4.3Het oordeel van de rechtbank
Zaak met parketnummer 03/720095-13
Vermissing
Op 19 december 2012 heeft [vader slachtoffer] , melding gemaakt van de vermissing van zijn zoon [slachtoffer] . [vader slachtoffer] heeft daarbij verklaard dat zijn zoon op 18 december 2012 omstreeks 18:45 uur was vertrokken met een donkergrijze Volkswagen Caddy ( [kenteken] ) en sindsdien niet naar huis was gekomen. Hij was ook niet bereikbaar op zijn gsm.
Aantreffen stoffelijk overschot in grafkuil
Midden op een landtong nabij een visvijver aan de [adres 1] te Stevensweert werd op 17 februari 2016 een graf aangetroffen. Op 18 februari 2016 werd in dat graf een stoffelijk overschot aangetroffen. Op 19 februari 2016 is aan de hand van tandstatus en DNA bevestigd dat het stoffelijk overschot van [slachtoffer] was.
Forensisch onderzoek aan het verpakkingsmateriaal
Door het NFI werd aan het stoffelijk overschot van [slachtoffer] twee soorten verpakkingsmateriaal aangetroffen, te weten een lichtgekleurde lijkzak en transparant afdekfolie. De folie was dichtgeplakt met meerdere stukjes grijs ducttape. De lijkzak zat bij het aantreffen om de benen van het lichaam van [slachtoffer] , maar niet om zijn bovenlichaam. Het transparante afdekfolie om het stoffelijk overschot was op verschillende plaatsen met stukken grijs ducttape dichtgeplakt. Over het hoofd van het stoffelijk overschot zat een plastic draagtas van de [naam winkel] , die met ducttape rond de hals was vastgemaakt. Aan de tape zat ook afdekfolie vast. Ter hoogte van het achterhoofd van het stoffelijk overschot is in de draagtas een kleiner plastic zakje van de [naam winkel] aangetroffen. De NFI-deskundige heeft geconcludeerd dat het aantreffen van de afdekfolie aan de ducttape rond de plastic draagtas een aanwijzing geeft dat de afdekfolie al aanwezig was tijdens het dichtplakken van de draagtas over het hoofd van het stoffelijk overschot.
Forensisch onderzoek aan het stoffelijk overschot
Op 18 februari 2016 is er radiologisch onderzoek verricht aan het stoffelijk overschot van [slachtoffer] . Daaruit volgt dat er botletsel was aan het voorhoofd en aan het achterhoofd. Ook was er een chipfractuur van het linker femur (
noot rechtbank: dijbeen). Daarnaast zijn er 2 metaaldense structuren in het hoofd aangetroffen, 1 metaaldense structuur tussen de ribben links, 1 metaaldense structuur tussen de huid en het schouderblad links en 2 metaaldense structuren in het bovenbeen links.Er waren aanwijzingen voor diverse schotverwondingen door projectielen uit een vuurwapen in het hoofd, de thorax en het linkerbovenbeen.
Uit nader radiologisch onderzoek volgt dat er tekenen zijn van vijf penetrerende letsels in het lichaam. Er worden tekenen gezien van penetrerend letsel in de schedel waarbij er twee trajecten zijn te onderscheiden. Deze trajecten kunnen ieder op zich de dood verklaren door functieverlies van de hersenen. Tevens zijn er twee metaaldense structuren aanwezig in de linkerhelft van de borst, één binnen de borstholte en één buiten de borstholte. In hoeverre deze hebben bijgedragen aan de dood is niet met zekerheid te zeggen, maar het is zeer waarschijnlijk dat de metaaldense structuur binnen de borstholte een penetrerend letsel heeft veroorzaakt van interne structuren van de borstholte en daardoor heeft bijgedragen aan de dood. De metaaldense structuur buiten de borstholte heeft zeer waarschijnlijk een penetrerend letsel veroorzaakt. Er kan geen uitspraak worden gedaan of dit penetrerend letsel heeft bijgedragen aan de dood. De metaaldense structuren in het linkerbovenbeen hebben een penetrerend letsel veroorzaakt in het bovenbeen en een fractuur van het dijbeen maar zeer waarschijnlijk niet of nauwelijks bijgedragen aan de dood.
