ECLI:NL:RBLIM:2020:4574

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
C/03/275063 / HA ZA 20-130
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake rechtsmacht Nederlandse rechter in civiele zaak met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft de rechtbank verzocht om kennis te nemen van haar vorderingen tegen de gedaagde, een vennootschap naar vreemd recht gevestigd in Californië, VS. De gedaagde heeft echter betwist dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, en heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Brussel Ibis-verordening niet van toepassing is, omdat Californië noch de VS partij zijn in deze zaak. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de gedaagde geen woon- of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, waardoor de Nederlandse rechter op grond van artikel 2 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) geen rechtsmacht toekomt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres onvoldoende heeft gesteld om rechtsmacht van de Nederlandse rechter af te leiden op basis van onrechtmatige daad of verbintenissen uit overeenkomst. Aangezien er geen verdrag bestaat tussen de VS en Nederland betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. De eiseres is veroordeeld in de kosten van het incident en de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/275063 / HA ZA 20-130
Vonnis in incident van 24 juni 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.A.D. Blaauw,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.L. ten Hove.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de incidentele conclusie betwisting rechtsmacht Nederlandse rechter ex art. 11 Rv met
productie 1
de incidentele conclusie van antwoord met producties 12 tot en met 14, de in dit antwoord genoemde productie 15 bevindt zich niet bij de stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in het incident

2.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] en tevens om [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] te veroordelen in de kosten van het incident.
2.1.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft – kort gezegd – aan haar vordering ten grondslag gelegd dat volgens art. 6 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (hierna: Brussel Ibis), als de verweerder niet in een lidstaat woont zoals i.c. het geval is, de bevoegdheid van de rechter in beginsel geregeld wordt door de nationale bevoegdheidsregels. Ingevolge art. 2 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht als de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Ingevolge art. 1:10 lid 2 BW is de woonplaats van een rechtspersoon daar waar hij zijn statutaire zetel heeft. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft haar statutaire zetel in [plaats] , Californië (VS) . Volgens deze hoofdregel is de Nederlandse rechter dan ook onbevoegd. Ook volgens de alternatieve bevoegdheidsregels is de Nederlandse rechter onbevoegd. Het gaat i.c. immers om een overeenkomst tot het verrichten van diverse diensten, waarbij bepalend is de plaats waar de diensten op basis van de overeenkomst hoofdzakelijk worden verricht, hetgeen [plaats] , Californië (VS) is. Ook de levering en verscheping op basis van Free on Board (FOB) vond plaats in Californië (VS). Ten slotte is volgens [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] in art. 12 van de Manufacturing Agreement (productie 5 dagvaarding) een forumkeuzebeding opgenomen waarbij is geopteerd voor
Orange County Courtte Californië.
2.2.
Bij dagvaarding heeft [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gesteld dat de rechtbank Limburg bevoegd is, aangezien [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in [vestigingsplaats 1] is gevestigd en er op grond van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) noch op grond van enig verdrag een andere rechter bevoegd is ex art. 6 onder 1 Rv, nu de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis (de verplichting tot schadevergoeding) in Nederland (ten kantoren van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] ) dient te worden nagekomen (zie ook art. 6:115 BW). [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft in antwoord aangevoerd dat zij de Nederlandse procedure eerder heeft ingesteld. Er is geen reden de procedure aan te houden, nog daargelaten dat in de Verenigde Staten geen titel kan worden verkregen die in Nederland kan worden geëxecuteerd, terwijl een Amerikaanse titel niet voor erkenning op grond van wet of verdrag vatbaar is. Tussen partijen is regerend de
Finished Goods Manufacturing Agreementvan 24 september 1998 (productie 4 dagvaarding). Er is tussen partijen niet gecontracteerd op grond van het concept
Manufacturing Agreementvan 2015 (productie 5 dagvaarding). [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft aan haar vordering onder meer ten grondslag gelegd het door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] bewust veranderen van receptuur van voedingssupplementen, die voor de Europese Unie (EU) bestemd waren. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] is namelijk eigenhandig het receptuur gaan veranderen en stoffen als titanium coating op de tabletten gaan toevoegen zonder dit op de verpakking te vermelden, waardoor de supplementen niet meer in de EU mochten worden verhandeld, hetgeen [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] wist. Dat is verscheept op basis van FOB laat onverlet dat verkocht is op basis van FOB met additionele diensten, te weten verscheping naar en ten behoeve van de EU en de garantie dat de producten daar konden worden geïntroduceerd. De dienst strekt zich uit tot in de EU. Nu de producten in Nederland zijn ingevoerd om te worden verhandeld, is in Nederland schade toegebracht die is veroorzaakt door handelen van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] , hetgeen als zodanig een onrechtmatige daad oplevert. Nu de schade in Nederland wordt geleden, is de Nederlandse rechter de
forum convenience. Er is niet alleen sprake van een koopovereenkomst, maar van een gemengde overeenkomst op grond waarvan de door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] geleverde goederen in Nederland arriveerden en de facto werden afgeleverd met een bevestiging van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dat de goederen hier konden worden verhandeld, hetgeen niet het geval is. Wat betreft de overige vorderingen komt de Nederlandse rechter op grond van art. 7 Rv rechtsmacht toe.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat Brussel Ibis niet van toepassing is, nu Californië noch de VS hierbij partij is. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan al hetgeen door partijen over en weer ter zake Brussel Ibis is aangevoerd.
