ECLI:NL:RBLIM:2020:4576

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/03/265108 / HA ZA 19-291
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en deskundigenonderzoek in rekening-courantverhouding tussen vennootschappen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 24 juni 2020 vonnis gewezen in een geschil tussen twee vennootschappen over een vordering tot betaling en de verrekening van kosten in een rekening-courantverhouding. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.M. Daniëls, vorderde betaling van een bedrag van € 75.406,09 van de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B.C. Tummers. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de gedaagde niet zijn deel van de kosten had voldaan met betrekking tot een gezamenlijk kantoorpand dat door beide partijen was aangeschaft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de vennootschappen in 2017 was beëindigd en dat er verschillende betalingen en aflossingen waren gedaan in het kader van de hypothecaire lening die voor het kantoorpand was afgesloten.

De rechtbank heeft de vordering van de eiseres in conventie gedeeltelijk toegewezen, maar ook de gedaagde in reconventie de mogelijkheid gegeven om bewijs te leveren van haar stelling dat zij bepaalde bedragen had betaald door middel van verrekening in de rekening-courant. De rechtbank heeft besloten dat een deskundige moet worden benoemd om de financiële administratie van beide partijen te onderzoeken en vast te stellen of de vorderingen al dan niet zijn betaald. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de partijen zijn in de gelegenheid gesteld om voorstellen te doen voor de benoeming van de deskundige.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de stelplicht en bewijslast voor de gedaagde in reconventie rusten, en dat zij bewijs moet leveren van haar betalingen. De zaak zal op een later moment opnieuw worden behandeld, waarbij de deskundige zal worden ingeschakeld om de financiële gegevens te analyseren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/265108 / HA ZA 19 -291
Vonnis van 24 juni 2020
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.H.M. Daniëls,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.B.C. Tummers.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 7,
  • de rolbeschikking waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 14 tot en met 25
  • de nadere producties van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] (26 tot en met 33),
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] hebben, in het kader van een tussen (vennootschappen van) [naam 1] en [naam 2] bestaande samenwerking, op 1 december 2005 samen (ieder voor de helft) een kantoor met woning en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] gekocht om als kantoorpand te gebruiken (hierna: het kantoorpand). De koopprijs bedroeg € 310.000,-.
2.2.
Partijen hebben op 30 november 2005 ten behoeve van de aanschaf van het kantoorpand een hypotheek ter hoogte van € 300.000,- bij ABN AMRO afgesloten. Dit bedrag is in de kredietovereenkomst van 17 december 2005 opgesplitst in een 10-jarige lening groot € 175.000,- (af te lossen in één bedrag op 1 januari 2016) en een 25-jarige lening groot 125.000,- (af te lossen in 100 opeenvolgende driemaandelijkse termijnen van elk € 1.250,-).
2.3.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft op 16 december 2015 een bedrag van € 125.000,- gestort op de rekening van [naam bv] B.V., met als omschrijving: inz aflossing lening (productie 4 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ).
2.4.
Op 1 januari 2016 is er vanuit de en/of rekening van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] een bedrag van € 175.000,- op de lening bij ABN AMRO afgelost (productie 6 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ).
2.5.
De samenwerking tussen [naam 1] en [naam 2] is in 2017 beëindigd.
2.6.
De heer [naam accountant] , van Baat Accountants, heeft in het kader van die beëindiging, in opdracht van (vennootschappen van) [naam 1] en [naam 1] , een rapportage opgesteld. Het is bij een concept-rapportage gebleven (productie 13 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ). Op pagina 3 van die concept-rapportage is de navolgende passage opgenomen.
“(..) De heer [naam 1] stelt dat uit de jaarstukken tot en met 2014 blijkt dat de rente- en aflossingsverplichtingen over de jaren 2009 tot en met 2014 reeds verrekend zijn met [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] Op basis van de gemaakte recapitulatie van rekening-courantmutaties (bijlage 1) hebben wij dit niet kunnen vaststellen. De rente- en aflossingsverplichtingen over de jaren 2009 tot en met 2014 worden slechts één maal en wel in 2014, door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] via [naam bv] B.V. aan de [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] doorbelast. (..)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] vordert bij vonnis veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting,: binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te betalen € 75.406,09, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten groot € 1.529,-, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans ex artikel 6:119 BW, met ingang van 20 juni 2018;
onder veroordeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in de kosten van deze procedure, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen de genoemde termijn zijn voldaan hierover de wettelijke handelsrente verschuldigd is met ingang van de elfde dag na het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede tot betaling van de nakosten, groot € 157,-, dan wel indien betekening van het vonnis plaats vindt, groot € 239,-.
