ECLI:NL:RBLIM:2020:4575

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/03/264704 / HA ZA 19-273
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake testament en legitieme portie met betrekking tot erflaatster

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiser, [eiser], de nietigheid van het testament van erflaatster, mevrouw [erflaatster], en de vaststelling van zijn legitieme portie. Het testament, opgemaakt op 16 juni 2010, benoemt [gedaagde sub 1] als enige erfgenaam. Eiser stelt dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet in staat was haar wil te bepalen vanwege een geestelijke stoornis. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij diverse stukken zijn ingediend, waaronder rapportages van een klinisch geriater die de geestelijke gezondheid van erflaatster op verschillende momenten hebben beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat erflaatster wilsonbekwaam was op het moment van het opmaken van het testament. De vorderingen van eiser worden afgewezen, omdat hij en de andere gedaagden door de onterving geen erfgenamen zijn. De rechtbank oordeelt dat het testament duidelijk is en dat er geen misbruik van omstandigheden is aangetoond. Eiser heeft recht op inzage in de nalatenschap en de rechtbank beveelt [gedaagde sub 1] om de benodigde informatie te verstrekken voor de berekening van de legitieme portie. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/264704 / HA ZA 19-273
Vonnis van 24 juni 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W.H. Kempen te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.J. Janssen te Maastricht,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.C.C. Luijten te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 mei 2019 met producties 1 tot en met 9,
  • het aan [gedaagde sub 2] verleende verstek,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] van 10 juli 2019 met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] van 10 juli 2019 met productie 1,
  • de dagbepaling van de comparitie na antwoord,
  • de akte tot aanvulling van eis van [eiser] van 6 november 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 november 2019,
  • de akte voortgang procedure van [eiser] van 26 februari 2020,
  • de akte van [gedaagde sub 3] van 26 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is overleden mevrouw [erflaatster] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] (hierna te noemen: erflaatster).
2.2.
Erflaatster heeft vier kinderen, te weten [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [eiser] en [gedaagde sub 3] .
2.3.
Erflaatster heeft bij testament van 16 juni 2010, verleden voor
mr. R.C.E.M. Dreessen, notaris te Sittard-Geleen, over haar nalatenschap beschikt.
In dit testament is, voor zover thans van belang, als volgt bepaald:
I. HERROEPING
Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
(…)
IV. ONTERVING
Ik sluit mijn kinderen, te weten:
  • mevrouw [gedaagde sub 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] ;
  • de heer [eiser] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] ;
  • mevrouw [gedaagde sub 3] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4] ,
alsmede hun afstammelingen, uitdrukkelijk uit van erfopvolging.
V. ERFSTELLING
Ik benoem mijn zoon, te weten:
de heer [gedaagde sub 1] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 5] ,
tot mijn enig erfgenaam.
Op bovenstaande benoemingen verklaar ik de regels omtrent plaatsvervulling van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de plaatsvervulling bij vervallen van het erfrecht en onwaardigheid.
VI. EXECUTEURSBENOEMING
Ik benoem mijn zoon, de heer [gedaagde sub 1] voornoemd, tot verzorger van mijn begrafenis of crematie en tot executeur.(…)’
2.4.
[gedaagde sub 1] heeft de nalatenschap bij akte van 7 september 2017 met nummer 1090/2017 NA, opgemaakt ter griffie van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, beneficiair aanvaard.
2.5.
Op 6 december 2017 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin staat, voor zover thans van belang, als volgt vermeld:

Akte van geldlening
Bij akte van geldlening verleden op drie en twintig augustus negentienhonderd acht en tachtig voor mr. E.M. Huyben, notaris te Geleen, heeft de overledene verklaart schuldig te zijn aan mevrouw [gedaagde sub 2] de ondergetekende sub 2. voornoemd, een bedrag à eenhonderd zeventig duizend gulden (fl. 170.000,-). Tot zekerheid voor terugbetaling is door de overledene een recht van eerste hypotheek verleend aan de ondergetekende sub 2. voornoemd, op de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] . Door het overlijden is dit bedrag opeisbaar geworden.
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
ARTIKEL 3
Partijen verklaren dat de vordering van de ondergetekende sub 2. op de overledene bedraagt een bedrag à eenhonderd zeventig duizend gulden (170.000,-), zijnde zevenenzeventig duizend honderd tweeënveertig euro en vierenzestig cent (€ 77.142,64) vermeerderd met een rente van zes procent (6%) per jaar – enkel verschuldigd vanaf zesentwintig januari tweeduizend twaalf (26/01/2012) tot de dag van het overlijden van de overledene (26/01/2017). De rente bedraagt per jaar vierduizend zeshonderd achtentwintig euro en vijfenvijftig cent (€ 4.628,55). Mitsdien bedraagt de vordering een bedrag à honderdduizend tweehonderdvijfentachtig euro en negenendertig cent (€100.285,39).
