ECLI:NL:RBLIM:2020:4798
Rechtbank Limburg
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in opiumwetzaak met betrekking tot sluiting woning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de burgemeester van de gemeente. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang, opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten tot sluiting van de woning van verzoekster voor de duur van drie maanden, omdat in het tuinhuis van de woning een hennepplantage was aangetroffen. Verzoekster voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de activiteiten van haar zoon, die de plantage had opgezet, en dat zij psychische problemen ondervond die haar binding met de woning versterkten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van verzoekster niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De rechter oordeelde dat verzoekster als eigenaresse van de woning verantwoordelijk was voor de activiteiten die zich in het tuinhuis afspeelden. De voorzieningenrechter heeft de medische informatie van verzoekster beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet voldoende onderbouwde dat verzoekster niet tijdelijk elders kon verblijven. De rechter heeft ook overwogen dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning kon besluiten, gezien de ernst van de overtreding en de noodzaak om de woning uit het criminele circuit te halen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog openbaar zal worden gemaakt.