ECLI:NL:RBLIM:2020:4235

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
C/03/271403 / HA ZA 19-597
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in faillissement met betrekking tot exhibitieplicht en bewijslevering

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een faillissement, heeft Johannes Albertus Bloo, curator van International Clothing Company B.V., een incident aanhangig gemaakt. De rechtbank Limburg heeft op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in dit incident, dat betrekking heeft op de exhibitieplicht van bescheiden. De gedaagde in de hoofdzaak, die tevens eiser in het incident is, heeft verzocht om inzage in bepaalde bescheiden, waaronder verkoopfacturen en een bankafschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator de gevraagde bescheiden in het geding heeft gebracht, waardoor de gedaagde geen rechtmatig belang meer heeft bij zijn vordering tot inzage van deze documenten. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de curator voldoende heeft weersproken dat hij in het bezit is van het gevraagde bankafschrift, waardoor ook dit deel van de vordering niet toewijsbaar is. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen en deze in de proceskosten veroordeeld, met een bedrag van € 543,00 aan kosten voor de zijde van de curator. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak zal op 29 juli 2020 weer op de rol komen voor conclusie van repliek aan de zijde van de curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/271403 / HA ZA 19-597
Vonnis in incident van 17 juni 2020
in de zaak van
JOHANNES ALBERTUS BLOO
in hoedanigheid van curator in het faillissement van International Clothing Company B.V.,
kantoorhoudende te Venlo,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.F.P.J. Coppus te Venlo,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. R.F.P.J. Coppus te Venlo,
tegen
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident],
wonende te [woonplaats gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.J.M.G. Kunzeler te Venlo.
Partijen worden hierna Bloo q.q. en [gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 november 2019 met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord tevens incidentele vordering ex artikel 843a Rv met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in het incident met producties 11 tot en met 13.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling van Bloo q.q. om binnen één week na betekening van dit vonnis inzage en afschrift te verstrekken van:
alle door Northern Linnen B.V. (tevens h.o.d.n. NTS) aan International Clothing Company B.V. (hierna ICC) verstuurde verkoopfacturen tot en met 30 juni 2015;
het bankafschrift van ICC waaruit blijkt dat er een betaling van € 50.000,00 heeft plaatsgevonden via de bankrekening van ICC aan Designer Distribution Group.
2. de proceskosten.
2.2.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] legt – samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat ICC rechtmatig belang heeft bij het in het geding brengen door Bloo q.q. van de in rechtsoverweging 2.1 genoemde bescheiden gelet op de mogelijk noodzakelijke nadere bewijslevering door ICC.
2.3.
Bloo q.q. overlegt de bescheiden zoals gevorderd onder 1a en voert verweer met betrekking tot het overige gevorderde. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering op grond van artikel 834a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) alleen kan worden toegewezen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de partij die inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden vordert, moet daar een rechtmatig belang bij hebben;
  • de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden;
  • de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de partij die inzage in of afschrift van bescheiden vordert, partij is; en
  • de bescheiden moeten ter beschikking zijn van of berusten onder de partij van wie inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden wordt gevorderd.
Verder mag zich, als verweerder in het incident zich daarop beroept, geen van de drie in artikel 843a lid 3 en 4 Rv genoemde uitzonderingen voordoen.
3.2.
Met betrekking tot de bescheiden zoals gevorderd onder 1a stelt de rechtbank vast dat die door Bloo q.q. in het geding zijn gebracht. [gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] heeft daarom thans geen rechtmatig belang (meer) bij zijn vordering. Dit deel van de vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
3.3.
Met betrekking tot het bankafschrift zoals gevorderd onder 1b overweegt de rechtbank dat de curator voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hij in het bezit is van dat bankafschrift. Ook dit deel van de vordering is niet toewijsbaar.
3.4.
Gelet op hetgeen dat is overwogen onder rechtsoverwegingen 3.2 en 3.3 moet de incidentele vordering van [gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] worden afgewezen.
3.5.
[gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Hiermee geeft de rechtbank toepassing aan de hoofdregel dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld in de kosten van de procedure (artikel 237 lid 1 Rv). De omstandigheid dat aan afwijzing van de vordering mede ten grondslag ligt dat de bescheiden zoals gevorderd onder 1a door Bloo q.q. in het geding zijn gebracht, doet daaraan niet af. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat Bloo q.q. niet bereid was de gevorderde bescheiden (voor zover voorhanden) na een minnelijk verzoek te verstrekken.
3.6.
De proceskosten van het incident worden aan de zijde van Bloo q.q. begroot op:
- salaris gemachtigde €
543,00(1,0 punt × tarief € 543,00)
totaal € 543,00
3.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde in hoofdzaak, eiser in incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Bloo q.q. tot op heden begroot op € 543,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 juli 2020voor conclusie van repliek aan de zijde van Bloo q.q..
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CL