ECLI:NL:RBLIM:2020:4941

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
C/03/271202 / HA ZA 19-591
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorlopige voorziening in een civiele procedure betreffende zorgvergoedingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. Eiseres, een onderneming die thuiszorg verleent, heeft Zorgt in Zorg c.s. aangesproken voor een bedrag dat zij meent nog tegoed te hebben. Eiseres vorderde een voorschot van € 75.000,00 op de in de hoofdzaak gevorderde bedragen, omdat zij stelt dat Zorgt in Zorg c.s. niet volledig aan haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. Zorgt in Zorg c.s. betwist deze vordering en stelt dat er een hoog restitutierisico is, omdat de materiële controle door de zorgverzekeraar nog niet is afgerond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres onvoldoende aannemelijk is en dat er geen spoedeisend belang bestaat voor het toewijzen van het gevorderde voorschot. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet duidelijk is of Zorgt in Zorg c.s. nog bedragen aan eiseres verschuldigd is, waardoor de vordering niet kan worden toegewezen. Eiseres is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De rechtbank heeft tevens een mondelinge behandeling in de hoofdzaak bevolen, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun stellingen nader toe te lichten en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De zitting is gepland op 24 november 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/271202 / HA ZA 19-591
Vonnis in incident van 8 juli 2020
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat: mr. H.W.E. Vermeer te Zaandam,
tegen
1. de besloten vennootschap
ZORGT IN ZORG B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen ,
2. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident ],
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[vennoot 1 van gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident ],
vennoot van gedaagde sub 2,
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[vennoot 2 van gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
vennoot van gedaagde sub 2,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
advocaat: mr. R. Engwegen te Echt.
Eiseres zal hierna aangeduid worden als [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] . De gedaagden zullen gezamenlijk aangeduid worden als “Zorgt in Zorg c.s.”. Wanneer op de individuele gedaagden wordt gedoeld worden zij respectievelijk aangeduid als “Zorgt in Zorg B.V.”, [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident ] , [vennoot 1 van gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident ] en [vennoot 2 van gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 26 februari 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de op 24 april 2020 door [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] ingediende producties E tot en met H ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de rolbeslissing van 29 april 2020;
  • de akte uitlating voortzetting procedure van beide partijen voor de rol van 13 mei 2020;
  • de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening van [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] van 19 mei 2020;
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties van Zorgt in Zorg c.s. van 10 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] is een onderneming die zich bezighoudt met het verlenen van thuiszorg aan particuliere cliënten. Het voor die zorg verschuldigde zorgloon dient door [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] in rekening te worden gebracht bij de zorgverzekeraar van de betreffende cliënt.
2.2.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] heeft - kort gezegd - het innen van het zorgloon uitbesteed aan Zorgt in Zorg c.s. Zorgt in Zorgt c.s. int de betreffende vergoedingen bij de zorgverzekeraars en betaalt deze, na inhouding van een fee voor haar dienstverlening, uit aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] .

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] stelt dat Zorgt in Zorg c.s. niet volledig aan haar (door)betalingsverplichting heeft voldaan. [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] vordert - samengevat - bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) veroordeling van Zorgt in Zorg B.V. tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] van € 139.929,99, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 juni 2019;
b) hoofdelijke veroordeling van Zorgt in Zorg c.s., des dat wat de één aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] betaalt, door de anderen niet meer aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] verschuldigd zal zijn, tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] van € 84.176,02, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 juli 2019;
c) hoofdelijke veroordeling van Zorgt in Zorg c.s., des dat wat de één aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] betaalt, door de anderen niet meer aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] verschuldigd zal zijn, in de proces- en nakosten.
3.2.
Zorgt in Zorg c.s. betwist - samengevat - de bovenstaande bedragen aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] verschuldigd te zijn. Zorgt in Zorg c.s. heeft € 463.660,76 aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] voldaan. Zorgt in Zorg c.s. erkent dat zij een bedrag van € 35.274,82 nog niet aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] heeft doorbetaald. Zorgt in Zorg c.s. houdt dit bedrag onder zich, omdat de facturen van [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] uit 2017 onderworpen zijn aan materiële controle door de zorgverzekeraar. Het is de verwachting van Zorgt in Zorg c.s. dat door [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] in rekening gebrachte bedragen door de zorgverzekeraar zullen worden teruggevorderd.

