ECLI:NL:RBLIM:2020:4436

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
8518999 CV EXPL 20-2186
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetaling tijdens ziekte en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de werknemer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 22 juni 2020, staat de loondoorbetaling tijdens ziekte centraal. De eiser, een werknemer die sinds 1 augustus 2003 in dienst is bij de gedaagde, heeft sinds oktober 2018 te maken met arbeidsongeschiktheid. Gedurende de eerste zestien maanden van zijn ziekte heeft de gedaagde, een besloten vennootschap, 100% van het loon doorbetaald. Echter, in maart 2020 heeft de gedaagde aangekondigd het salaris te verlagen naar 70% van het oorspronkelijke loon, wat de werknemer in een kort geding aanvecht.

De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 15 juni 2020. De eiser vordert onder andere betaling van achterstallig loon en een bruto/netto specificatie van de nabetaling. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer er op mocht vertrouwen dat het loon volledig zou worden doorbetaald, gezien de eerdere betalingen door de gedaagde. De rechter concludeert dat de gedaagde geen wettelijke verplichting had om het loon te verlagen en dat de financiële omstandigheden van de gedaagde, als gevolg van de coronacrisis, niet relevant zijn voor deze zaak.

De kantonrechter wijst de vorderingen van de eiser grotendeels toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en het volledige loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst, evenals de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de gedaagde moet binnen twee weken een specificatie van de nabetaling verstrekken, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8518999 CV EXPL 20-2186
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 22 juni 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.M.P. Bosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] , en kantoor houdend aan de [adres 2] , [plaats] ,
gedaagde partij, vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger] .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met vijf producties
  • de conclusie van antwoord met twee producties
  • de mondelinge behandeling van 15 juni 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1955, is sedert 1 augustus 2003 in dienst van [gedaagde] op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor thans onbepaalde tijd in de functie van controller tegen een loon van laatstelijk € 3.276,80 bruto per maand.
2.2.
[eiser] is sedert oktober 2018 arbeidsongeschikt, welke arbeidsongeschiktheid tot heden voortduurt.
2.3.
[gedaagde] heeft tot en met februari 2020 100% van het loon aan [eiser] doorbetaald.
2.4.
Bij brief van 25 maart 2020 deelt [gedaagde] aan (de gemachtigde van) [eiser] mee (productie 2 bij exploot van dagvaarding):
“(…) Gezien er nadat dhr. [eiser] naar aanleiding van zijn laatste bezoek bij de controlerende arts te horen had gekregen om te hervatten met2 maal een uur per week en dit bleek voor dhr. [eiser] een onmogelijke opgave te zijn.
Is er vanuit dhr. [eiser] geen enkele wijze om het voorstel van de controlerende arts nogmaals op te trachten te pakken.
Wij willen u dan ook informeren dat wij volgens de regelgeving het salaris van dhr. [eiser] terug zullen brengen naar 70% van het oorspronkelijke salaris. Dit zoals ook door het UWV als stelregel wordt gehanteerd. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • betaling van € 1.966,08 bruto aan te weinig ontvangen loon tijdens arbeidsongeschiktheid over de periode maart en april 2020, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (50%) en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening,
  • afgifte van een bruto/netto specificatie van de nabetaling van € 1.966,08 bruto binnen 48 uur na betekening van het vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
  • betaling van het volledige loon (100%), een bedrag van € 3.276,80 bruto per maand vanaf 1 mei 2020 totdat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd,
  • betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen - voor zover die relevant zijn - zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiser] , een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Dit spoedeisend belang vloeit reeds voort uit de aard van de vordering, nu het gaat om zijn maandelijkse inkomsten.
4.2.
Beoordeeld moet worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vordering vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.3.
In geschil is de vraag of [eiser] tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid recht heeft op 100% loondoorbetaling.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] gedurende de eerste zestien maanden van de arbeidsongeschiktheid van [eiser] 100% van het loon heeft doorbetaald, terwijl daar kennelijk geen verplichting voor [gedaagde] uit hoofde van de wet, arbeidsovereenkomst of cao aan ten grondslag ligt. Op grond hiervan mocht [eiser] er als werknemer gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] zijn loon vanaf maart 2020 ook volledig zou doorbetalen. Gesteld noch anderszins is gebleken dat er sprake is van zodanige feiten en omstandigheden dat [eiser] er vanaf maart 2020 niet meer op mocht vertrouwen dat zijn loon 100% zou worden doorbetaald. Voor zover [gedaagde] meent dat [eiser] niet voldoende meewerkt aan zijn re-integratie staan [gedaagde] andere middelen ter beschikking. De door [gedaagde] gestelde financiële omstandigheden als gevolg van de coronacrisis kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden liggen in de risicosfeer van [gedaagde] .
4.5.
Het voorgaande betekent dat [eiser] aanspraak heeft op 100% loon zodat [gedaagde] het loon dat aan [eiser] is uitbetaald vanaf maart 2020 dient aan te vullen en de vordering op de hierna in het dictum weergegeven wijze voor toewijzing gereed ligt.
4.6.
Nu betaling van het loon niet tijdig heeft plaatsgevonden, maakt [eiser] op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal - tot de gevraagde en gevorderde 50% - worden toegewezen omdat geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging nopen. De gevorderde wettelijke rente, die door het enkele betalingsverzuim verschuldigd wordt, ligt ook voor toewijzing gereed.
4.7.
De gevorderde afgifte van een bruto/netto specificatie van de nabetaling leent zich eveneens voor toewijzing. De termijn zal gesteld worden op twee weken. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 50,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 500,00.
4.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot de uitspraak van dit vonnis bepaald op:
- dagvaarding € 108,54
- griffierecht € 236,00
- gemachtigde salaris €
720,00
Totaal € 1.064,54

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.966,08 bruto aan te weinig ontvangen loon over de maanden maart 2020 en april 2020, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (50%) en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] het volledige loon te betalen van
€ 3.276,80 bruto per maand vanaf 1 mei 2020 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd of zoveel eerder als de (verlengde) loondoorbetalingsverplichting bij ziekte ex artikel 7:629 BW eindigt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen twee weken na dit vonnis een bruto/netto specificatie van de nabetaling van € 1.966,08 bruto te verstrekken en wel op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 500,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.064,54,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
CJ