Op 19 februari 2016 heeft de sectie plaatsgevonden op het stoffelijk overschot. Hieruit volgt dat aan het voorhoofd, links naast de middellijn, een perforatie van het schedelbot werd aangetroffen (hierna: letsel A). Aan het achterhoofd, rechtsonder, was in het schedelbot een perforatie (hierna: letsel B). Tevens werden projectielen en projectieldelen vastgesteld. De letsels A en B zijn volgens het NFI ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld. Niet kon worden vastgesteld of dit perforerend geweld bij leven was ontstaan. Als het perforerend wél geweld bij leven is ontstaan, dan kan het overlijden worden verklaard door opgetreden functiestoornissen van de hersenen door opgetreden hersenschade en mogelijk door longfunctiestoornissen. Bij de sectie zijn eveneens breuken aan het strottenhoofd gebleken. Deze kunnen door samendrukkend en/of stomp botsend geweld zijn ontstaan. Niet kon worden vastgesteld of deze breuken bij leven waren ontstaan. Indien deze wél bij leven zijn ontstaan, dan kunnen ze een bijdrage aan het overlijden of het overlijden verklaren door verstikking en/of zuurstofgebrek van de hersenen door het dichtdrukken van de grote halsvaten. De NFI-deskundige concludeert dat het overlijden kan worden verklaard, indien de schietverwondingen bij leven zijn opgelopen, door verwikkeling van perforerend geweld (schieten). Ook is op grond van de sectiebevindingen opgetreden zuurstofgebrek door samendrukkend geweld aan de hals als doodsoorzaak en/of bijdrage aan het overlijden mogelijk.
Munitieonderzoek
Uit de linkerschouder is een volmantel projectiel verwijderd (SIN AAIY9857NL), evenals uit de borstkas ter hoogte van de zevende rib links achterwaarts (SIN AAIY9858NL). Twee projectieldelen zijn verwijderd uit het rechterbovenbeen (SIN AAIY9859NL) (
noot rechtbank: gelet op de radiologische bevindingen verstaat de rechtbank dat er sprake is van een verschrijving en dat de projectieldelen uit hetlinkerbovenbeen zijn verwijderd en niet, zoals gerelateerd, uit het rechterbovenbeen), twee uit de linkervoorhoofdsholte (SIN AAIY9860NL), 1 uit de hersenen mid achterwaarts (SIN AAIY9862NL), 2 uit het onderhuidse weefsel ter hoogte van letsel B (SIN AAIY9861NL) en 1 rechts uit de hersenen (SIN AAIY9863NL).
Aan deze inbeslaggenomen projectielen en projectieldelen is munitieonderzoek verricht. De twee kogels -57NL en -58NL en de kogel en het kogelmanteldeel -59NL zijn van het type volmantel en passen bij het kaliber 7,62 mm Nagant. De uiterlijke kenmerken van deze drie kogels passen bij patronen van het merk Fiocchi (GFL). De twee kogels -62NL en -63NL zijn loden kogels die passen bij het kaliber .22. Niet vast te stellen is of het kaliber .22 Short, Long of Long Rifle betreft. Indien de looddelen -60NL en -61NL afkomstig zijn van kogels komen alleen de kogels -59NL, -62NL en -63NL in aanmerking want de kogels -57NL en -58NL waren nagenoeg compleet.