3.2.
De door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gevorderde hoofdsom bestaat uit de volgende bedragen:
a. € 37.500,-, tot stand gekomen als volgt: de hypothecaire 10-jarige lening van € 175.000 is afgelost, maar hierbij heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaald € 125.000,- en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] slechts € 50.000,- terwijl elke partij de helft, dus € 87.500,-, had moeten betalen. Aldus moet [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betalen € 37.500,-;
b. € 19.627,23, de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaalde (en dus voorgeschoten) laatste rentebetaling op de hypothecaire lening van € 175.000,- zijnde € 1.050,97, rente restant hypothecaire lening van € 125.000,- en 14 kwartaalaflossingen op de hypothecaire lening van € 125.000,-;
c. € 3.886,91, zijnde de helft van de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaalde (en dus voorgeschoten) facturen betreffende onderhoud en verbouwing;
d. € 8.815,95, zijnde de helft van de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaalde (en dus voorgeschoten) gemeentelijke belastingen;
e. € 5.576,-, zijnde de helft van de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaalde (en dus voorgeschoten) verzekeringspenningen.
3.3.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] betwist primair de gehoudenheid tot betaling van enig bedrag aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , nu de opgevoerde kosten niet door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] maar door [naam bv] zijn voldaan. Voor zover dit verweer niet slaagt, heeft [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de onder 3.2 sub a en b genoemde bedragen betaald en wel in het kader van de bestaande rekening-courant tussen partijen en/of tussen de drie partijen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bv] . Die hadden een meerpartijen-overeenkomst op basis waarvan alle (eventueel bestaande) vorderingen onderling werden verrekend. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] is verder van mening dat de vorderingen ter zake de onderhoudskosten en gemeentelijke belastingen voor zover daterend van vóór 4 juni 2014 allen zijn verjaard.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] om binnen 72 uur na dagtekening van dit vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] afschriften te verstrekken van de jaarrekeningen 2009 tot en met 2016 van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] met onderliggende specificaties inzake de rekening-courantpositie ten opzichte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of ieder dagdeel dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] nalaat aan haar verplichtingen ter zake te voldoen.
3.6.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Voor zover [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] stelt dat de aflossing van het bedrag van € 125.000,- heeft plaatsgevonden door een andere entiteit ( [naam bv] ), slaagt die stelling niet. Uit productie 4 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] blijkt dat € 125.000,-, (met als omschrijving inz aflossing lening) omstreeks twee weken voor de aflossing van het bedrag van € 175.000,- door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] was overgemaakt naar de bankrekening van [naam bv] (zie rov. 2.3 en 2.4) en uit niets blijkt dat [naam bv] ter zake die betaling meer was dan enkel een tussenpersoon. Anders gezegd: uit niets blijkt dat art. 6:30 BW op deze betaling van toepassing is. Daarmee staat vast dat de betreffende betaling is gedaan door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] .
4.2.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] stelt dat het bedrag van € 37.500,- in rekening-courantverhouding(en) is verrekend (zie ook art. 6:140 BW). Volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] erkent [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op pagina 3 en 4 van haar conclusie van antwoord in reconventie het bestaan van de r-c verhouding tussen de drie voormelde partijen. Een dergelijke erkenning wordt door de rechtbank daar, noch elders, gelezen. In alinea 4 van pagina 4 wordt enkel melding gemaakt van het overboeken van de rente en aflossing in de r-c tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bv] . Verder wordt door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de onder rov. 2.6. weergegeven passage uit het concept-rapport van [naam accountant] geciteerd. Ook [naam accountant] is volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] in productie 13 bijlage 1 [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] uitgegaan van een r-c verhouding. Voor zover [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] op de onder rov. 2.6. weergegeven passage doelt, maakt de enkele vermelding “via [naam bv] ” nog niet, dat sprake is van een r-c verhouding tussen drie partijen. Deze passage maakt evenmin dat sprake is van een structurele afspraak aangaande onderlinge verrekeningen tussen drie meergenoemde partijen, zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gesteld. Dat dit wellicht (mogelijk op grond van concrete op zichzelf staande afspraken aangaande specifieke onderwerpen) incidenteel gebeurde, maakt immers nog niet dat sprake was van een structurele afspraak zoals door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gesteld.
