ECLI:NL:RBLIM:2020:5024

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
C/03/279935 KG ZA 20-272
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van beslaglegging en zekerheidstelling in kort geding

In deze zaak, die op 10 juli 2020 door de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers in conventie, een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is gehuwd, een kort geding aangespannen tegen Postco Group B.V. De eisers vorderden een verbod op het leggen van beslag op hun woning en zekerheidstelling ter voorkoming van beslaglegging. Postco had eerder conservatoir beslag gelegd op de aandelen van de eisers in hun woning, gebaseerd op een vordering uit onrechtmatige daad ter hoogte van € 99.673,92. De voorzieningenrechter had eerder op 19 juni 2020 het beslag opgeheven, mits Postco een bankgarantie zou stellen, wat niet is gebeurd. De eisers vorderden nu dat Postco zou worden verboden om het transport van hun woning te belemmeren en dat Postco zou worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Postco voerde verweer en vorderde in reconventie dat de eisers zekerheid zouden stellen voor een bedrag van € 88.000,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de eisers niet voldoende was aangetoond en dat het beslag terecht was gelegd. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd ook de vordering van Postco afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de eisers. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/279935 / KG ZA 20-272
Vonnis in kort geding van 10 juli 2020
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] ,

en
2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.C. Blommendaal,
tegen
POSTCO GROUP B.V.,
gevestigd te Kerkrade, kantoorhoudende te Heerlen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.H.C. Aarts.
Eiser in conventie sub 1 wordt hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] genoemd, eiseres in conventie sub 2 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2] , eisers gezamenlijk [eisers in conventie, verweerders in reconventie] en gedaagde in conventie Postco.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 juli 2020 met producties 0 t/m 11;
  • de wijziging van eis;
  • de wijziging van eis II met productie 12;
  • de aangekondigde eis in reconventie;
  • de mondelinge behandeling, waarbij [eisers in conventie, verweerders in reconventie] een pleitnota heeft voorgedragen en overgelegd en Postco onder indiening van een eis in reconventie een pleitnota/conclusie heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de echtelijke woning aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna de woning).
2.2.
Op 16 maart 2020 heeft Postco een beslagrekest ingediend bij de
voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Maastricht, tot het leggen van conservatoir beslag op de respectieve aandelen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in hun woning. Postco heeft aan dat rekest voor zover hier van belang ten grondslag gelegd dat zij een vordering heeft op [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] uit onrechtmatige daad. De schade uit die daad begroot Postco op € 99.673,92. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 maart 2020 toegestaan dat Postco ten laste van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] conservatoir beslag legt op ieders aandeel in de woning, zulks voor een vordering van € 130.000,--.
2.3.
Postco heeft vervolgens conservatoir beslag gelegd op de woning.
2.4.
Bij vonnis van 19 juni 2020 (productie 1 dagvaarding) heeft de voorzieningenrechter alhier onder 5.1 opgeheven het door Postco op 23 maart 2020 op de woning van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] aan het adres [adres] te [woonplaats] gelegde conservatoir beslag, tenzij Postco binnen vijf dagen na de dag van de uitspraak een bankgarantie doet stellen van een gerenommeerde bank en onder gebruikelijke voorwaarden ten bedrage van € 100.000,-. De bankgarantie moest worden gesteld omdat het gelegde beslag in de weg zou staan aan de levering van de door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] verkochte woning, waardoor het aannemelijk zou zijn dat zij aan de kopers een boete verschuldigd zouden zijn van € 31.000,-. Verder zouden [eisers in conventie, verweerders in reconventie] niet in staat zijn om een overbruggingskrediet van € 35.000,- af te lossen (vergelijk art. 701 Rv). Bij herstelvonnis van 3 juli 2020 (productie 3 dagvaarding) heeft de voorzieningenrechter overwogen dat per abuis de voorwaardelijke opheffing van het beslag in het vonnis van 19 juni 2020 niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het herstelvonnis vermeldt dat geen verweer is gevoerd tegen die gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. In het dictum van het herstelvonnis is vervolgens onder meer het onder 5.1 van het vonnis van 19 juni 2020 opgeheven beslag uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Postco heeft geen bankgarantie gesteld.