De bekennende verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gedood. Op 18 december 2012 hebben de verdachte en [slachtoffer] ruzie met elkaar gekregen over exploitatie van hennepplantages op het vakantiepark [vakantiepark] te Stevensweert. De verdachte heeft [slachtoffer] in de gang van een vakantiewoning op [vakantiepark] tegen de muur geduwd. Hij schoot daarna als eerste, waarna [slachtoffer] tegen de muur viel. De verdachte kon niet zien waar hij [slachtoffer] precies had geraakt. Opeens trok [slachtoffer] een pistool, waarna de verdachte bovenop hem sprong. Hij trok het wapen uit de handen van [slachtoffer] en schoot hem door zijn achterhoofd. [slachtoffer] is daardoor gevallen, waarna de verdachte hem direct door zijn voorhoofd schoot. In totaal heeft de verdachte vijfmaal op [slachtoffer] geschoten: driemaal met zijn eigen revolver, tweemaal met het pistool van [slachtoffer] .
Overwegingen van de rechtbank
Dood middels schotverwondingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] op 18 december 2012 heeft gedood in een vakantiewoning van het park [vakantiepark] te Stevensweert door hem vijfmaal met een vuurwapen te beschieten: eenmaal in zijn dijbeen, tweemaal in zijn romp, eenmaal in zijn achterhoofd en eenmaal in zijn voorhoofd. De drie schoten in de romp en het bovenbeen heeft de verdachte met een revolver met het kaliber 7,62 mm Nagant toegebracht, de twee schoten in het hoofd met een vuurwapen met het kaliber .22. Gezien de verklaring van de verdachte acht de rechtbank bewezen dat dit letsel bij leven is toegebracht, in welk geval - volgens het forensisch onderzoek – het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard.
Partiële vrijspraak dood door verwurging en/of plastic zak over hoofd
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft verstikt of verwurgd. Bij het verplaatsen van het stoffelijk overschot uit de bus van de verdachte is volgens de verdachte het hoofd van [slachtoffer] achter de trekhaak van de bus blijven hangen. De verdachte denkt dat hierdoor het letsel aan het strottenhoofd van [slachtoffer] is ontstaan. Nu door forensisch onderzoek niet kan worden vastgesteld dat dit letsel bij leven is toegebracht en de verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft verwurgd, kan het door de verdachte aangedragen scenario over het post mortem ontstaan van dit letsel niet worden uitgesloten. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde dichtknijpen van de hals/keel van [slachtoffer] , waardoor deze is overleden.
Daarnaast is niet uit forensisch onderzoek gebleken dat verstikking zonder verdrukking en/of stomp botsend geweld een mogelijke doodsoorzaak is geweest. Ook staat niet vast dat [slachtoffer] nog leefde toen de verdachte een plastic zak over diens hoofd trok. De rechtbank kan daarom geen causaal verband vaststellen tussen de plastic zak over het hoofd van [slachtoffer] en diens dood. Om deze reden zal de rechtbank de ook verdachte partieel vrijspreken van het doden van [slachtoffer] door middel van het trekken en dichthouden van een plastic zak over diens hoofd.
Opzet?
De verdachte heeft niet verklaard dat hij [slachtoffer] op 18 december 2012 wilde doden. Wat er zij van de aanvankelijke intenties van verdachte, uit zijn feitelijke gedragingen, in het bijzonder het bewust schieten in het achter- en voorhoofd van [slachtoffer] , leidt de rechtbank echter af dat hij op dat moment wel degelijk het opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Doodslag
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook in ieder geval wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem in zijn hoofd en lichaam te schieten, waardoor deze is overleden.
Voorbedachte raad?
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft gedood. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Verklaring verdachte
De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier volgt dat de verdachte tegenover de politie en bekenden wisselend heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] , waarbij de verdachte ook dikwijls aantoonbaar heeft gelogen. Hetgeen de verdachte uiteindelijk uitvoerig bij de politie en ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard over de wijze waarop [slachtoffer] is gedood en hoe hij het lichaam heeft verpakt en begraven, wordt objectief gestaafd door de bewijsmiddelen. De verdachte ontkent echter dat hij [slachtoffer] met een vooropgezet plan om het leven heeft gebracht.
