6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op hotel [Naam hotel] in Maastricht. Hij is het hotel binnengegaan, heeft een plastic zak over de balie gegooid en tegen de baliemedewerker [slachtoffer] gezegd “Vullen” en “Vullen, ik wil die rollen ook” en “Geld of je gaat eraan” om [slachtoffer] te dwingen geld af te staan. [slachtoffer] voelde zich door de verdachte zo bedreigd dat hij zijn eisen heeft opgevolgd en de zak met geld heeft gevuld en meegegeven. Alhoewel [slachtoffer] dat niet heeft gezien, heeft de verdachte geprobeerd om de dreiging die van hem uitging nog te verhogen door te suggereren dat de aansteker die hij bij zich had een vuurwapen was.
Dat het feit ook zonder een ‘wapen’ waar te nemen grote impact heeft gehad op [slachtoffer] blijkt wel uit de aanvullende verklaring van [slachtoffer] afgelegd bij de politie. Ten tijde van de overval waren ook andere gasten in de lobby aanwezig die de overval hebben meegekregen. Ook uit hun verklaringen blijkt dat zij erg zijn geschrokken.
De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven daarvan vaak nog langdurig psychische gevolgen ondervinden.
Door het plegen van de overval heeft verdachte voorts geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en heeft hij door zijn handelen de gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij ondernemers en in de maatschappij versterkt.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een kantoorpand. De rechtbank neemt de verdachte kwalijk dat hij zich totaal niet bekommert om de materiële schade, het ongemak en de overlast die met dergelijke vermogensdelicten gepaard gaan voor de slachtoffers.
Daarbij komt nog dat de verdachte tijdens de tenlastegelegde feiten in een proeftijd liep, met een gevangenisstraf van maar liefst achttien maanden als voorwaardelijk deel. Ook dat maakt dat de verdachte de indruk wekt dat hij weinig boodschap heeft aan de gebruikelijke regels en normen in de samenleving en dat zelfs een strafdreiging van achttien maanden gevangenisstraf hem niet kan weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Dit werkt strafverzwarend.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 juni 2020, waaruit blijkt dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, zoals inbraken, overvallen en bedreigingen.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 27 maart 2020, opgesteld door [Naam 2] , psychiater. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake een psychische stoornis in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Daarnaast is er sprake van stoornissen in het gebruik van heroïne, cocaïne en cannabis, welke momenteel door de omstandigheden in remissie zijn. Van een verstandelijk handicap is bij betrokkene geen sprake.
Om het recidiverisico de doen verminderen is vooral aanpak nodig van andere factoren dan de antisociale persoonlijkheidskenmerken. Het gaat hierbij om het terugdringen van zijn verslavingsproblematiek, aandacht voor huisvesting, voor dag- en vrijetijdsbesteding, werk en eventueel verdere scholing en voor het op orde krijgen van zijn financiën. Langdurig toezicht is daarbij noodzakelijk omdat betrokkene een en ander niet zelf van de grond zal krijgen. Gelet op de ervaringen van de laatste jaren (opnames bij De Woenselse Poort en bij de Piet Roordakliniek) is dit geen sinecure en moet rekening worden gehouden met een langdurig traject met van tijd tot tijd terugvallen en andere incidenten.
Van belang is dat betrokkene een klinische behandeling krijgt in een forensische verslavingsinstelling, zoals de Piet Roordakliniek, zodat betrokkene grip kan krijgen op zijn verslavingsproblematiek en ook gewerkt kan worden aan andere relevantie gebieden (in de ontslagbrief van Piet Roorda werden onder andere dagbesteding, EMDR en 'Seeking Safety' genoemd; ook werd gewezen op de noodzaak van individuele contactmomenten waarin betrokkene leert hoe hij zijn kwetsbare kanten meer aandacht kan geven en hoe hij om kan gaan met negatieve gebeurtenissen en gevoelens). Na de klinische fase zal er - juist vanwege het risico op terugval in oude patronen na het verlaten van de kliniek - een ambulant vervolgtraject moeten komen en zal moeten worden ingezet op een vorm van beschermd of begeleid wonen. Een en ander moet plaatsvinden onder langdurig toezicht.
Een en ander zou naar mening van rapporteur het best vormgegeven kunnen worden binnen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) met een langdurig toezicht.
Een klinische behandeling met een ambulant vervolg en het toewerken naar beschermd of begeleid wonen zal in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel niet toereikend zijn en onvoldoende lang kunnen worden voortgezet, mede gelet op de duur van de huidige detentie. Binnen dit kader is naar mening van rapporteur voldoende afname van het recidivegevaar onvoldoende haalbaar.
- het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapport gedateerd 2 april 2020, van [Naam 1] , GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Betr. is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Tevens is er sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een stoornis in het gebruik van een opioïde matig ernstig, een stoornis in het gebruik van een stimulantium, matig ernstig en een stoornis in cannabisgebruik, licht matig.
De kans op recidive voor soortelijke feiten als de ten laste gelegde worden door rapporteur als groot ingeschat, zoals hierboven is aangegeven.
Beschermende factoren kunnen nauwelijks geconstateerd worden. Wel geeft betr. bij herhaling aan gemotiveerd te zijn voor behandeling in verband met de verslavingsproblematiek waar hij mee te maken heeft.