3.Het geschil

In conventie
3.1
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] vorderen, na wijziging van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Postco verbiedt op enigerlei wijze - waaronder mede verstaan het (doen) leggen van een (her)nieuwd conservatoir beslag - het transport van de woning aan de [adres] te [woonplaats] te belemmeren alsmede gedaagde te verbieden na levering van genoemde woning aan kopers conservatoir beslag te (doen) leggen op de door eisers te ontvangen koopsom, zulks op straffe van verbeurte door gedaagde aan eisers van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ten bedrage van € 50.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke zal zijn met de voldoening aan het te wijzen vonnis tot een maximum van € 300.000,-, althans een in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom per dag en maximum;
II. Postco veroordeelt in de kosten van deze procedure, de kosten van de raadsman van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] daaronder begrepen.
Zij leggen daaraan ten grondslag dat zij uit doen en laten van Postco afleiden dat Postco alles in het werk stelt om het voor 10 juli 2020 geplande transport van de woning die zij, [eisers in conventie, verweerders in reconventie] hebben gekocht te belemmeren (nr. 11 dagvaarding). Bij niet-afname verbeuren zij een boete van € 30.500,- (nr. 12 dagvaarding). Zij stellen verder gegronde redenen te hebben om te vrezen dat Postco beslag wil leggen op de verkoopopbrengst van hun woning waarvan de levering is geagendeerd op 31 juli 2020 (nr. 14 dagvaarding). Als zij, [eisers in conventie, verweerders in reconventie] , hun woning niet weten te leveren, verbeuren zij een boete van € 31.000,-.
3.2
Postco voert verweer.
In reconventie:
3.3
Postco vordert, nadat zij onder meer heeft ingetrokken de gevorderde schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van het vonnis van 19 juni 2020, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair [eisers in conventie, verweerders in reconventie] veroordeelt tot het stellen van zekerheid tot een bedrag van € 88.000,-,
althans een in goede justitie te bepalen bedrag, door middel van conversie van de koopsom van het pand [adres] te [woonplaats] in een depot, welk depot aan Postco wordt verpand, en te bepalen dat dit bedrag door de notaris in depot wordt gehouden, totdat door een Nederlandse rechter over de bodemzaak bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is beslist;
Subsidiair [eisers in conventie, verweerders in reconventie] veroordeelt tot het stellen van zekerheid door geldige verpanding aan
Postco van alle uit de met de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] gesloten
koopovereenkomst d.d. 23 maart 2020 verschuldigde bedragen en te bepalen dat na betaling van dit verpande bedrag onder de notaris, dit bedrag, onder instandhouding van het pandrecht, door de notaris in depot wordt gehouden, totdat door een Nederlandse rechter over de bodemzaak bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is beslist, na welke verpanding Postco gehouden zal zijn het beslag op te heffen;
Meer subsidiair [eisers in conventie, verweerders in reconventie] veroordeelt tot het stellen van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen zekerheid, na het stellen waarvan Postco gehouden zal zijn het beslag op te heffen.
In conventie en in reconventie: [eisers in conventie, verweerders in reconventie] veroordeelt in de kosten van de procedure.
Zij legt daaraan ten grondslag dat alleen met toewijzing van haar vordering voldoende zekerheid bestaat dat haar vordering op [eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] , na toewijzing, ook kan worden geïncasseerd.
3.4
[eisers in conventie, verweerders in reconventie] voeren verweer.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2
