ECLI:NL:RBLIM:2020:5078

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB-20_1471
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tot sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 13 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de bewoonster van een woning in Venlo, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om haar woning voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op de ontdekking van een hennepkwekerij in de woning, waar 168 hennepplanten werden aangetroffen. Verzoekster voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren, zoals haar medische klachten en respectabele leeftijd, die een sluiting niet gerechtvaardigd zouden maken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed en dat de sluiting van de woning noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde. Hoewel verzoekster haar medische situatie en leeftijd aanhaalde, oordeelde de voorzieningenrechter dat de overgelegde medische stukken onvoldoende bewijs boden dat verzoekster niet tijdelijk ergens anders kon verblijven. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de sluiting van de woning in dit geval proportioneel was en dat de burgemeester in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen.

De uitspraak werd gedaan in een zitting die niet openbaar kon worden uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/1471
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Engels),
en

de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: J. Vincken).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning aan de [adres] te [woonplaats] met ingang van 23 juni 2020 voor de duur van zes maanden te sluiten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening, desgevraagd aangegeven de uitvoering van het besluit op te schorten tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat over tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster is de bewoonster van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 6 februari 2020 blijkt dat er naar aanleiding van een melding dat werd ingebroken in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , door de politie onderzoek is ingesteld. Ter plaatse werd niemand aangetroffen. Nadat de woning werd betreden bleek dat er in de kruipruimte een ruimte was ingericht als hennepkwekerij. Er werd daadwerkelijk hennep gekweekt. In de kruipruimte was een gedeelte van een muur/fundering weg geslepen. De ruimte daarachter, gelegen onder de woning, was uitgegraven tot aan de bestaande fundering. In de kweekruimte
stonden in totaal 168 hennepplanten, alsmede de apparatuur nodig voor de hennepkweek (assimilatielampen, koolstoffilters enz.). Er zijn omstandigheden aangetroffen die wijzen op opbrengsten uit vermoedelijk drie (3) eerdere oogsten.
4. Gelet op de onder 3. genoemde bevindingen heeft verweerder bij brief van
14 februari 2020 aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de woning te sluiten. Verzoekster heeft op 26 februari 2020 een zienswijze ingediend. Zij is het niet eens met de conclusie dat er meerdere malen is geoogst. Haar is gezegd dat eerdere oogsten mislukt waren. Verzoekster is alleenstaande en heeft nergens een plek om te verblijven. Ze heeft er spijt van dat zij geluisterd heeft naar de praatjes van degene die de kwekerij heeft ingericht.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd om de woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) met ingang van 23 juni 2020 voor de duur van zes maanden te sluiten. Verweerder ziet aanleiding om na afweging van de betrokken belangen, de genoemde bijzondere omstandigheden (coronavirus) (COVID-19) en gelet op artikel 8 van het EVRM af te wijken van de in de beleidsregels vastgelegde sluitingsduur van één jaar en de duur van de sluiting te beperken tot zes maanden. Het vinden van vervangende woonruimte in de omgeving voor een dergelijke, relatief korte periode is niet onmogelijk, en de effecten op verzoeksters privéleven zijn relatief beperkt en te overzien te achten.
6. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij voert aan dat de woningsluiting volgens haar niet gerechtvaardigd is. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en er derhalve volstaan had kunnen worden met een waarschuwing. Subsidiair stelt verzoekster zich op het standpunt dat er onvoldoende rekening is gehouden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verzoekster is op leeftijd en heeft verder medische klachten. Het is niet in haar belang dat zij op deze leeftijd nog moet verhuizen. Er is een reële kans dat hierdoor verzoeksters gezondheidsklachten verergeren.
7. Bij de beoordeling van het verzoek zijn de volgende bepalingen van belang.
7.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen en zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II.
7.2
Op grond van artikel 5:2 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
7.3
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot en met de beleidsregel te dienen doelen.
7.4
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels opgesteld. Op grond van deze beleidsregel, wordt een woning zonder voorafgaande waarschuwing gesloten bij als dringend te kwalificeren gevallen (“one strike you’re out”). Als dringend geval is in elk geval, maar niet uitsluitend, te beschouwen de bedrijfsmatige hennepteelt. De duur van de sluiting bedraagt één jaar. Voor de bepaling of er al dan niet sprake is van een handelshoeveelheid en/of voorraad zal de meest actuele versie van de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (Aanwijzing Opiumwet) en de daarin vermelde criteria en indicatoren als leidraad worden gebruikt.
7.5
Artikel 8 van het EVRM bepaalt:
“1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Bestaat bevoegdheid tot sluiten van de woning?
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bevoegdheid van verweerder om de woning van verzoekster te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet niet in geschil is.
Had verweerder van sluiting moeten afzien?
9. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot sluiting van zes maanden heeft kunnen overgaan. Over de vraag of er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder, die al afgeweken is van de sluitingsduur zoals in het toepasselijke beleid is opgenomen, nog anderszins van zijn beleid had moeten afwijken, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
11. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb dient de burgemeester, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840), alle omstandigheden van het geval te betrekken bij zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf, dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet op een woning, die raakt aan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht, heeft voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912) dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
12. Verzoekster heeft in dit verband gewezen op haar leeftijd en haar medische situatie. Verzoekster heeft chronische maag en darm- klachten, heupslijtage en slaapstoornissen, waarvoor verzoekster medicatie slikt. Verzoekster heeft medicatieoverzichten van huisartsenpraktijk [naam 2] overgelegd. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat uit de overgelegde medische stukken blijkt van medische klachten en middelengebruik maar dat hieruit geen situatie blijkt waaruit zou verweerder moeten opmaken dat verzoekster niet tijdelijk ergens anders kan verblijven. Een objectieve medische onderbouwing daarvoor breekt volgens verweerder.
13. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de door verzoekster thans overgelegde medische stukken van diverse gezondheidsproblemen. De voorzieningenrechter is het voorhands echter eens met de door verweerder gegeven reactie ter zitting dat deze stukken onvoldoende objectief medisch bewijs leveren dat verzoekster afhankelijk is van verblijf in de woning en niet voor een periode van zes maanden elders zou kunnen verblijven. In de overgelegde medische stukken wordt ook niet inzichtelijk gemaakt dat een woningsluiting onevenredige gevolgen heeft voor de gezondheidstoestand van verzoekster. Weliswaar zal in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaatsvinden van het bestreden besluit en mogelijk een meer op dat punt toegespitste belangenafweging plaatsvinden doch de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding thans op voorhand er al vanuit te moeten gaan dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftenprocedure niet in stand zal blijven.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 juli 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.