Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 3] genoemd worden.
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 mei 2019 met producties 1 tot en met 9,
- het aan [gedaagde sub 2] verleende verstek,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] van 10 juli 2019 met producties 1 tot en met 13,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] van 10 juli 2019 met productie 1,
- de dagbepaling van de comparitie na antwoord,
- de akte tot aanvulling van eis van [eiser] van 6 november 2019,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 november 2019,
- de akte voortgang procedure van [eiser] van 26 februari 2020,
- de akte van [gedaagde sub 3] van 26 februari 2020.
2.De feiten
mr. R.C.E.M. Dreessen, notaris te Sittard-Geleen, over haar nalatenschap beschikt.
- mevrouw [gedaagde sub 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] ;
- de heer [eiser] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] ;
- mevrouw [gedaagde sub 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4] ,
Akte van geldlening
[gedaagde sub 3] een brief aan [gedaagde sub 1] verzonden, waarin, voor zover thans van belang, staat vermeld:
[eiser] aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie en [gedaagde sub 1] gesommeerd binnen veertien dagen alle informatie te verstrekken die nodig is om de legitimaire massa te berekenen.
3.Het geschil
[eiser] een beroep op artikel 4:46 lid 1 BW. Gelet hierop maakt [eiser] primair aanspraak op zijn wettig erfdeel en vordert hij verdeling van de nalatenschap. Subsidiair vordert [eiser] uitbetaling van zijn legitieme portie.
4.De beoordeling
13 december 2004 (productie 4 bij dagvaarding), opgesteld door [naam klinisch geriater] , klinisch geriater bij het Maaslandziekenhuis te Sittard. Daarenboven verkeerde erflaatster in een afhankelijkheidsverhouding met [gedaagde sub 1] .
december 2004 tot de conclusie dat bij erflaatster weliswaar sprake was van stoornissen in alle hersenfuncties, maar dat het profiel niet verdacht was voor een Karsakow-dementie. Ook van frontale dementie was geen sprake. Gezien het verdere vaatlijden was sprake van een dementiesyndroom met matige ernst, vasculair c.q. degeneratief van aard.
[eiser] gesteld. Evenmin is informatie van derden omtrent de geestelijke gezondheid van erflaatster rond het moment van het opstellen van het testament in het geding gebracht.
16 juni 2010. Erflaatster woonde ten tijde van het opmaken van het testament nog zelfstandig en onbetwist is dat erflaatster ook nadien tot op zeer hoge leeftijd zelfstandig heeft gewoond. Verder is van belang dat gaat het om een relatief eenvoudig testament, dat zelfs met een relatief laag kennisniveau te begrijpen is.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , legitimarissen zijn (artikel 4:63 lid 2 BW). In weerwil van giften en het testament kan een legitimaris aanspraak maken op de legitieme portie (artikel 4:63 lid 1 BW). Een legitimaris kan terzake van zijn legitieme portie een vordering verkrijgen op de erfgenaam door daarop aanspraak te maken (artikel 4:79 onder a BW). [eiser] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
[gedaagde sub 1] recht op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. [gedaagde sub 1] moet hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen verstrekken. Inzage in de administratie van voor het overlijden behoort tot deze verplichting om [eiser] in staat te stellen te beoordelen in hoeverre er giften zijn gedaan die bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking moeten worden genomen.
[gedaagde sub 1] die bankafschriften niet verstrekt heeft. Voor zover [gedaagde sub 1] niet beschikt over de bankafschriften of andere stukken, die nodig zijn om de legitimaire massa te kunnen berekenen, dient hij deze op te vragen. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] op de voet van artikel 22 Rv bevelen bij akte de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen, over te leggen.
5.De beslissing
22 juli 2020voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 1] over hetgeen is vermeld in 4.22. en 4.23. van dit vonnis,
vier weken daarnaeen antwoordakte mogen nemen zoals vermeld is in 4.24. van dit vonnis,