De rechtbank heeft alle verklaringen en al het overige bewijsmateriaal in het dossier zorgvuldig bestudeerd en zal hierna de nodige behoedzaamheid betrachten bij het beoordelen van de vraag of de verdachte al dan niet met voorbedachte raad [slachtoffer] heeft gedood. In het kader van die beoordeling zal de rechtbank allereerst de bekennende verklaring van de verdachte nader beschouwen en vergelijken met en afzetten tegen de belastende verklaring van getuige [getuige 1] ( [bijnaam 1] ).
De verdachte heeft in zijn verklaring ontkend dat hij van plan was om [slachtoffer] te doden en dat hij [slachtoffer] met dat doel naar [vakantiepark] heeft gelokt. Volgens de verdachte had hij op 18 december 2012 met [slachtoffer] afgesproken om naar hun gezamenlijke hennepplantage te gaan op vakantiepark [vakantiepark] . [slachtoffer] had volgens de verdachte 100 gram cocaïne bij zich die de verdachte pas voor de aanstaande donderdag had besteld. Bovendien was het poeder in plaats van brokken. Om deze reden wilde de verdachte de cocaïne niet in ontvangst nemen. Terwijl zij in de bus van de verdachte naar [vakantiepark] reden, gebruikte [slachtoffer] volgens de verdachte wat cocaïne om aan te tonen dat het goed spul was. In huisje [adres 2] heeft de verdachte de planten gecontroleerd en heeft [slachtoffer] nog meer cocaïne gebruikt. Hierna heeft [slachtoffer] de verdachte in de bus de weg op het vakantiepark gewezen tot aan huisje [adres 3] . De verdachte had daarin een van zijn eigen hennepplantages. [slachtoffer] werd erg boos. Hij wilde niet dat de verdachte zonder hem plantages exploiteerde op [vakantiepark] . Hij wilde weten of de verdachte soms meer plantages had en dreigde om deze met zijn vrienden te rippen of om de politie te bellen. Volgens de verdachte werd [slachtoffer] agressief omdat hij cocaïne had gesnoven. Hij begon te schelden en te dreigen. Hierna liep de ruzie uit de hand. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij tijdens de ruzie inderdaad aan [slachtoffer] heeft gevraagd “
dan heb je zeker ook mijn ex geneukt?” en dat hij door het bevestigend antwoord van [slachtoffer] een waas voor ogen kreeg, maar hij heeft ontkend dat dit op voorhand een motief was om [slachtoffer] te doden.
Verklaring getuige [getuige 1]
De getuige [getuige 1] heeft op 1 juli 2016 een zeer belastende verklaring afgelegd over de rol van de verdachte. Uit deze verklaring volgt, kort gezegd, dat de verdachte tijdens hun beider detentie aan hem heeft bekend dat hij [slachtoffer] had vermoord. Met dit doel heeft de verdachte, volgens [getuige 1] , gezorgd dat hij in de hennepplantage een lijkzak, folie, handschoenen en een schep voorhanden had. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] gelokt door te doen alsof hij 500 gram cocaïne van hem wilde kopen. Volgens [getuige 1] was het motief voor het doden van [slachtoffer] gelegen in diens seksuele escapade met de ex-vrouw van de verdachte. In de plantage heeft de verdachte [slachtoffer] hiermee geconfronteerd. Toen [slachtoffer] het vermoeden van de verdachte bevestigde, heeft de verdachte hem in zijn voorhoofd geschoten. Hierna heeft de verdachte hem driemaal in het lichaam en eenmaal in diens nek geschoten. De verdachte had daartoe meerdere wapens tot zijn beschikking. Ten slotte heeft de verdachte [slachtoffer] verstikt door met zijn hand diens mond en neus dicht te drukken. In zijn verklaring merkt [getuige 1] op dat de moord van ‘A tot Z’ heeft gepland was.
