[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] stelt dat het bedrag van € 37.500,- in rekening-courantverhouding(en) is verrekend (zie ook art. 6:140 BW). Volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] erkent [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op pagina 3 en 4 van haar conclusie van antwoord in reconventie het bestaan van de r-c verhouding tussen de drie voormelde partijen. Een dergelijke erkenning wordt door de rechtbank daar, noch elders, gelezen. In alinea 4 van pagina 4 wordt enkel melding gemaakt van het overboeken van de rente en aflossing in de r-c tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bv] . Verder wordt door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de onder rov. 2.6. weergegeven passage uit het concept-rapport van [naam accountant] geciteerd. Ook [naam accountant] is volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in productie 13 bijlage 1 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] uitgegaan van een r-c verhouding. Voor zover [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] op de onder rov. 2.6. weergegeven passage doelt, maakt de enkele vermelding “via [naam bv] ” nog niet, dat sprake is van een r-c verhouding tussen drie partijen. Deze passage maakt evenmin dat sprake is van een structurele afspraak aangaande onderlinge verrekeningen tussen drie meergenoemde partijen, zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gesteld. Dat dit wellicht (mogelijk op grond van concrete op zichzelf staande afspraken aangaande specifieke onderwerpen) incidenteel gebeurde, maakt immers nog niet dat sprake was van een structurele afspraak zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gesteld.
Ook uit bijlage 1 blijkt, zonder nadere concrete toelichting die ontbreekt, niet dat sprake is van een r-c verhouding tussen drie meergenoemde partijen. De vierde zin van die bijlage luidt onder het kopje “De heer [naam 1] ” als volgt. “Te verrekenen fee advocaten (aandeel [naam 1] )”. Een soortgelijke zin is op die pagina te vinden onder het kopje “De heer [naam 2] ”, tweede zin: “Te verrekenen fee advocaten (aandeel [naam 2] )”. Dat het bestaan van de r-c verhouding tussen 3 meergenoemde partijen uit het aangehaalde zou zijn af te leiden, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet op te maken.
Dat uit alinea 5 van pagina 6 antwoord in reconventie zou zijn te herleiden dat het bestaan van een r-c verhouding tussen partijen door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wordt erkend, kan de rechtbank daaruit evenmin opmaken, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt. In die alinea staat immers louter “Overigens is de rekening-courant tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bv] in 2014 geheel afgelost.” De rechtbank kan, zonder nadere onderbouwing, evenmin volgen in welke zin uit de vijfde alinea van pagina 7 conclusie van antwoord in reconventie de gestelde r-c verhouding (dan wel een structurele verrekeningsovereenkomst tussen drie partijen) blijkt. De eerste en tweede zin van die alinea luiden: “Na het opmaken van de jaarrekening 2013 is dat verrekend tussen partijen. Dat is het bedrag, groot
€ 40.133,-, waarvan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] nu beweert dat zij het twee keer heeft betaald (..)”. Aan die alinea gaat vooraf de zin: “BPV heeft als accountant de hele aflossing op [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] geboekt terwijl de helft ook verrekend had moeten worden met [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] .”
Voor zover in dit verband door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] naar haar productie 7 wordt verwezen, heeft het navolgende te gelden. In die productie, met als aanhef “JAARREKENING 2016 VAN [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ”, en daaronder “overige vorderingen en overlopende activa” met onder de post “overige vorderingen” onder meer: “Vordering [naam bv] B.V. inzake verrekening rente en aflossing lening 2009 t/m 2013”, is onder zowel de kolom “31-12-2016” als “31-12-2015” “40.133” vermeld (productie 7 [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ). Dit betreft echter de verhouding tussen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] en [naam bv] . Daarmee is nog niet de aard en omvang van de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gestelde overeenkomst aangaande de verrekening tussen de drie meergenoemde partijen aangetoond. Evenmin is daarmee aangetoond dat sprake was van enige in deze procedure relevante r-c verhouding.
De r-c verhouding blijkt volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] voorts uit productie 32 van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , pagina 3, waarin (vrijwel onderaan) staat vermeld “*)in [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wordt 50% van de rente en aflossing verrekend in RC [naam bv] BV”. Deze opmerking heeft volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] niet de betekenis dat sprake was van een r-c verhouding. Die opmerking moet zo worden uitgelegd dat er een vordering bestond. Zonder nader boekenonderzoek kan niet worden vastgesteld welke partij wat dit betreft gelijk heeft. Op dit moment kan dan ook niet worden vastgesteld of al dan niet is betaald.