(…).’
2.6.
Op 22 november 2018 heeft mr. E.R.Th.A. Luijten in opdracht van
[gedaagde sub 3] een brief aan [gedaagde sub 1] verzonden, waarin, voor zover thans van belang, staat vermeld:
‘(…). Cliënte (en ook uw andere zus en broer) doet een beroep op de legitieme portie, het wettelijk erfdeel.
Teneinde de hoogte van die legitieme portie te kunnen berekenen, dient u als enig erfgenaam een complete omschrijving van de gehele nalatenschap per de sterfdatum van moeder op te stellen alsmede inzage te verstrekken in de bankafschriften van moeders’ rekeningen van de afgelopen vijf jaar. Tevens ontvang ik graag de aangifte erfbelasting.
Bij deze verzoek ik u, de gevraagde gegevens binnen 14 dagen na heden toe te sturen. (…).’
2.7.
Op 28 februari 2019 heeft mr. A.M.B.J. Derks-Höppener in opdracht van
[eiser] aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie en [gedaagde sub 1] gesommeerd binnen veertien dagen alle informatie te verstrekken die nodig is om de legitimaire massa te berekenen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
te verklaren voor recht, dat het testament van erflaatster nietig is en dit testament te vernietigen,
gedaagde sub 1 te veroordelen om binnen 15 dagen na het eerste verzoek daartoe volledige medewerking te verlenen aan het doen van een schriftelijke opgave aan hem van de volledige nalatenschap van erflaatster, subsidiair schriftelijk opgave te doen van de legitimaire massa op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat hij nalaat aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 50.000,00,
de verdeling van de nalatenschap vast te stellen in die zin, dat aan eiser en aan iedere gedaagde voor een gelijk gedeelte wordt toebedeeld: alle gelden, effecten en/of andere geldswaarden uit de nalatenschap op het moment dat deze open viel, althans de verdeling in goede justitie te bepalen,
subsidiair, de hoogte van de legitieme portie van [eiser] te bepalen, althans een door de rechtbank in justitie te bepalen bedrag,
[gedaagde sub 1] als executeur-testamentair te veroordelen aan [eiser] uit te betalen primair de door de rechtbank te bepalen aandeel in de nalatenschap, subsidiair diens door de rechtbank te bepalen legitieme portie, dit te verhogen met de wettelijke rente vanaf [overlijdensdatum] ,
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren,
[gedaagde sub 1] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het op
16 juni 2010 door erflaatster opgemaakte testament, waarbij [gedaagde sub 1] tot enige erfgenaam is benoemd, nietig is op grond van artikel 3:34 BW, wegens de aanwezigheid bij erflaatster van een geestelijke stoornis waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen, terwijl het maken van het testament verband houdt met de stoornis. Voorts doet
[eiser] een beroep op artikel 4:46 lid 1 BW. Gelet hierop maakt [eiser] primair aanspraak op zijn wettig erfdeel en vordert hij verdeling van de nalatenschap. Subsidiair vordert [eiser] uitbetaling van zijn legitieme portie.
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer. [gedaagde sub 3] voert geen verweer en verzoekt de vorderingen van [eiser] toe te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat ook al is ten aanzien van [gedaagde sub 2] verstek verleend, het vonnis ten aanzien van alle partijen als een vonnis op tegenspraak zal worden beschouwd gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv.
Ten aanzien van vorderingen a, b primair, c en e primair
Beroep op artikel 3:34 lid 1 BW
4.2.
[eiser] beroept zich erop dat bij erflaatster sprake was van forse cognitieve stoornissen, passend bij Korsakov-dementie dan wel frontale dementie, en van verwardheid. Gelet hierop leed erflaatster volgens [eiser] aan een geestelijke stoornis, waardoor zij niet is staat was haar wil te bepalen bij het opstellen van haar uiterste wilsbeschikking op 16 juni 2010. Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiser] verwezen naar de rapportages van 1 december 2004 (productie 3 bij dagvaarding) en van
13 december 2004 (productie 4 bij dagvaarding), opgesteld door [naam klinisch geriater] , klinisch geriater bij het Maaslandziekenhuis te Sittard. Daarenboven verkeerde erflaatster in een afhankelijkheidsverhouding met [gedaagde sub 1] .
4.3.
[gedaagde sub 1] betwist dat er sprake is geweest van een geestelijke stoornis bij erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament. Hij heeft als verweer naar voren gebracht dat de rapportages waarnaar wordt verwezen, onvoldoende zijn om aan te tonen dat erflaatster onder invloed van een geestelijke stoornis haar testament zou hebben opgesteld. Bovendien heeft de notaris geen reden gezien om het testament van erflaatster niet op te maken. Gelet hierop mag er van uit worden gegaan dat erflaatster in staat was haar wil te bepalen, aldus [gedaagde sub 1] .
4.4.
Artikel 3:34 lid 1 BW bepaalt dat een eenzijdige niet-gerichte rechtshandeling (zoals een testament) nietig is als de betrokkene niet in staat was zijn voor die rechtshandeling vereiste wil te bepalen. Er is in dat geval sprake van wilsonbekwaamheid. Voor toepassing van artikel 3:34 BW is vereist dat sprake is van een geestelijke stoornis. Is die aanwezig, dan wordt de voor de rechtshandeling vereiste wil geacht te ontbreken indien (i) de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of (ii) indien de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. De wil wordt dus vermoed te hebben ontbroken als een stoornis aanwezig is en één van deze twee omstandigheden zich heeft voorgedaan. Degene die zich op artikel 3:34 BW beroept, zal dit alles moeten stellen en zo nodig bewijzen.
4.5.
Uit artikel 3:34 BW vloeit voort dat de wils(on)bekwaamheid van de testateur moet worden beoordeeld naar het moment van het passeren van het testament. De vraag ligt derhalve voor of erflaatster ten tijde van het opmaken van haar testament op 16 juni 2010 wilsonbekwaam was. De rechtbank zal hieronder de rapportages van [naam klinisch geriater] beoordelen waarnaar [eiser] verwezen heeft.
4.6.
In het verslag 1 december 2004 heeft de klinisch geriater naar aanleiding van door haar verricht onderzoek, voor zover thans belang, als volgt vermeld:
Psychisch onderzoek:
Helder bewustzijn met een mentaal tempo wat traag is, oriëntatie in trias gestoord. Geheugen laat korte termijn geheugenstoornissen en inprentingsstoornissen zien. Het denken is normaal, de waarneming is normaal, de taalvaardigheid is redelijk intact, intelligentie imponeert als bovengemiddeld. Visueel ruimtelijke vaardigheden zijn gestoord en de meander is gestoord. De stemming is normofoor met een vlak effect. Er is sprake van oordeel- en kritiekstoornissen.
Bespreking:
Wij zagen een 86-jarige vrouw die op onze Diagnostische Dagkliniek kwam i.v.m. op somatisch vlak een fors hoge tensie met orthostase, waarschijnlijk passend bij slechte compliance. Hiervoor ook secundair enig hartfalen. Daarnaast enige deconditionering, o.a. gewichtsverlies, waarbij een matige zelfzorg ook het meest op de voorgrond staat. Er sprake van een incidentele intoxicaties van alcohol en benzols. (…). In verband met discrete neurologische afwijkingen is een CT-cerebrum verricht om onderliggende vasculaire problematiek uit te sluiten of aan te tonen.
Verder niveau van functioneren laat forse cognitieve stoornissen zien met een opvallend frontaal profiel. Hierbij moet worden aangetekend dat mw. fors initiatiefverlies heeft en een camouflerende houding heeft. Mogelijk dat de cognitieve stoornissen hierdoor beïnvloed worden. Het beeld past het meest bij een Korsakow-dementie, dan wel frontale dementie. Oriënterend neuropsychologisch testonderzoek zal verder plaats vinden. De ADL wordt zelfstandig verricht, de kwaliteit is matig. Hiervoor is aanvullende verzorging gewenst. (…).’
4.7.
In het verslag 13 december 2004 heeft de klinisch geriater naar aanleiding van door haar nader diagnostisch verricht onderzoek, voor zover thans belang, als volgt vermeld:
Verder beloop:
Inmiddels is de diagnostische fase afgerond, waarbij bij het oriënterend neuropsychologisch testonderzoek m.n. forse amnestische problemen gezien werden, maar daarnaast ook stoornissen in alle hersenfuncties, waarbij het profiel niet verdacht was voor een Karsakow-dementie. Op de frontale testen waren lichte stoornissen, maar onvoldoende om van een frontale dementie te spreken. Gezien het verdere vaatlijden is een vasculaire origine van de problematiek nog het meest waarschijnlijk en oriënterend beeldvormend onderzoek is hiervoor nog afgesproken. (…).