Ook uit bijlage 1 blijkt, zonder nadere concrete toelichting die ontbreekt, niet dat sprake is van een r-c verhouding tussen drie meergenoemde partijen. De vierde zin van die bijlage luidt onder het kopje “De heer [naam 1] ” als volgt. “Te verrekenen fee advocaten (aandeel [naam 1] )”. Een soortgelijke zin is op die pagina te vinden onder het kopje “De heer [naam 2] ”, tweede zin: “Te verrekenen fee advocaten (aandeel [naam 2] )”. Dat het bestaan van de r-c verhouding tussen 3 meergenoemde partijen uit het aangehaalde zou zijn af te leiden, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet op te maken.
Dat uit alinea 5 van pagina 6 antwoord in reconventie zou zijn te herleiden dat het bestaan van een r-c verhouding tussen partijen door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wordt erkend, kan de rechtbank daaruit evenmin opmaken, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt. In die alinea staat immers louter “Overigens is de rekening-courant tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bv] in 2014 geheel afgelost.” De rechtbank kan, zonder nadere onderbouwing, evenmin volgen in welke zin uit de vijfde alinea van pagina 7 conclusie van antwoord in reconventie de gestelde r-c verhouding (dan wel een structurele verrekeningsovereenkomst tussen drie partijen) blijkt. De eerste en tweede zin van die alinea luiden: “Na het opmaken van de jaarrekening 2013 is dat verrekend tussen partijen. Dat is het bedrag, groot
€ 40.133,-, waarvan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] nu beweert dat zij het twee keer heeft betaald (..)”. Aan die alinea gaat vooraf de zin: “BPV heeft als accountant de hele aflossing op [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] geboekt terwijl de helft ook verrekend had moeten worden met [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] .”
Voor zover in dit verband door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] naar haar productie 7 wordt verwezen, heeft het navolgende te gelden. In die productie, met als aanhef “JAARREKENING 2016 VAN [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ”, en daaronder “overige vorderingen en overlopende activa” met onder de post “overige vorderingen” onder meer: “Vordering [naam bv] B.V. inzake verrekening rente en aflossing lening 2009 t/m 2013”, is onder zowel de kolom “31-12-2016” als “31-12-2015” “40.133” vermeld (productie 7 [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ). Dit betreft echter de verhouding tussen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] en [naam bv] . Daarmee is nog niet de aard en omvang van de door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gestelde overeenkomst aangaande de verrekening tussen de drie meergenoemde partijen aangetoond. Evenmin is daarmee aangetoond dat sprake was van enige in deze procedure relevante r-c verhouding.
De r-c verhouding blijkt volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] voorts uit productie 32 van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , pagina 3, waarin (vrijwel onderaan) staat vermeld “*)in [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wordt 50% van de rente en aflossing verrekend in RC [naam bv] BV”. Deze opmerking heeft volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] niet de betekenis dat sprake was van een r-c verhouding. Die opmerking moet zo worden uitgelegd dat er een vordering bestond. Zonder nader boekenonderzoek kan niet worden vastgesteld welke partij wat dit betreft gelijk heeft. Op dit moment kan dan ook niet worden vastgesteld of al dan niet is betaald.
4.3.
De stelplicht en bewijslast van het verweer van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat zij heeft betaald en wel door verrekening in rekening-courant van het bedrag van € 37.500,-, rust ingevolge art. 150 Rv op haar. Het bewijs van de stelling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat zij dit bedrag heeft betaald via salderingen in een volgens haar bestaande rekening-courant verhouding tussen partijen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] of in zo’n verhouding tussen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [naam bv] , laat zich leveren door onderzoek door een registeraccountant, die op een door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] te betalen voorschot onderzoek dient te doen in de betreffende financiële administratie. Het voorschot zal door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] moeten worden betaald, omdat zij, zoals hiervoor vermeld, bewijs van haar betalingen moet leveren.
