ECLI:NL:RBLIM:2020:4627

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
C/03/274665 / HA ZA 20-108
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over voorlopige voorziening bij aanneming van werk en aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers een voorlopige voorziening gevorderd in het kader van een geschil over een aannemingsovereenkomst. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B.H.A. Augustin, hebben de gedaagde, H.O.D.N. [handelsnaam 1] TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam 2], aangesproken op zijn verplichtingen uit de overeenkomst tot aanneming van werk. De rechtbank heeft op 1 juli 2020 vonnis gewezen in het incident, waarin de eisers vorderden dat de gedaagde binnen 30 dagen na betekening van het vonnis alle noodzakelijke voorzieningen zou treffen om de ruwbouw van hun woning volledig water- en winddicht te maken. De rechtbank oordeelde dat de eisers voldoende belang hadden bij de gevorderde voorziening, ondanks het verweer van de gedaagde dat de constructie geen gevaar liep door blootstelling aan weer en wind. De rechtbank overwoog dat de gedaagde als aannemer verantwoordelijk is voor het in goede conditie houden van het pand tot het moment van oplevering. De rechtbank wees de vordering van de eisers toe, met de bepaling dat de gedaagde een dwangsom verbeurt van € 500 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 15.000. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 461. De zaak zal op 29 juli 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/274665 / HA ZA 20-108
Vonnis in incident van 1 juli 2020
in de zaak van

1.[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
woonplaats kiezende ten kantore van Simons & Partners Advocaten te Maastricht,
2.
[eiseres in de hoofdzaak, eiseres in het incident sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
woonplaats kiezende ten kantore van Simons & Partners Advocaten te Maastricht,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. B.H.A. Augustin te Maastricht,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , H.O.D.N. [handelsnaam 1] TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.T.L.A. Mulders te Echt.
Partijen zullen hierna [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2020 tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties 1 tot en met 9.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten inhoudende dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] een woonhuis bouwt voor [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] . Het gaat om het realiseren van een ruwbouw, welke vocht- en waterdicht is.
2.2.
De bouw is gestart in 2017. Vanaf januari 2018 is er gedurende enkele maanden een bouwstop geweest die was opgelegd door de gemeente Roerdalen. Partijen zijn van oktober 2018 tot en met januari 2019 in onderhandeling geweest over hervatting van de werkzaamheden. Ing. [naam ingenieur] heeft daarna op verzoek van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] de constructie bouwtechnisch onderzocht en zijn bevindingen vermeld in zijn rapport van 6 mei 2019. Tot op heden is de bouw niet voltooid.