Conclusie:
Dementiesyndroom, DD vasculair c.q. degeneretief, matige ernst.
Mobiliteitsstoornis bij sensore problematiek.
Forse hypertensie met orthostase en secundair hartfalen bij compliance problemen.
Gegeneraliseerde arthrose.
Overbelast steunsysteem, dreigende falende situatie.
(…).
Niveau van functioneren:
Cognitief: matige dementie.
ADL: zelfstandig, kwaliteit slecht.
Mobiliteit: zelfstandig, met stok. Enig valgevaar.
Stemming/gedrag: camouflerende houding, lichte gedragsstoornissen, geen interventie nodig.
Sociaal: kwetsbaar systeem. (…).’
4.8.
Gelet op het in artikel 3:34 BW bepaalde is het aan [eiser] te stellen en te bewijzen dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament leed aan een stoornis van de geestvermogens en voorts dat deze stoornis toen een redelijke waardering van de bij het opmaken van het testament betrokken belangen heeft belet ofwel dat de verklaring onder invloed daarvan is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] niet hierin geslaagd. Daartoe is het volgende redengevend, in onderlinge samenhang beschouwd.
4.9.
De geriater van erflaatster komt naar aanleiding van haar onderzoek in
december 2004 tot de conclusie dat bij erflaatster weliswaar sprake was van stoornissen in alle hersenfuncties, maar dat het profiel niet verdacht was voor een Karsakow-dementie. Ook van frontale dementie was geen sprake. Gezien het verdere vaatlijden was sprake van een dementiesyndroom met matige ernst, vasculair c.q. degeneratief van aard.
4.10.
Op basis van de rapportages van 1 en 13 december 2004 kan niet worden vastgesteld dat cognitieve stoornissen van erflaatster een redelijke waardering van de bij het opmaken van het testament van 16 juni 2010 betrokken belangen hebben belet of dat de verklaring onder invloed daarvan is gedaan. Uit de rapportage van 1 december 2004 blijkt dat erflaatster op dat moment een helder bewustzijn had en dat het denken en de waarneming normaal waren. Er is geen medisch bewijs van latere datum overgelegd als onderbouwing voor de stelling dat erflaatster op 16 juni 2010 leed aan forse cognitieve stoornissen, passend bij Korsakow-dementie dan wel frontale dementie, zoals door
[eiser] gesteld. Evenmin is informatie van derden omtrent de geestelijke gezondheid van erflaatster rond het moment van het opstellen van het testament in het geding gebracht.
4.11.
Ook indien erflaatster verwarde perioden kende, zoals door [eiser] gesteld, brengen deze verwardheid en de in 2004 vastgestelde cognitieve stoornissen nog niet mee dat erflaatster wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken het testament op
16 juni 2010. Erflaatster woonde ten tijde van het opmaken van het testament nog zelfstandig en onbetwist is dat erflaatster ook nadien tot op zeer hoge leeftijd zelfstandig heeft gewoond. Verder is van belang dat gaat het om een relatief eenvoudig testament, dat zelfs met een relatief laag kennisniveau te begrijpen is.
4.12.
De stelling dat [gedaagde sub 1] ervoor heeft gezorgd dat alle sociale contacten met erflaatster zijn verbroken en dat erflaatster door [gedaagde sub 1] is geïsoleerd en erflaatster heeft bewerkt haar testament te wijzigen, mede gelet op de geestestoestand van erflaatster, kan niet worden gevolgd. Immers, [eiser] heeft, zoals hiervoor overwogen, onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat erflaatster niet in staat was haar wil te bepalen.
4.13.
Nu, gelet op het vorenstaande, niet toereikend is onderbouwd dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 3:34 lid 1 BW zal de vordering a zal worden afgewezen. Ook de vorderingen b primair, c en e primair worden afgewezen, omdat alleen [gedaagde sub 1] erfgenaam is. [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn immers door de onterving geen erfgenamen en dus geen deelgenoten van een nalatenschap.
Beroep op artikel 4:46 lid 1 BW
4.14.
Ten aanzien van het beroep van [eiser] op artikel 4:46 lid 1 BW overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:46 lid 1 BW dient bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Ingevolge lid 2 van dit artikel mogen daden of verklaringen van de erflaatster buiten de uiterste wil alleen bij de uitleg worden gebruikt indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
4.15.