De voorzieningenrechter heeft in het herstelvonnis bepaald dat in het vonnis van 19 juni 2020 moet worden toegevoegd “verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad”. Dit herstel heeft naar zijn aard terugwerkende kracht, zodat het beslag, nu Postco geen bankgarantie heeft gesteld, is opgeheven met ingang van 25 juni 2020. Zo geen sprake is van terugwerkende kracht van het herstelvonnis, heeft het beslag te gelden als te zijn opgeheven vanaf de zesde dag na het herstelvonnis, dus 9 juli 2020.
Het beslag is in elk geval opgeheven.
Verder in conventie
4.3
Bij vonnis van 19 juni 2020 is geoordeeld dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de door Postco gestelde vordering. Een belangenafweging bracht evenmin mee dat het door Postco gelegde beslag moest worden opgeheven. Het beslag is alleen maar opgeheven omdat Postco geen bankgarantie heeft gesteld ter zekerheid dat zij zou kunnen betalen de voldoende aannemelijke schade die [eisers in conventie, verweerders in reconventie] zouden lijden door het gelegde beslag indien de vordering van Postco in de bodem niet zou worden toegewezen. Dit alles is in dit geding niet door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] bestreden, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Dit betekent dat alleen al daarom het in conventie ongeclausuleerd gevorderde op geen enkel onderdeel kan worden toegewezen. Het beslag is immers als terecht gelegd beoordeeld en ook de vereiste belangenafweging maakte niet dat het beslag is opgeheven. Slechts een aantal ten tijde van het wijzen van het vonnis van 19 juni 2020 aanwezige specifieke feiten bracht met zich dat Postco werd veroordeeld om een bankgarantie te stellen. Die betreffende feiten kunnen echter veranderen, wegvallen of andere feiten kunnen aan het licht komen, zodat in een mogelijk nieuw geding een afweging anders kan uitvallen. Indien de van belang zijnde feiten niet veranderen, heeft vanzelfsprekend het vonnis van 19 juni 2020 te gelden.
Het is verder niet voldoende duidelijk gebleken dat Postco zonder dat sprake is van andere feiten of omstandigheden opnieuw beslagverlof op de woning zal vragen. Daarenboven heeft te gelden dat Postco in het kader van art. 21 Rv bij een mogelijk nieuw beslagverlof in haar verzoekschrift melding zal moeten maken en zal moeten overleggen het vonnis van 19 juni 2020, 3 juli 2020 en ook dit vonnis. Al met al wordt het door [eisers in conventie, verweerders in reconventie] gevorderde dan ook afgewezen. Zij zullen worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van Postco begroot op € 656,- aan griffierecht en € 633,- aan salaris advocaat.
Verder in reconventie
4.4
In de kern genomen vordert Postco onder primair en subsidiair in feite zekerheidstelling. Het burgerlijk recht kent echter een gesloten stelsel van dwangmiddelen en middelen tot bewaring van recht. Uitgangspunt bij de toepassing daarvan is dat schuldeisers, zoals naar voren komt uit art. 3:277 lid 1 BW, behoudens een door de wet erkende reden van voorrang, een gelijk recht van verhaal hebben op het vermogen van de schuldenaar. Het verlenen van een zekerheidsstelling zoals gevorderd door Postco heeft naar zijn aard de strekking die gelijkheid te doorbreken. Die gevorderde zekerheidsstelling strekt er namelijk toe Postco, ten behoeve van wie zij wordt verleend, mogelijk indirect, volledige betaling ten laste van het vermogen van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] te garanderen (vergelijk HR 14 december 2001, NJ 2002, 45). Er bestaat dan ook geen grondslag voor toewijzing van de vordering van Postco, die dan ook zal worden afgewezen. Zij zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] begroot op € 633,- voor salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [eisers in conventie, verweerders in reconventie] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Postco begroot op 1.289,-;
In reconventie:
5.3
wijst het gevorderde af;
5.4
veroordeelt Postco in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers in conventie, verweerders in reconventie] begroot op € 633,-;
In conventie en reconventie:
5.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.