In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap Groenekruisdomicura Huishoudelijke Hulp B.V. (GKD). De werkneemster verzocht de kantonrechter te verklaren dat haar ontslag op staande voet, gegeven op 15 oktober 2018, onrechtmatig was. De werkneemster stelde dat zij door psychische problematiek niet in staat was om tijdig juridische stappen te ondernemen en dat het hanteren van de vervaltermijnen in strijd was met de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW.
De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster berustte in het ontslag, waardoor de vervaltermijnen in artikel 7:686a lid 4 BW van toepassing waren. De rechter concludeerde dat de werkneemster, ondanks haar psychische klachten, voldoende op de hoogte was van haar ontslag en in staat was om juridische bijstand te zoeken. De kantonrechter volgde de werkneemster niet in haar stelling dat het hanteren van de vervaltermijnen onaanvaardbaar was. Hierdoor werd het verzoek van de werkneemster niet-ontvankelijk verklaard, en werd zij veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoekschriften in arbeidsrechtelijke geschillen en de strikte toepassing van vervaltermijnen, zelfs in situaties waarin de verzoeker psychische problemen ondervindt. De kantonrechter heeft geen oordeel gegeven over de rechtsgeldigheid van het ontslag zelf, aangezien het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard op basis van de vervaltermijnen.