4.De beoordeling in het incident

De vordering

4.1.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, namelijk om Zorgt in Zorg c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] van € 75.000,00, als voorschot op de in de hoofdzaak gevorderde bedragen en nog te vorderen bedragen, vermeerderd met proceskosten.
4.2.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] stelt ter onderbouwing van haar vordering - samengevat - het volgende. Zorgt in Zorg c.s. heeft op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst
€ 463.660,76 aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] voldaan. Zorgt in Zorg c.s. moet nog een bedrag van
€ 104.970,60 aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] betalen. Als gevolg van het feit dat Zorgt in Zorg c.s. slechts gedeeltelijk aan haar (door)betalingsverplichting heeft voldaan, blijft [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] voor een deel van haar bedrijfsliquiditeit verstoken en daarmee heeft zij een spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot. Dat geldt temeer nu Zorgt in Zorg c.s. heeft aangegeven niet te willen afzien van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak en de eindbeslissing in de hoofdzaak eerst in de eerste helft van 2021 is te verwachten.
Het verweer
4.3.
Zorgt in Zorg c.s. voert allereerst - samengevat - aan dat zij niet debet is aan de omstandigheid dat eerst begin 2021 de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaats kan vinden. Zorgt in Zorg c.s. heeft immers recht op een mondelinge behandeling. Voorts betwist Zorgt in Zorg c.s. het door [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] gestelde spoedeisend belang en betoogt zij dat de vordering in het incident moet worden afgewezen, omdat er sprake is van een hoog restitutierisico. De materiële controle door de zorgverzekeraar is nog steeds niet afgerond. Gelet op de verwachting dat [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] een groot aantal bedragen zal moeten terugbetalen aan Zorgt in Zorg c.s. staat de omvang van de vordering niet op voorhand vast. Zorgt in Zorg c.s. heeft haar betalingsverplichting, voor zover daar nog sprake van zou zijn, dan ook terecht opgeschort.
De overwegingen
4.4.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een voorlopige voorziening als hier bedoeld kan pas worden gevorderd indien en nadat de bodemprocedure aanhangig is gemaakt, terwijl de incidentele vordering moet samenhangen met de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onderhavige incidentele vordering aan deze criteria wordt voldaan, zodat [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] ontvankelijk is in haar vordering.
4.5.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter, evenals in kort geding, te onderzoeken of de vordering van de [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico wordt betrokken (vergelijk HR 28 mei 2004, LJN: AP0263). Daarvan zal meestal alleen sprake zijn, indien de vordering tot het beloop van het voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat in dit stadium van de procedure geen sprake is van een situatie waarin te verwachten is dat de vordering met een grote mate van waarschijnlijkheid door de bodemrechter zal worden toegewezen. Het is, gelet op het door partijen gevoerde debat, onvoldoende duidelijk of Zorgt in Zorg c.s. al dan niet nog enig bedrag aan [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] verschuldigd is en of zij aldus terecht een beroep op opschorting heeft gedaan. Het gevorderde voorschot kan derhalve niet worden toegewezen.
4.7.
[eiseres in de hoofdzaak en in het incident] zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, zoals hierna is vermeld.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
5.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.3.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.
5.4.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Zorgt in Zorg c.s. tot op heden begroot op € 543,00,
in de hoofdzaak
6.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. V.E.J. Noelmans in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1 op
24 november 2020van
09.30 uur tot 12.30 uur,
6.4.
bepaalt dat [vennoot 1 van gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident ] en [vennoot 2 van gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat partijen [eiseres in de hoofdzaak en in het incident] , Zorgt In Zorg B.V. en [gedaagde sub 2 in de hoofdzaak, verweerder in het incident ] dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen.
6.5.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen,
binnen twee wekenna de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van het team burgerlijk recht - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in 2021.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM