ECLI:NL:RBLIM:2020:422

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
03.237050.19, 03.147537.19 (tul), 03.149370.17 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens mishandeling van zijn partner met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 22 januari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 januari 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 2 oktober 2019 zijn vriendin zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door haar te slaan en te trekken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, omdat de aangeefster al eerder perforaties in haar trommelvlies had, wat betekende dat het letsel niet kon worden toegeschreven aan de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte de subsidiaire mishandeling wel bewezen. De verdachte had zijn vriendin geslagen, aan haar haren getrokken en haar bij de keel vastgepakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en gedragsinterventie. Tevens werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen behandeld, waarbij de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging in één zaak toewijsde en in de andere afwees. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en het recidivegevaar van de verdachte, die eerder ook al was veroordeeld voor mishandeling van dezelfde vriendin.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.237050.19, 03.147537.19 (tul), 03.149370.17 (tul)
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats en -datum] 1980,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in de P.I. Sittard, Op de Geer 1 te Sittard.
De verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) wordt bijgestaan door mr. I.F.J. Beugelsdijk, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 januari 2020. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zijn vriendin zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel haar heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn vriendin zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, zoals onder primair ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe gewezen op de aangifte, het geconstateerde letsel bij aangeefster, de medische verklaring en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Hij betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de mishandeling en het tenlastegelegde letsel, te weten perforaties in het trommelvlies bij aangeefster. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verweer een proces-verbaal van aangifte van aangeefster d.d. 21 juni 2019 overgelegd, waarin zij verklaart dat zij toen reeds twee gaatjes in haar trommelvlies had. Ten aanzien van een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het zwaar lichamelijk letsel dat aangeefster ten gevolge van de mishandeling had opgelopen bestond volgens de opsteller van de tenlastelegging (enkel) uit perforaties van het trommelvlies. Onbetwist is dat aangeefster twee perforaties in het trommelvlies van haar linkeroor heeft. Uit de door de raadsman overgelegde verklaring blijkt echter dat aangeefster reeds voor de onderhavige mishandeling, te weten op 21 juni 2019, last had van verminderd gehoor als gevolg van twee gaatjes in haar trommelvlies. Derhalve kan niet bewezen worden dat het tenlastegelegde letsel het gevolg is van de onderhavige mishandeling.
Op grond hiervan acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de primair ten laste gelegde zware mishandeling. De verdachte zal daarom van het primaire feit worden vrijgesproken.
3.3.2
De bewijsmiddelen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde [1]
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zijn levensgezel op 2 oktober 2019 heeft mishandeld door haar tegen het hoofd te slaan, aan haar haren te trekken en bij de keel vast te pakken. De rechtbank baseert dit op:
- de aangifte door [slachtoffer] ; [2]
- de aanvullende verklaring van [slachtoffer] ; [3]
- de medische stukken betreffende [slachtoffer] ; [4]
- de bevindingen van verbalisanten; [5]
- de foto's van het letsel van [slachtoffer] ; [6]
- de verklaring van de verdachte. [7]
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en het gegeven dat namens hem geen vrijspraak is bepleit, kan de rechtbank volstaan met deze korte opsomming van de bewijsmiddelen (artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 2 oktober 2019 in de gemeente Maastricht zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen diens hoofd te slaan en door die [slachtoffer] aan diens haren te trekken en door die [slachtoffer] bij diens keel vast te pakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke straf moeten de volgende bijzondere voorwaarden worden verbonden: meldplicht, gedragsinterventie, ambulante behandeling en een drugsverbod. Tevens vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met aftrek van voorarrest voor het subsidiaire feit voldoende recht doet aan de ernst van het feit. Voor een hogere straf dan wel een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is geen ruimte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij het opleggen van de straf zoekt de Rechtbank geen aansluiting bij de LOVS oriëntatiepunten, aangezien deze geen recht zouden doen aan dit specifieke geval.
Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een grove mishandeling van zijn vriendin. Hij heeft haar tegen haar hoofd geslagen, aan haar haren getrokken en haar bij de keel gegrepen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen en was zeer angstig. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de geweldshandelingen van de verdachte mede zijn ontstaan door zijn alcohol- en drugsgebruik.
Vlak voor het onderhavige feit, te weten op 9 augustus 2019 is verdachte ook veroordeeld wegens mishandeling van dezelfde vriendin tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat heeft hem er niet van weerhouden om korte tijd nadat hij weer vrij kwam, aangeefster opnieuw op grove wijze te mishandelen. De eerdere straf die hij voor de mishandeling kreeg, heeft kennelijk geen indruk op hem gemaakt. Ook het feit dat hij ten tijde van het onderhavige delict nog in een proeftijd liep, heeft hem niet van deze nieuwe mishandeling weerhouden. De kans dat verdachte voor de derde keer jegens aangeefster de fout in gaat, acht de rechtbank aanzienlijk, nu de relatie tussen verdachte en aangeefster kennelijk niet verbroken is en verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in de ernst van zijn gedrag; integendeel, hij legt de verantwoordelijkheid van de mishandeling neer bij zijn vriendin. Uit niets blijkt dat verdachte werkt aan beperking of regulering van zijn alcohol- en cocaïnegebruik, waardoor het korte lontje waar verdachte over beschikt, op elk moment weer aangestoken kan worden.
Met de reclassering, die op 3 januari 2020 heeft gerapporteerd over verdachte, schat de rechtbank het recidivegevaar in als (zeer) hoog.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen. In het onvoorwaardelijke deel wil de rechtbank tot uitdrukking brengen dat (herhaald) fysiek gedrag in een relatie volstrekt onaanvaardbaar is. Daarnaast zal een aanzienlijke voorwaardelijke straf worden opgelegd, om dit hoge recidivegevaar zoveel mogelijk te beteugelen. Dat voorwaardelijke deel is fors om de verdachte er toe te brengen zijn handen voortaan thuis te laten en om de door de reclassering geuite vrees dat verdachte zich zal onttrekken aan de begeleiding, behandeling en controle zoveel mogelijk in te dammen.
Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
Alles overziende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie (agressieregulatie), ambulante behandeling en een harddrugsverbod. Het door de reclassering geadviseerde contactverbod zal de rechtbank niet opleggen, mede gelet op het feit dat kennelijk de relatie tussen verdachte en het slachtoffer niet is beëindigd.
De rechtbank zal, conform het bepaalde in artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het door de reclassering uit te oefenen toezicht bevelen.

