ECLI:NL:RBLIM:2020:4343

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/03/273105 / HA ZA 20-40
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van naheffingsaanslagen omzetbelasting en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de Ontvanger der Rijksbelastingen (Kantoor Buitenland). De zaak betreft drie naheffingsaanslagen omzetbelasting die aan [eiser] zijn opgelegd voor de jaren 2002 tot en met 2004. De belastingdienst had op 26 juni 2007 deze aanslagen opgelegd, maar [eiser] heeft bezwaar aangetekend. De procedure rondom het bezwaar is echter lange tijd aangehouden vanwege een lopend strafrechtelijk onderzoek. Uiteindelijk heeft de Ontvanger erkend dat de naheffingsaanslagen zijn verjaard en dat er geen invorderingsmaatregelen meer zullen plaatsvinden. [eiser] heeft daarop gevorderd dat de rechtbank verklaart dat de belastingenschulden zijn verjaard en dat de Ontvanger in de proceskosten wordt veroordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] toewijsbaar zijn, gezien de erkenning van de Ontvanger. De rechtbank heeft de Ontvanger veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 928,83, en heeft de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen. Tevens zijn de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten toegewezen, met de voorwaarde dat de Ontvanger niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.M. Etman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/273105 / HA ZA 20-40
Vonnis van 17 juni 2020
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.H. Sligchers te Maastricht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
ONTVANGER DER RIJKSBELASTINGEN (KANTOOR BUITENLAND),
zetelend te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2019 met producties 1 tot en met 24
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
Vervolgens heeft de rolrechter naar aanleiding van de inhoud van de conclusie van antwoord de zaak verwezen naar de rol voor uitlating conform artikel 2.16 van het Procesreglement civiele dagvaardingszaken rechtbanken. [eiser] heeft vonnis gevraagd.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De belastingendienst heeft op 26 juni 2007 een drietal naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan [eiser] :
- aanslagnummer 1578.65.484.F01.2506 ten bedrage van € 732.834,00 betrekking hebbend op het tijdvak 1 januari 2002 - 31 december 2002
- aanslagnummer 1578.65.484.F01.3506 ten bedrage van € 926.451,00 betrekking hebbend op het tijdvak 1 januari 2003 - 31 december 2003
- aanslagnummer 1578.65.484.F01.4506 ten bedrage van € 34.476,00 betrekking hebbend op het tijdvak 1 januari 2004 - 31 december 2004.
2.2.
In de aanslagen staat vermeld dat de bedragen terstond en tot het volle bedrag invorderbaar zijn op grond van artikel 10 lid 1 letter b juncto c en artikel 15 van de Invorderingswet 1990.
2.3.
Op 1 augustus 2007 is door de toenmalig gemachtigde van [eiser] voorlopig bezwaar aangetekend tegen de drie naheffingsaanslagen. Vanwege een lopend onderzoek van de FIOD-ECD waarvan de uitkomst relevant is voor de bezwaarschriftprocedure, heeft de inspecteur van de belastingdienst (hierna: de inspecteur) besloten de bezwaarprocedure aan te houden tot het moment dat de Officier van Justitie informatie vrijgeeft. Op 1 juli 2011 heeft de inspecteur de toenmalige gemachtigde van [eiser] verzocht het bezwaarschrift nader te motiveren voor 1 september 2011. Op 30 augustus 2011 heeft de toenmalige gemachtigde van [eiser] de inspecteur verzocht of hij eerst de uitkomst van de strafzaak tegen [eiser] mag afwachten alvorens de gronden van het bezwaar aan te vullen. Uit een brief van de belastingdienst van 30 januari 2014 blijkt dat de inspecteur daarmee destijds ingestemd heeft. In die brief heeft de inspecteur ook kenbaar gemaakt, nu de rechtbank in de strafzaak vonnis heeft gewezen, de bezwaarprocedure te willen afronden. De advocaat van [eiser] heeft op 17 augustus 2014 het bezwaarschrift nader gemotiveerd. De beslissing op bezwaar is aangehouden in afwachting van de getuigenverhoren in het hoger beroep van de strafzaak. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 21 december 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak in hoger beroep tegen [eiser] .
2.4.
Partijen hebben daarna gedebatteerd over de vraag of de vorderingen die voortvloeien uit de drie aanslagen inmiddels verjaard zijn.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) te verklaren voor recht dat de belastingenschulden ter zake van de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2002 tot en met 2004 ten name van [eiser] zijn verjaard, zodat deze belastingenschulden niet meer door De Ontvanger in te vorderen zijn;
2) de Ontvanger te veroordelen in de kosten van de procedure inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
Bij conclusie van antwoord heeft de Ontvanger erkend dat de drie naheffingsaanslagen zijn verjaard en medegedeeld dat er geen invorderingsmaatregelen meer zullen plaatsvinden. De Ontvanger heeft voorgesteld de zaak zonder vonnis af te doen en heeft aangeboden de proceskosten van [eiser] te vergoeden. [eiser] heeft echter vonnis gevraagd.
3.3.
De rechtbank overweegt dat gelet op de erkenning door de Ontvanger de eerste vordering van [eiser] toewijsbaar is.
3.4.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Ontvanger veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot heden begroot op:
- dagvaarding € 81,83
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
543,00(1,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 928,83
3.5.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is bepaald.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de belastingschulden ter zake van de naheffingsaanslagen ten name van [eiser] :
- met aanslagnummer 1578.65.484.F01.2506 ten bedrage van € 732.834,00 betrekking hebbend op het tijdvak 1 januari 2002 - 31 december 2002
- met aanslagnummer 1578.65.484.F01.3506 ten bedrage van € 926.451,00 betrekking hebbend op het tijdvak 1 januari 2003 - 31 december 2003
- met aanslagnummer 1578.65.484.F01.4506 ten bedrage van € 34.476,00 betrekking hebbend op het tijdvak 1 januari 2004 - 31 december 2004
zijn verjaard, zodat deze belastingschulden niet meer door de Ontvanger in te vorderen zijn;
4.2.
veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 928,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in
art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt de Ontvanger in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Ontvanger niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart de kostenveroordelingen in 4.2. en 4.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: me