In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 29 april 2020 uitspraak gedaan in de verzoeken van [verzoeker in procedure 1, verweerder in procedure 2] en de Coöperatieve Fruitveiling “Zuid-Limburg” B.A. De verzoeker, die sinds 1 juli 2019 in dienst was van de Coöperatie als algemeen medewerker sortering, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst na een ontslag op staande voet op 31 december 2019. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2020, waarbij beide verzoeken gezamenlijk zijn behandeld, kwamen partijen tot overeenstemming over het intrekken van het ontslag op staande voet en de daarmee samenhangende verzoeken.
Echter, partijen erkenden dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht was ontstaan over de uitvoering van de werkzaamheden, wat leidde tot een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 6:669 lid 3 sub g BW, zonder dat een van de partijen een verwijt te maken viel. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 mei 2020, en de kantonrechter bepaalde dat het loon tot de datum van ontbinding doorbetaald moest worden, inclusief vakantietoeslag.
De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.