3.Het geschil

3.1.
In de hoofdzaak vordert [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] is tekortgekomen in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot aanneming van werk en dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tegenover [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] aansprakelijk is voor alle daardoor geleden en nog te lijden schade;
2. machtiging van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] om op kosten van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] alle werkzaamheden zoals opgenomen in de tussen partijen gesloten overeenkomst tot aanneming van werk te laten uitvoeren door een derde, vermeerderd met de werkzaamheden welke volgens ing. Feron nog verricht moeten worden;
3. (voorwaardelijk) het opstellen van een kostenbegroting door de bij tussenvonnis te benoemen deskundige Adan (werkzaam bij HBS Expertise);
4. Veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak vordert [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad dat de rechtbank de volgende voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding:
Primair:
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te bevelen om binnen 10 dagen na betekening van het vonnis in incident alle voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de constructie volledig water- en winddicht te maken onder verbeurte van een dwangsom;
machtiging van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] om op kosten van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] alle voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de constructie volledig water- en winddicht te krijgen als [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] niet (tijdig) voldoet aan het bevel genoemd onder 1;
Subsidiair:
3. veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] om aan [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] € 7.500,00 te betalen zodat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] met dit bedrag alle voorzieningen kan treffen die noodzakelijk zijn om de constructie volledig water- en winddicht te maken;
4. veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot betaling van de proceskosten.
3.3.
[eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] legt – samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is om de constructie te beschermen tegen verdere weersinvloeden en dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als aannemer zijnde tot het moment dat het pand is opgeleverd, verantwoordelijk is voor het in goede conditie blijven van het pand. Daarom is [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] verplicht om schadebeperkend te handelen wanneer een situatie optreedt waarbij de bouw wordt blootgesteld aan externe factoren.
3.4.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat partijen tijdens een aanhangig geding de rechtbank kunnen vragen om een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van dat geding. Een van de voorwaarden voor toewijzing van zo’n voorlopige voorziening is dat de partij die de voorlopige voorziening vraagt voldoende belang heeft. Daarvan is sprake als in redelijkheid niet van die partij kan worden gevergd dat hij het eindvonnis in de hoofdzaak afwacht en daarmee het einde van het aanhangige geding.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] voldoende belang heeft bij de gevorderde voorziening. Dit ondanks het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] daartegen. De rechtbank licht dat oordeel hieronder nader toe.
4.2.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert aan dat de constructie geen gevaar loopt door blootstelling aan weer en wind omdat de enkele blootstelling aan vocht niet gevaarlijk is voor een constructie. Als onderbouwing daarvan verwijst [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] naar een vraag en antwoord op een bouwforum over de gevolgen van schimmelvorming op OSB-platen. De vraag is gesteld door een particulier en beantwoord door een professional. Niet blijkt wie die professional is en welke expertise hij of zij heeft. Daar staat tegenover dat ing. [naam ingenieur] naar aanleiding van een bouwtechnisch onderzoek heeft verklaard dat afscherming van het pand tegen weersinvloeden met name voor de houten onderdelen van belang is. De rechtbank overweegt dat daarmee voldoende is komen vast te staan dat de constructie gevaar loopt door blootstelling aan weer en wind.
4.2.2.
Ook voert [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] aan dat de constructie al lange tijd is blootgesteld aan de elementen waardoor een eventueel gevaar voor de constructie al is ingetreden. Hierover overweegt de rechtbank dat het feit dat de constructie niet eerder wind- en waterdicht is gemaakt, niet betekent dat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] geen of onvoldoende belang heeft bij de gevorderde voorziening. De gevorderde voorziening heeft immers als doel om de constructie te beschermen tegen verdere weersinvloeden en daaruit voortvloeiende (mogelijke verdere) schade. Daaraan doet het bestaan van mogelijk ingetreden schade ten gevolge van het niet eerder wind- en waterdicht maken van de constructie niet af.
4.3.
De andere door [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] gevoerde verweren leiden ook niet tot afwijzing van de door [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] gevorderde voorziening. De rechtbank licht hieronder per verweer toe hoe zij tot die conclusie komt.
4.3.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] stelt dat op hem niet de verplichting rust om de ruwbouw wind- en waterdicht te maken omdat dat niet staat in de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming van werk en ook niet voortvloeit uit het gegeven dat het risico van waardevermindering van het werk tot oplevering bij [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] ligt. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien (artikel 6:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek). Daarbij komt dat partijen verplicht zijn om zich tegenover elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 1 Burgerlijk Wetboek). In artikel 7:758 BW is in dit verband bepaald dat het werk, zolang dit niet is opgeleverd, in beginsel voor risico blijft van de aannemer. In dit kader past de verplichting van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] om de ruwbouw wind- en waterdicht te maken, ook al volgt dat niet letterlijk uit de gesloten overeenkomst of uit de wet.
4.3.2.
Ook voert [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] aan dat hij niet verplicht is om de ruwbouw wind- en waterdicht te maken als [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] de overeenkomst tot nakoming op 17 mei 2019 rechtsgeldig heeft omgezet in een vervangende schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat over de vraag of voormelde omzetting rechtsgeldig heeft plaatsgevonden in de bodemzaak zal worden geoordeeld. In dit incident kan (en zal) op de beantwoording daarvan niet worden vooruitgelopen. Reeds om deze reden faalt dit verweer.
4.3.3.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat het wind- en waterdicht maken van de ruwbouw gepaard gaat met onnodig hoge kosten overweegt de rechtbank dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] onvoldoende heeft gemotiveerd waarom sprake is van onnodig hoge kosten. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] geeft alleen aan dat veel materiaal speciaal voor het wind- en waterdicht maken moet worden aangevoerd, dat hij de kosten schat op ongeveer € 5.000,- en dat met het op- en afbouwen van een steiger € 2.000,- is gemoeid.
4.3.4.
Tot slot stelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dat hij degene is die de kosten van het wind- en waterdicht maken van de ruwbouw moet dragen omdat [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] zelf zegt dat hij de extra kosten niet kan betalen. Dit verweer moet als niet ter zake doende worden gepasseerd. Voor het treffen van de voorziening c.q. het voorschieten van de kosten is doorslaggevend op wie bij de huidige stand van zaken het risico rust en dat is [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] .
4.4.
Zonder vooruit te lopen op het antwoord op de vraag of [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] is tekortgekomen in de nakoming van de aannemingsovereenkomst en tegenover [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade, acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig de primair gevorderde voorlopige voorziening toe te wijzen, een en ander met dien verstande dat de termijn onder 1 zal worden gesteld op 30 dagen na betekening van dit vonnis omdat de rechtbank de gevraagde termijn van 10 dagen onredelijk kort acht en dat de te verbeuren dwangsommen zullen worden bepaald op € 500,- per dag met een maximum van € 15.000,-. De hoogte van deze dwangsomveroordeling vormt een zodanige prikkel tot nakoming dat daarmee het belang komt te ontvallen aan de toewijzing van de primaire vordering onder 2. Laatstgenoemde vordering zal daarom bij gebrek aan voldoende belang worden afgewezen. Immers, indien de situatie zich voordoet dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] niet aan de veroordeling voldoet en dus de dwangsommen aan [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] verbeurt dan ligt het, mede gelet op de op [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] rustende schadebeperkingsplicht, op hun weg om de betreffende voorzieningen zelf te treffen. Nu de primaire vordering onder 1 zal worden toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de subsidiaire vordering.
4.5.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Aangezien er aanknopingspunten zijn dat het belang maximaal
€ 7.500,00 bedraagt, zullen de kosten aan de zijde van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] als volgt worden begroot:
- salaris gemachtigde €
461,00(1,0 punt × tarief € 461,00)
totaal € 461,00

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis alle voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de constructie volledig water- en winddicht te maken,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , indien hij niet tijdig voldoet aan de veroordeling zoals vermeld in 5.1., een dwangsom verbeurt van € 500,00 per dag, zulks tot een maximum van
€ 15.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers in de hoofdzaak, eisers in het incident] tot op heden begroot op € 461,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 juli 2020voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CL