De rechtbank kent gewicht toe aan de verklaring van [getuige 1] , aangezien de verdachte hem heeft verteld wat er zou zijn gebeurd vóórdat aan hem kenbaar was dat hij door de Nederlandse autoriteiten als verdachte werd aangemerkt. Daarbij komt dat een groot aantal elementen uit de belastende verklaring van [getuige 1] objectief worden gestaafd door de onderzoeksbevindingen. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat de verklaring van [getuige 1] op voorname onderdelen juist níet wordt gestaafd door onderzoeksbevindingen. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat de verdachte in de nek van [slachtoffer] zou hebben geschoten, nadat hij een plastic zak om diens hoofd heeft gedaan. Uit forensisch onderzoek blijkt echter niet van een (schot)beschadiging aan de aangetroffen plastic zak. De verklaring van [getuige 1] kan op dit punt dus niet kloppen. Ook kan wat [getuige 1] heeft verklaard over de wijze van het dichtdrukken van de mond en neus van [slachtoffer] door verdachte niet leiden tot de vastgestelde breuken in het strottenhoofd van [slachtoffer] . Tot slot valt uit de verklaring niet op te maken of [getuige 1] de opmerking dat verdachte de moord “van ‘A tot Z’ heeft gepland” uit de mond van de verdachte heeft gehoord, dan wel dat dit een conclusie van [getuige 1] is geweest. Hoewel de verklaring van [getuige 1] zeer belastend is, bevat deze naar het oordeel van de rechtbank dus teveel van belang zijnde onzekerheden om deze als bewijsmiddel te gebruiken voor het bewijs van voorbedachte raad van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat [getuige 1] hem op punten niet goed heeft begrepen vanwege een taalbarrière en ook dit kan de rechtbank niet uitsluiten.
Overige aanwijzingen voorbedachte raad
De rechtbank stelt desondanks vast dat er in het procesdossier méér aanwijzingen zijn voor het plannen van de dood van [slachtoffer] (zoals het eenmalig gebruik van een simkaartje, het gewapend afreizen naar de hennepplantage, het aldaar voorhanden hebben van ‘inpakmateriaal’ en een schop), maar de verdachte heeft voor al deze punten een op voorhand niet onaannemelijke verklaring gegeven. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in iedere plantage schaartjes, handschoenen en ducttape had liggen, en dus ook in de hennepplantage in het vakantiehuis op [vakantiepark] . De schop, die hij heeft gebruikt om het graf van [slachtoffer] te graven, heeft de verdachte na de dood van [slachtoffer] uit het vakantiehuis meegenomen om het graf te graven. De schop was bij het huisje aanwezig omdat hij daar de tuin bijhield. De verdachte had die avond een revolver bij zich ter zelfbescherming, omdat hij eerder een ripdeal in een van zijn plantages had verstoord. Ook had hij met [slachtoffer] afgesproken om die ochtend nieuwe telefoons te gaan gebruiken, om welke reden hij die ochtend een nieuwe simkaart heeft opgewaardeerd. De cocaïne die [slachtoffer] bij zich zou hebben gehad, is niet aangetroffen. Uit het procesdossier volgt evenwel dat [vader slachtoffer] , zijnde de vader van [slachtoffer] , slechts enkele weken na de vermissing van zijn zoon schoorvoetend ten overstaan van de politie heeft aangegeven dat zijn zoon op 18 december 2012 ergens 100 gram cocaïne heeft opgehaald voor een afnemer. Dit sluit aan bij de verklaring van de verdachte. Of [slachtoffer] vervolgens zelf deze cocaïne heeft gebruikt en daardoor agressief is geworden, kan aan de hand van toxicologisch onderzoek niet worden uitgesloten, maar evenmin worden vastgesteld.
