7.2.Voor de vraag of verzoekster overtreder is van het verbod in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is bepalend of verzoekster gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelt dat hiervan geen sprake is, aangezien ter zitting onbetwist is gesteld dat het perceel door [naam 1] en zijn gezin wordt gebruikt en niet door verzoekster.
8. Gelet op het voorgaande kan verzoekster niet als overtreder van de verboden in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Wabo worden aangemerkt, maar [naam 1] . Dit betekent dat verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet bevoegd is om verzoekster de haar bij het bestreden besluit opgelegde last op te leggen. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening daarom toewijzen en het bestreden besluit schorsen tot zes weken nadat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
Is er concreet zicht op legalisatie?
9. Op verzoek van partijen ter zitting om een inhoudelijk standpunt in te nemen, zal de voorzieningenrechter vanwege proceseconomische redenen en het feit dat ter zitting hierover is gesproken, in deze uitspraak nog ingaan op de vraag of sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dit betreffen overwegingen ten overvloede, nu het verzoek om voorlopige voorziening reeds voor toewijzing in aanmerking komt.
10. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
11. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder niet, althans niet voldoende heeft onderzocht of concreet zicht op legalisatie bestaat, aangezien geen sprake is van een herhaalde aanvraag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat gelet op de aard, omvang, plaats van de (bouw- en graaf)werkzaamheden, het doel ervan, het feit dat dezelfde aanvrager de aanvragen heeft ingediend en gezien de strijdigheid met de bestemming ‘Recreatief’, sprake is van herhaalde aanvragen. In het verweerschrift stelt verweerder dat de nieuwe aanvragen van 12 maart 2020 hetzelfde rechtsgevolg in het leven roepen, mede gelet op het feit dat alle vier de aanvragen het openbaar toegankelijk gebied beoogden af te zetten en dit gebied wordt gebruikt als tuin, wat in strijd is met het bestemmingsplan.
12. Voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie is in beginsel voldoende dat een vergunningaanvraag strekkende tot legalisatie van de illegale situatie is ingediend die volgens het bevoegde gezag voldoende gegevens bevat voor een goede beoordeling en dat het bevoegde gezag geen beletselen ziet voor verlening van de gevraagde vergunning (uitspraak van de Afdeling van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3432).