Aan uitleg van een testament wordt pas toegekomen wanneer de bewoordingen van een testament onduidelijk zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. In het testament is de wil van erflaatster helder omschreven. Het beroep van [eiser] op artikel 4:46 lid 1 BW wordt dan ook verworpen.
Beroep op artikel 3:44 lid 1 en lid 4 BW
4.16.
[gedaagde sub 3] heeft nog aangevoerd dat het testament van erflaatster vernietigbaar is op grond van artikel 3:44 lid 1 en lid 4 BW. [gedaagde sub 3] stelt in dat verband eveneens dat erflaatster door [gedaagde sub 1] volledig is geïsoleerd en afhankelijk van hem werd. Uit de verwijzing naar lid 4 van artikel 3:44 BW leidt de rechtbank af dat [gedaagde sub 3] van mening is dat er sprake was van misbruik van omstandigheden. Artikel 4:43 lid 1 BW bepaalt echter dat een uiterste wilsbeschikking niet vatbaar is voor vernietiging op de grond dat zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. De wetgever heeft er voor gekozen om in het erfrecht op dit punt af te wijken van het algemene vermogensrecht (artikel 3:44 BW). De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van [gedaagde sub 3] op misbruik van omstandigheden.
Ten aanzien van vorderingen b subsidiair en d
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] , evenals
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , legitimarissen zijn (artikel 4:63 lid 2 BW). In weerwil van giften en het testament kan een legitimaris aanspraak maken op de legitieme portie (artikel 4:63 lid 1 BW). Een legitimaris kan terzake van zijn legitieme portie een vordering verkrijgen op de erfgenaam door daarop aanspraak te maken (artikel 4:79 onder a BW). [eiser] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
4.18.
[eiser] heeft als legitimaris een vordering in geld op [gedaagde sub 1] , die enig erfgenaam is (artikel 4:80 lid 1 BW).
4.19.
De legitieme portie is een gedeelte van de legitimaire massa. De legitimaire massa bestaat uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke wordt vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met bepaalde schulden (artikel 4:65 BW e.v.).
4.20.
[eiser] heeft op grond van artikel 4:78 lid 1 BW tegenover
[gedaagde sub 1] recht op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft. [gedaagde sub 1] moet hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen verstrekken. Inzage in de administratie van voor het overlijden behoort tot deze verplichting om [eiser] in staat te stellen te beoordelen in hoeverre er giften zijn gedaan die bij de berekening van de legitimaire massa in aanmerking moeten worden genomen.
4.21.
[gedaagde sub 1] heeft in zijn conclusie van antwoord zich bereid verklaard mee te werken aan het verstrekken van alle informatie die nodig is om de legitimaire massa te kunnen berekenen. Een aantal stukken heeft hij in het geding gebracht. Partijen hebben ter comparitie afgesproken dat [gedaagde sub 1] de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster zou opvragen en verstrekken aan de andere kinderen van erflaatster.
4.22.
De rechtbank begrijpt uit de aktes, die genomen zijn na de comparitie, dat
[gedaagde sub 1] die bankafschriften niet verstrekt heeft. Voor zover [gedaagde sub 1] niet beschikt over de bankafschriften of andere stukken, die nodig zijn om de legitimaire massa te kunnen berekenen, dient hij deze op te vragen. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] op de voet van artikel 22 Rv bevelen bij akte de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen, over te leggen.
4.23.
Tevens wordt [gedaagde sub 1] opgedragen bij diezelfde akte onderbouwd een berekening te maken van de legitimaire massa en de legitieme portie van [eiser] en in die akte toe te lichten hoe deze berekend zijn.
4.24.
Vervolgens zal de rechtbank [eiser] en [gedaagde sub 3] de mogelijkheid geven zich bij antwoordakte uit te laten over de verstrekte stukken en over de door [gedaagde sub 1] gemaakte berekeningen van de legitimaire massa en de legitieme portie. Ook zullen zij in de gelegenheid gesteld worden gemotiveerd een eigen berekening te maken van de legitimaire massa en de legitieme portie.
Ten aanzien van de overige vorderingen
4.25.
In afwachting van de te nemen aktes wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
22 juli 2020voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 1] over hetgeen is vermeld in 4.22. en 4.23. van dit vonnis,
5.2.
verstaat dat [eiser] en [gedaagde sub 3]
vier weken daarnaeen antwoordakte mogen nemen zoals vermeld is in 4.24. van dit vonnis,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: AP