Van belang is dat betr. in eerste instantie niet wordt teruggeworpen op een bestaan waarbij hij onbehandeld weer op straat komt te staan en in een omgeving gaat verkeren waarbij hij gemakkelijk toegang heeft tot het gebruik van verdovende middelen. Op dat moment valt niet te verwachten dat hij weerstand kan bieden aan het gebruik van verdovende middelen, waarna hij opnieuw in een spiraal terechtkomt waaruit hij niet in staat is te ontsnappen.
Geadviseerd wordt betr. te laten behandelen in een kader waarin hij bijna geen gelegenheid krijgt om zich aan behandeling te onttrekken. Dit kan gebeuren via het opleggen van een GVM, een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbenemende Maatregel.
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 8 april 2020, opgesteld door mevrouw [Naam 3] , als reclasseringsmedewerker werkzaam bij het Leger des Heils. Het advies houdt in:
Gelet op de hoge kans op recidive die blijft bestaan zolang de complexe en meervoudige problematiek van betrokkene voortduurt, alsook het gevaar dat hierdoor blijft bestaan voor anderen, zien wij het opleggen van de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) in combinatie met een gevangenisstraf als een geschikte en passende straf. Een langdurig hulpverleningstraject in forensisch kader is de enige resterende optie op te komen tot gedragsverandering en vermindering van de kans op recidive op langere termijn. De reclassering kan zich dan ook vinden in het advies zoals dat is opgesteld door het NIFP.
- het over verdachte aanvullend reclasseringsadvies gedateerd 4 mei 2020, opgesteld door mevrouw [Naam 3] voornoemd.
Het advies houdt in:
Op 24-4-20 werd door het NIFP goedkeuring gegeven voor klinische plaatsing binnen de Piet Roorda kliniek. Op 30-4-20 volgde de goedkeuring van de Piet Roorda kliniek zelf en op 4-5-20 werd de definitieve indicatie afgegeven.
Hiermee zijn alle benodigde goedkeuringen voor klinische behandeling afgegeven en kon betrokkene op de wachtlijst geplaatst worden bij de FVK Piet Roordakliniek - Gesloten te Zutphen.
De indicatie voor de wachttijd bedraagt tussen nul en drie maanden. Zodra er een behandelplek beschikbaar komt voor betrokkene, zal ik u hiervan op de hoogte stellen.
Ter terechtzitting zijn de heer [Naam 2] , psychiater, [Naam 1] , GZ-psycholoog en mevrouw [Naam 3] , reclasseringsmedewerker als deskundigen gehoord. Zij persisteren bij hun conclusies in de hiervoor genoemde rapportages/adviezen.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank zal, in navolging van het advies van de deskundigen, aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft daarbij gelet op het volgende.
De rechtbank leidt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte af dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten groot is. Van belang is dat betrokkene een klinische behandeling krijgt in een forensische verslavingsinstelling, zoals de Piet Roordakliniek, zodat betrokkene grip kan krijgen op zijn verslavingsproblematiek en ook gewerkt kan worden aan andere relevante problemen waar de verdachte mee kampt.
Voorts betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zelf ook vindt dat hij langdurig toezicht en begeleiding nodig heeft.
Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering en hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om de verdachte langdurig onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico te kunnen terugdringen en vervolgens op een aanvaardbaar niveau te houden.
Aan verdachte wordt terzake van de strafbare feiten bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is dan ook voldaan.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie tegen het einde van de
gevangenisstraf (of de proeftijd in het geval van een voorwaardelijke voorlopige invrijheidstelling) en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.
Gevangenisstraf en de redelijke termijn
De berechting van strafzaken door de rechtbank moet binnen een redelijke termijn (artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) plaatsvinden, in doorsnee-zaken is twee jaar een redelijke termijn. Voor deze zaak zit de verdachte echter in voorlopige hechtenis. In dergelijke zaken behoort de zaak in eerste aanleg binnen 16 maanden te zijn afgedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in de onderhavige zaak geen sprake. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn enigszins is overschreden.
De rechtbank heeft bij de oplegging van straf aan de verdachte acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de gevolgen die deze hebben (gehad) voor de maatschappij en de slachtoffers, acht de rechtbank geen andere straf passend dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor wat betreft de hoogte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn maar gelet op de beperkte mate van overschrijding in een zaak waarin tijdrovend onderzoek naar de persoon van de verdachte heeft plaatsgevonden, volstaan met het vaststellen van die overschrijding.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek passend is. Naast deze gevangenisstraf zal zij aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maategel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De rechtbank merkt op dat bij het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidstelling al bekeken zou dienen te worden of de verdachte al geplaatst kan worden in de kliniek.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie om een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden alsnog ten uitvoer te leggen. Die straf is aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank d.d. 19 april 2016, gewezen onder parketnummer
03/700705-15. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
De officier van justitie heeft afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd, gelet op de omstandigheid dat verdachte gemotiveerd is om een behandeling te ondergaan in een kliniek.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden. De proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling kan nog verlengd worden.
De rechtbank wijst de vordering tenuitvoerlegging af, omdat de verdachte zo spoedig mogelijk dient te worden behandeld. Gelet hierop is het nu niet opportuun om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen.