ECLI:NL:RBLIM:2020:4493

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
03/700048-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gijzeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing, alsook vrijspraak van diefstal en heling van een auto

Op 24 juni 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad. De verdachte werd bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 juni 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie vorderde dat het subsidiair tenlastegelegde feit van gijzeling bewezen zou worden, onderbouwd door aangiften en camerabeelden. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlasteleggingen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlasteleggingen van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verklaringen van het slachtoffer werden niet ondersteund door ander bewijs, en de rechtbank twijfelde aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Ook de getuigenverklaringen boden onvoldoende steun voor de stelling dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

Ten aanzien van de diefstal en heling van een auto, die op naam stond van de vriendin van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. De verdachte had verklaard de auto gekocht te hebben, en er was onvoldoende bewijs dat hij wist dat het om een gestolen auto ging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700048-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
thans uit andere hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 juni 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: alleen of met (een) andere(n
) primair[slachtoffer] heeft gegijzeld,
subsidiair[slachtoffer] opzettelijk van zijn vrijheid heeft beroofd,
meer subsidiairheeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen;
feit 2: alleen of met (een) andere(n)
primaireen auto heeft gestolen,
subsidiairzich schuldig heeft gemaakt aan heling van die auto.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ten aanzien van feit 1 het subsidiair tenlastegelegde bewezen wordt verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is gelet op de (aanvullende) aangifte van het slachtoffer, die ondersteund wordt door camerabeelden. Voorts acht de officier van justitie in dat kader het proces-verbaal van de politie van belang waarin de gemoedstoestand van het aangever wordt omschreven, alsmede de verklaring die hij vlak na het tenlastegelegde feit aan de verbalisanten aflegt. De officier hecht geen belang aan de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aangezien de getuige [getuige 1] een knipperlichtrelatie had met het slachtoffer en voornoemde getuigen contact met elkaar hebben gehad, waardoor zij hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de subsidiair tenlastegelegde schuldheling bewezen kan worden gelet op de aangifte, de verklaring van de vriendin van de verdachte over de betreffende auto en de verklaring van de verdachte dat de sleutel van de auto niet werkte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 voert de raadsvrouw daartoe aan dat de verdenking enkel en volledig gebaseerd is op de verklaring van [slachtoffer] en dat er geen steunbewijs in het dossier zit ter ondersteuning van de feitelijkheden en het gestelde medeplegen. Uit het dossier blijkt enkel van omstandigheden
buitende loods; wat zich
inde loods heeft afgepeeld blijkt nergens anders uit. De verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in en rondom de loods wordt ook niet weersproken door de aanwezige bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer] voert de raadsvrouw het verweer dat deze verklaring onbetrouwbaar is aangezien hij zichzelf meerdere malen tegenspreekt, hij belang heeft bij een leugenachtige verklaring (namelijk geld in verband met een schadevergoeding). Een en ander wordt ook bevestigd door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , welke verklaringen door de raadsvrouw van groot belang worden geacht.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat ook hiertoe onvoldoende bewijs in het dossier zit; niet is vast te stellen dat de verdachte betrokken was bij de diefstal en evenmin blijken er uit het dossier omstandigheden op basis waarvan de verdachte wist of moest vermoeden dat de betreffende auto afkomstig was uit een misdrijf.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feit 1
Inleiding
Op grond van de stukken uit het dossier stelt de rechtbank vast dat op 21 december 2017 [slachtoffer] aanwezig is geweest in een loods in Heerlen waar ook de verdachte (een bepaalde periode) aanwezig was. Na enkele uren heeft [slachtoffer] de loods verlaten. Een en ander blijkt ook uit camerabeelden die onderdeel uitmaken van het dossier, alsmede uit de verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting.
Ook stelt de rechtbank vast dat, toen [slachtoffer] de loods verliet, hij letsel aan onder meer zijn gezicht had.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij niet vrij was de loods te verlaten maar tegen zijn wil in werd binnengehouden in de loods. Volgens [slachtoffer] moest de verdachte ervoor zorgen dat hij de loods niet zou verlaten. Ook verklaart [slachtoffer] dat hij in de loods meerdere malen geslagen is, ook door de verdachte. [slachtoffer] stelt daardoor letsel te hebben opgelopen. Op een onbewaakt ogenblik weet [slachtoffer] de loods toch te verlaten, aldus [slachtoffer] .
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staat de verklaring van de verdachte dat hij weliswaar in de loods was, doch dat hij [slachtoffer] niet tegen zijn wil heeft vastgehouden en hem evenmin geslagen heeft.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde strafbare feiten. Het daarvoor noodzakelijke, de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunend bewijsmateriaal, biedt het dossier namelijk niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zo bevindt zich in het dossier een verklaring van de getuige [getuige 1] die verklaart dat [slachtoffer] al voordat hij in de loods was, letsel had en ook dat hij niet erger of meer letsel had nadat hij in de loods was geweest. Het dossier bevat daarnaast geen actuele medische verklaring omtrent de ouderdom van het letsel van [slachtoffer] ten tijde van zijn eerste verklaringen bij de politie. Daardoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het letsel ook daadwerkelijk is ontstaan op het moment dat [slachtoffer] in de loods was.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden aan de verklaring van [getuige 1] te twijfelen. Het enkele feit dat [getuige 1] de ex-partner van [slachtoffer] is, is hiervoor onvoldoende. Bovendien kan voor de verklaring van [getuige 1] steun worden gevonden in de verklaring van de getuige [getuige 2] , die in soortgelijke zin als [getuige 1] verklaart.
De verklaring van de getuige [getuige 3] omtrent de gemoedstoestand van [slachtoffer] (te weten dat [slachtoffer] in paniek vanuit de richting van de loods kwam gerend) biedt onvoldoende steun voor de stelling van de officier van justitie dat [slachtoffer] in de loods tegen zijn wil is vastgehouden en aldaar is mishandeld. Dit omdat er bij de rechtbank twijfels bestaan over eventuele conclusies die verbonden kunnen worden aan voornoemd gedrag van [slachtoffer] . In dat kader verwijst de rechtbank naar de gang van zaken tijdens het eerste verhoor van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 30 augustus 2018.
Gelet op het vorenstaande en aangezien in het dossier geen andere stukken aanwezig zijn die nader bewijs vormen ter onderbouwing van de verklaring van [slachtoffer] over wat zich
inde loods heeft afgespeeld, acht te rechtbank het feit zoals tenlastegelegd onder 1 (zowel primair, als subsidiair en meer subsidiair) onvoldoende wettig en overtuigend bewezen.
Nog los van het vorenstaande geldt dat indien en voor zover het feitencomplex zoals omschreven onder feit 1 primair bewezen zou kunnen worden verklaard, dit niet leidt tot een strafbaar feit. Voor strafbaarheid op grond van artikel 282a Wetboek van Strafrecht is immers vereist dat “een ander” dan de gegijzelde (en dus een ander dan [slachtoffer] ) gedwongen moet worden iets te doen. Nu de tenlastelegging spreekt van het dwingen van [slachtoffer]
zelfkan dit niet leiden tot strafbaarheid op grond van artikel 282a Wetboek van Strafrecht.
3.3.2
Feit 2
Inleiding
Bij een doorzoeking op 26 januari 2018 in de woning waar de verdachte op dat moment stond ingeschreven met zijn vriendin [naam vriendin] is een zwarte BMW aangetroffen en in beslag genomen. Deze auto stond op naam van [naam vriendin] sinds 17 oktober 2017, was omgekat en bleek op 30 oktober 2017 gestolen te zijn.
Diefstal
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij de wegnemingshandelingen van het goed valt af te leiden. De enkele omstandigheid dat de auto (weliswaar omgekat) op naam staat van de vriendin van de verdachte en dat aangifte van diefstal van de betreffende auto is gedaan, is daartoe onvoldoende.
