ECLI:NL:RBLIM:2020:4778

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
C/03/278362 / HA RK 20-114
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter en wrakingskamer in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 22 mei 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. T.M. Schelfhout, rechter in de Rechtbank Limburg, in verband met de behandeling van de zaak ROE 20/230 WAO. De rechter heeft op 2 juni 2020 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven niet in de wraking te berusten. Verzoekster heeft op 20 juni 2020 ook een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend, omdat zij meende dat haar recht om gehoord te worden werd geschonden. De wrakingskamer heeft op 24 juni 2020 de zitting gehouden, maar zowel verzoekster als de rechter zijn niet verschenen. De wrakingskamer heeft vervolgens de datum van de uitspraak bepaald op 24 juni 2020.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de wrakingskamer afgewezen, omdat het verzoek niet specifiek gericht was op de leden van de wrakingskamer en berustte op algemene feiten die voor elke wrakingskamer gelden. Verzoekster werd niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een aanwijzing opleverden voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft ook de misbruikbepaling van artikel 8:18 lid 4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing verklaard, gezien het feit dat verzoekster al eerder ongegronde wrakingsverzoeken had ingediend.

De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 juni 2020 en op schrift gesteld op 25 juni 2020. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/278362 / HA RK 20-114
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende [adres] , te [woonplaats] ,
hierna genoemd, verzoekster,
indienster van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. T.M. Schelfhout, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 22 mei 2020 een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in de zaak ROE 20/230 WAO en tevens in de zaken ROE 19/2239, ROE 19/2285, ROE 19/2947, ROE 19/3177, ROE 19/3304 en ROE 19/3463.
1.2.
De rechter heeft op 2 juni 2020 in twee keer schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. De rechter heeft in zijn reactie aangegeven dat hij niet in de wraking berust en dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
1.3.
Verzoekster is uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer van 24 juni 2020 per brief /mail van 16 juni 2020.
1.4.
Verzoekster heeft op 20 juni 2020 schriftelijk gereageerd op deze uitnodiging en zij heeft daarbij tevens een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend.
1.5.
Aan verzoekster is bij brief van 22 juni 2020 bericht dat de huidige zitting doorgang zou vinden en dat het verzoek tot wraking van de wrakingskamer als eerste aan de orde zou komen.
1.6.
Verzoekster en de rechter zijn niet ter zitting verschenen.
1.7.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Wrakingsverzoek gericht tegen de wrakingskamer
2.2.
Uit de schriftelijke reactie op de uitnodiging voor de zitting van de wrakingskamer leidt de wrakingskamer af dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat het recht te worden gehoord door de wrakingskamer wordt geschonden. Nu de gewraakte rechter heeft bericht niet te zullen verschijnen voor de wrakingskamer, komt dat recht niet tot gelding en voldoet de procedure voor de wrakingskamer in zijn geheel niet langer aan de vereisten van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).Volgens verzoekster levert dat een grond op voor wraking van de wrakingskamer.
2.3.
Het verzoek tot wraking betreft blijkbaar de procedure bij de wrakingskamer als zodanig, is niet toegespitst op de (leden van de) onderhavige wrakingskamer en berust daarmee op feiten en omstandigheden die voor elke wrakingskamer - in welke samenstelling dan ook - gelden. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 9.1 onder h van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg. Verzoekster wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
2.4.
Wrakingsverzoek gericht tegen de rechter
2.5.
Uit het schriftelijke verzoek tot wraking van 22 mei 2020 leidt de wrakingskamer af dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat de rechter moet worden gewraakt, omdat hij ermee heeft ingestemd de zaak ROE 20/230 WAO aan de zitting van 29 mei 2020 toe te voegen. Verzoekster heeft verder hetgeen zij in haar eerste verzoek tot wraking van de rechter van 9 mei 2020 heeft gesteld, herhaald.
2.6.
De rechter heeft, onder verwijzing naar zijn schriftelijke reactie op het eerdere wrakingsverzoek van 9 mei 2020, zich op het standpunt gesteld dat de uitnodiging voor de behandeling van de zaken tegen verzoekster ter zitting van 29 mei 2020 ertoe strekt dat verzoekster de gelegenheid krijgt om binnen de grenzen van de gedingen en de goede procesorde haar standpunten ten volle toe te lichten. Uit proceseconomische redenen is de extra zaak met nummer ROE 20/230 WAO aan die zitting toegevoegd. De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat hij hiermee niet de schijn heeft gewekt niet onpartijdig te handelen.
2.7.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoekster daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
2.8.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoekster de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoekster bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
2.9.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster hetgeen zij in haar eerste verzoek tot wraking van de rechter van 9 mei 2020 heeft gesteld, heeft herhaald en stelt vast dat hierop reeds is beslist bij beslissing van de wrakingskamer van 18 mei 2020.
2.10.
Verder stelt de wrakingskamer vast dat de door verzoekster nieuw aangevoerde grond ziet op een door de rechter genomen procesbeslissing. Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, zelfs niet als die beslissing de verzoekster onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.11.
Met inachtneming van de door de rechter in zijn schriftelijke reactie gegeven motivering van zijn procesbeslissing is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
2.12.
Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.
2.13.
Nu in dezelfde procedure al twee keer sprake is van een ongegronde wraking door verzoekster van de rechter, mr. T.M. Schelfhout, ziet de wrakingskamer aanleiding de misbruikbepaling van artikel 8:18 lid 4 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) van toepassing te verklaren.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de wrakingskamer;
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- verklaart de misbruikbepaling als bedoeld in artikel 8:18 lid 4 Awb van toepassing.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, mr. J.W. Rijksen en
mr. F.L.G. Geisel, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020 en op schrift gesteld op 25 juni 2020.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.