jullie kunnen niet wegen” en “is dit het gewicht met verpakking?”) die de indruk wekken dat hij wel degelijk wetenschap had van drugs die zijn aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de drugs tezamen en in vereniging met een ander of anderen voorhanden had, in aanmerking genomen dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een vorm van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen. De rechtbank merkt daarbij op dat uit het dossier blijkt dat de zaak jegens [getuige 1] is geseponeerd.
De verdachte zal daarom van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.