Verdachte moet daarom van het onder 2 primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
(Opzet/schuld)heling
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde opzetheling is van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij de auto, een oudere BMW gekocht heeft van “ [naam 1] ”, dat hij de auto bij de aankoop op naam van zijn vriendin heeft gezet, maar dat hij de auto pas een paar weken later kreeg omdat de auto schade had, die nog gerepareerd moest worden.
De verklaring van de verdachte, die niet nader is onderzocht, kan niet worden uitgesloten door de stukken in het dossier. Op grond daarvan kan de rechtbank dan ook niet concluderen dat de verdachte wist dat het om een gestolen auto ging. Opzetheling kan om die reden niet bewezen worden, zodat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte redelijkerwijs het vermoeden had moeten hebben dat het om een gestolen auto ging.
De officier van justitie heeft in dat kader van belang geacht dat de sleutel van de auto niet werkte. De verdachte en zijn vriendin [naam vriendin] hebben verklaard dat enkel de afstandsbediening in de contactsleutel het niet deed. Uit het dossier blijkt dat er iets niet werkte aan de sleutel, maar onduidelijk is wat nu exact niet werkte en of dat meebrengt dat van de verdachte, voor wie de autobranche geen onbekend terrein was, had mogen worden verwacht dat hij nader onderzoek zou hebben gedaan naar de sleutel. Gegeven die onduidelijkheid kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte bij de aankoop van de BMW met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Derhalve kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het vermoeden moest hebben dat het om een gestolen auto ging.
De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde, zowel opzet- als schuldheling, vrijspreken.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.001,40 (€ 1.000,00 immateriële schade en € 1,40 materiële schade) ter zake van feit 1.
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar. Gelet op de aard van het feit acht zij de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk en onderbouwd.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering aangezien zij vrijspraak heeft bepleit.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte voor feit 1 zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal deze worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • veroordeeld de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en mr. C.J.M. Brands, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2020.
Buiten staat
Mr. F.L.G. Geisel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 december 2017 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door:
­ die [slachtoffer] in een auto mee te nemen en/of (vervolgens) naar een garage en/of loods te rijden en/of
­ (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen een garage en/of loods binnen te gaan en/of
­ (vervolgens) die [slachtoffer] tegen zijn wil in die die garage en/of loods (vast) te houden, althans aan te geven dat die [slachtoffer] die garage en/of loods niet mag verlaten en/of
­ die [slachtoffer] te verzoeken om een geldbedrag van 6000 euro te betalen en/of
­ die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "We gaan je kapot maken, we gaan je martelen en slaan je kop in", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
­ die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of (een ander deel van) het lichaam te slaan, stompen, schoppen en/of trappen,
een en ander met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen of niet te
doen, te weten een geldbedrag van 6000 euro af te geven;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 21 december 2017 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door:
­ die [slachtoffer] in een auto mee te nemen en/of (vervolgens) naar een garage en/of loods te rijden en/of
­ (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen een garage en/of loods binnen te gaan en/of
­ (vervolgens) die [slachtoffer] tegen zijn wil in die die garage en/of loods (vast) te houden, althans aan te geven dat die [slachtoffer] die garage en/of loods niet mag verlaten en/of
­ die [slachtoffer] te verzoeken om een geldbedrag van 6000 euro te betalen en/of
­ die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "We gaan je kapot maken, we gaan je martelen en slaan je kop in", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
­ die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of (een ander deel van) het lichaam te slaan, stompen, schoppen en/of trappen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 21 december 2017 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 6000 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s):
­ die [slachtoffer] op/tegen het hoofd en/of (een ander deel van) het lichaam heeft geslagen, gestompt, geschopt en/of getrapt en/of
­ die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "We gaan je kapot maken, we gaan je martelen en slaan je kop in", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2017 tot en met 31 oktober 2017 te Bergheim, althans in Duitsland en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto van het merk BMW, type 1er Reihe 116i, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2017 tot en met 26 januari 2018 te Bergheim en/of Kerkrade, althans in Duitsland en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een auto van het merk BMW, type 1er Reihe 116i, heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;