Duidelijkheid omtrent de voorbedachte raad had wellicht verkregen kunnen worden door de aanwezigheid van een lijkzak in het vakantiehuis. De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van lijkzakken in hennepplantages immers ongebruikelijk is. De verdachte heeft hiervoor echter reeds in zijn politieverhoren een verklaring gegeven, namelijk: het geurloos kunnen vervoeren van geknipte hennep hetgeen getuige [getuige 3] heeft bevestigd. Bovendien heeft de verdachte specifiek verklaard over de locatie waar en de frequentie waarmee hij deze lijkzakken kocht. Nu dit punt op geen enkele wijze nader is onderzocht en daardoor niet kan worden vastgesteld dat de lijkzak, zoals [getuige 1] stelt, inderdaad speciaal voor deze gelegenheid is aangekocht en is klaargelegd in de hennepplantage, met het doel om het lichaam van [slachtoffer] na diens dood te verplaatsen, valt daarmee objectief te toetsen – belastend dan wel ontlastend – bewijsmateriaal weg voor de eventuele planning van de dood van [slachtoffer] .
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de verdachte het doden van [slachtoffer] had gepland.
Ruzie in de vakantiewoning
Ook indien de rechtbank op dat deel van de verklaring van de verdachte inzoomt, dat sec ziet op hetgeen zich in de vakantiewoning heeft afgespeeld, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal om te komen tot het bewijs dat de verdachte het doden van [slachtoffer] met voorbedachte raad heeft uitgevoerd. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in de vakantiewoning eerst driemaal met zijn eigen vuurwapen heeft geschoten, waarna [slachtoffer] is gevallen en een eigen wapen trok. Hierop heeft de verdachte hem dit wapen afhandig gemaakt en [slachtoffer] in zijn achterhoofd geschoten. Toen hij daarna viel, heeft de verdachte [slachtoffer] in zijn voorhoofd geschoten. Uitgaande van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming tot het doden van [slachtoffer] , in het bijzonder de schoten door het hoofd met het wapen van [slachtoffer] , en de uitvoering van dat besluit tot stand lijken te zijn gekomen in een zeer korte tijdspanne. Een té korte tijdspanne om – ook indien dit scenario sec wordt beschouwd - er voldoende wettig en overtuigend bewijsmiddelen aan te ontlenen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden.
Conclusie
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er in onderlinge samenhang bezien onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot het bewijs van voorbedachte raad zijdens de verdachte. Zij zal de verdachte daarom vrijspreken van de tenlastegelegde moord op [slachtoffer] . Wel acht zij, zoals hiervoor overwogen, de doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
De rechtbank zal de verdachte ten slotte vrijspreken van het tenlastegelegde bestanddeel ‘medeplegen’. Hoewel er aanwijzingen bestaan voor betrokkenheid van een ander of anderen bij de dood van [slachtoffer] , biedt het procesdossier daarvoor onvoldoende bewijsmiddelen om tot wettig en overtuigend bewijs te komen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting;
- het aantreffen van projectielen en projectieldelen in het stoffelijk overschot van [slachtoffer] en de inbeslagname daarvan;
- het munitieonderzoek van het NFI.
Het procesdossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal om te komen tot het bewijs dat de verdachte samen met een of meer anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde ‘medeplegen’.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting;
- het aantreffen van een stoffelijk overschot op 18 februari 2016 in een clandestien graf en de identificatie van [slachtoffer] ;
- het onderzoek aan de grafkuil.
Het procesdossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal om te komen tot het bewijs dat de verdachte het stoffelijk overschat van [slachtoffer] samen met een of meer anderen heeft verborgen en begraven, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde ‘medeplegen’.