De rechtbank is voornemens om de registeraccountant de volgende vragen voor te leggen:
  • constateert u in de financiële administratie van partijen (eventueel samen met [naam bv] ) vanaf 1 januari 2009 een rekening-courantverhouding?
  • Zo ja, is in die administratie verwerkt als aflossing van de hiervoor genoemde hypothecaire lening van € 175.000,- een bedrag van € 37.500,- betaald door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ?
  • Vindt u in de administratie steun voor de stelling dat in elk geval het bedrag van € 37.500,-is verrekend met de “fee advocaten” van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] ?
  • Vindt u in de administratie steun voor de stelling dat in het kader van de rekening-courant-posities in de periode 2009 tot en met 2013 door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] € 40.133,- wegens aflossing en rente met betrekking tot de hypotheek is betaald aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en dat het in de periode 2009 tot en met 2013 verrekende bedrag van € 40.133,- opnieuw is verrekend in 2014?
  • Heeft u overigens in het kader van dit geding naar aanleiding van uw onderzoek nog op- of aanmerkingen?
4.4.
Ook ter zake het onder b gevorderde bedrag van € 19.627,23 voert [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] het verweer dat dit bedrag is betaald door verrekening in rekening-courant (nr. 14 antwoord conventie). De te benoemen deskundige dient ook dit te onderzoeken.
4.5.
Ook ter zake het onder c gevorderde bedrag van € 3.886,91, het onder d gevorderde bedrag van € 8.815,95 en het onder e gevorderde bedrag van € 5.576,- voert [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan dat deze bedragen zijn betaald door verrekening in rekening-courant (nr. 14 antwoord conventie). De te benoemen deskundige dient ook dit te onderzoeken.
4.6.
Voor zover de onder c, d en e gevorderde bedragen niet onmiddellijk door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zijn betaald, blijkt uit niets, met inachtneming van het feit dat het pand waar die betalingen betrekking op hebben gemeen eigendom was van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] tezamen, dat is betaald door iemand die niet als tussenpersoon optrad voor [naam bv] . Ook hier geldt dat uit niets blijkt dat art. 6:30 BW op deze betaling van toepassing is. Er wordt daarom uitgegaan van het feit dat de betreffende betalingen zijn gedaan door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] .
4.7.
De onder c, d en e door deelgenoot [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] van deelgenoot [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gevorderde bedragen hebben allen betrekking op kosten uitgegeven ten behoeve van of in relatie tot het pand dat beide partijen in gemeenschap bezaten. Daarmee vloeien die vorderingen allen voort uit scheiding en deling van die gemeenschap bestaande uit het pand. Krachtens art. 3:178 BW verjaart een dergelijke vordering niet, zodat het verjaringsverweer van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] faalt.
4.8.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke deskundige moet worden benoemd, hoeveel deskundigen, wat het maximaal toelaatbare voorschot is en welke vragen de deskundige(en) moet(en) beantwoorden. Elke andere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
4.9.
Het rechtmatig belang van haar vordering tot inzage in de jaarrekeningen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is volgens [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] gelegen in het feit dat zij deze nodig heeft om haar bewijspositie te bepalen/versterken. Zij heeft de informatie nodig om te kunnen vaststellen op welke wijze [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de gestelde mutaties in de rekening-courantpositie tussen [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ter zake de verrekening van de aflossings- en renteverplichtingen van de hypotheek in haar boekhouding heeft verwerkt in de periode 2009 tot en met 2016. Vooralsnog lijkt beoordeling van deze vordering nog niet opportuun. In conventie zal immers een deskundige worden benoemd die onderzoek dient te doen naar de vraag of de in conventie gevorderde bedragen al dan niet al zijn betaald. In het kader van dit onderzoek dienen partijen vanzelfsprekend hun volledige boekhouding aan de deskundige over te leggen. Ook in reconventie zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 22 juli 2020 voor zijdens beide partijen gelijktijdig te nemen akte uitlating omtrent de vraag welke deskundige moet worden benoemd voor het hiervoor in rov. 4.3, 4.4 en 4.5 genoemde onderzoek, hoeveel deskundigen moeten worden benoemd, de aan de deskundige te stellen vragen en de maximale hoogte van het door de deskundige(n) gevraagde voorschot op de onderzoekskosten;
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CB