3.2.
Vaststaat dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] niet haar woon- of gewone verblijfplaats heeft in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van de hoofdregel van art. 2 Rv geen rechtsmacht toekomt.
3.3.
Ingevolge art. 6 sub e Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. De rechtbank stelt echter vast dat het door [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de dagvaarding bij petitum gevorderde uitsluitend ziet op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende schade (zie ook nr. 14 dagvaarding). Dat, zoals [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft aangevoerd, de vordering ook ziet op een door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] jegens haar gepleegde onrechtmatige daad blijkt niet uit het door haar bij petitum gevorderde. De rechtbank gaat om die reden hieraan verder voorbij.
3.4.
Ingevolge art. 6 aanhef en onderdeel a Rv heeft de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht in zaken betreffende verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingevolge art. 6a Rv is voor de toepassing van art. 6, onderdeel a, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering in Nederland gelegen:
a. voor de koop en verkoop van roerende zaken, indien de zaken volgens de overeenkomst in Nederland geleverd werden of geleverd hadden moeten worden,
b. voor de verstrekking van diensten, indien de diensten volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden.
3.5.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] stelt dat levering plaatsvond in Californië, aangezien de inscheping op basis van FOB plaatsvond in de haven van Los Angeles (VS), terwijl [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft aangevoerd dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] heeft verkocht op FOB basis met additionele diensten, te weten de verscheping naar en ten behoeve van de Europese Unie en de garantie dat de producten daar konden worden geïntroduceerd, reden waarom de dienst zich uitstrekt tot in Europa. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft aangevoerd, zonder nadere onderbouwing niet is af te leiden dat partijen handelden op basis van FOB met additionele diensten, waaronder de gestelde garantie. De rechtbank volgt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] dan ook niet in haar stelling dat de verbintenissen uit overeenkomst in Nederland zijn uitgevoerd of moeten worden uitgevoerd, zodat hieruit geen rechtsmacht van de Nederlandse rechter kan worden afgeleid.
3.6.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat tussen de VS en Nederland geen verdrag bestaat betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging in het ene land van in het andere land gewezen vonnissen, zodat zich geen geval voordoet waarop art. 12 Rv van toepassing is.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt om de vorderingen van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] zoals ingesteld bij dagvaarding te beoordelen.
3.8.
De rechtbank zal [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] begroot op € 543,- (1 punt van liquidatietarief II voor salaris advocaat). Er is geen belang om de onbevoegdheidsverklaring uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
in de hoofdzaak
3.9.
De rechtbank zal zich in de hoofdzaak onbevoegd verklaren met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in de kosten daarvan. Tot op heden zijn die kosten aan de zijden van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] € 639,- voor griffierecht. Er is geen belang om de onbevoegdheidsverklaring uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde toe,
4.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tot betaling van de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] begroot op € 543,-,
in de hoofdzaak
4.3.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen,
4.4.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] begroot op € 639,-,
in het incident en in de hoofdzaak
4.5.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JC