Zaak met parketnummer 03/207334-19
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Bewijsmiddelen
Op 27 februari 2019 vond er in de P.I. de Geerhorst te Sittard een controle plaats in de cel van de verdachte vanwege een vermoeden van het bezit van verdovende middelen. Tijdens deze controle werden in de cel onder meer aangetroffen en inbeslaggenomen:
- 1 zak papier met 0,1 gram netto cocaïne (goednummer 1181942, SIN AAMG2920NL),
- 2 stuks xtc van in totaal 0,36 gram bruto (goednummer 1181956, SIN AAMG2921NL),
- 10 kleine verpakking hasjiesj van in totaal bruto 13,9 gram (goednummer 1181964, SIN AAMG2922NL),
- 6 stuks xtc van in totaal 2,21 gram netto (goednummer 1181972, SIN AAMG2924NL).
Deze contrabande is aangetroffen in een ‘thuiskomertje’, tezamen met een Iphone met lader en een gsm van het merk Alcatel met lader.Uit foto’s blijkt dat de contrabande is aangetroffen in een groenkleurige tas, waarbij een witte Iphone aan de binnenzijde van de tas in een zijvakje zat.
Aan de inbeslaggenomen goederen is onderzoek gedaan door het NFI. Uit dit onderzoek volgt dat de inbeslaggenomen goederen 0,1 gram netto cocaïne (SIN AAMG2920NL), 0,36 gram bruto amfetamine (SIN AAMG2921NL), 13,9 gram bruto hasjiesj (SIN AAMG2922NL) en 2,21 gram netto MDMA (SIN AAMG2924NL) betroffen.
De witte Iphone en de gsm van het merk Alcatel zijn eveneens inbeslaggenomen, waarna de politie deze heeft onderzocht.Uit het onderzoek aan de gsm van het merk Alcatel blijkt dat deze in gebruik was bij [naam] . Uit communicatie middels een Telegramchat tussen [naam] en ‘ [bijnaam 2] ’ blijkt dat [bijnaam 2] de navolgende berichten heeft gestuurd aan [naam] :
- op 26 januari 2019 om 23:55 uur: “Die hasj verstop ik in een kip”,
- op 18 februari 2019 om 21:02 uur: “Ja, er komt ook nog dianabol pilletje bij”,
- op 18 februari 2019 om 21:05 uur: “4.5 spuit en dianabol”.
Uit onderzoek aan de witte Iphone volgt dat het telefoonnummer van deze gsm was gekoppeld aan een Telegramaccount met de naam ‘ [bijnaam 2] ’. Met dit Telegramaccount was er veelvuldig contact met [naam] .
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de witte Iphone, aangetroffen in een zijvakje in de tas, van hem was. Tevens heeft hij verklaard dat hij zich via Whatsapp ‘ [bijnaam 2] ’ noemde.De verdachte heeft voorts verklaard dat de tas met contrabande, die in zijn cel is aangetroffen, niet van hem was. Deze was van een medegevangene, die had gevraagd of hij zijn tas met was in de cel van de verdachte mocht zetten. De verdachte kan niet verklaren hoe zijn gsm in de tas met contrabande is beland.
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 overweegt de rechtbank dat zij de verklaring van de verdachte, dat hij geen wetenschap had van de op zijn cel aangetroffen verdovende middelen ongeloofwaardig acht. Niet alleen bevond zich in dezelfde tas, waarin zich de verdovende middelen bevonden, een witte Iphone die bij de verdachte ofwel ‘ [bijnaam 2] ’ in gebruik was, maar ook blijkt uit communicatie van de verdachte met [naam] dat de verdachte kennelijk betrokken was bij de handel in verdovende middelen in de gevangenis. Of de drugs feitelijk van hem waren of van een ander is voor het voorhanden hebben niet van belang. De wetenschap en instemming dat die drugs zich op zijn cel bevonden (en hij daardoor de feitelijke zeggenschap er over had) zijn voldoende. Om deze reden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 en 2 opzettelijk heeft gepleegd. Van het bestanddeel ‘medeplegen’ zal de rechtbank de verdachte vrijspreken, nu er daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal voor handen is.