7.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Ter terechtzitting zijn gelijktijdig twee vorderingen van de officier van justitie behandeld tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen.
7.1
De vordering in de zaak met parketnummer 03.147537.19
Bij vonnis van 9 augustus 2019 in de zaak met parketnummer 03.147537.19 is de verdachte onder andere veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de toewijzing van de vordering gevorderd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en dus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden gebleken die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
7.2
De vordering in de zaak met parketnummer 03.149370.17
Bij vonnis van 7 december 2017 in de zaak met parketnummer 03.149370.17 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 150,00 euro met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de toewijzing van de vordering gevorderd. De raadsman heeft verzocht om afwijzing van de vordering, omdat het om een andersoortige zaak gaat met een pleegdatum van ruim twee jaar geleden en de proeftijd bijna verstreken was. Bovendien zal de executie van een geldboete aansluitend op de detentie onwenselijke spanningen met zich meebrengen voor de verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en dus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan. Het feit waarop de vordering betrekking heeft, diefstal, staat namelijk in een te ver verwijderd verband van het strafbare feit waar het in de hoofdzaak om gaat. Daarom zal de rechtbank de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen.

8.wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde meldt zich op de dag van vrijlating bij Reclassering Nederland op het adres Heerderweg 25 te Maastricht of telefonisch op 088 804 1502. Veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
veroordeelde neemt gedurende de proeftijd actief deel aan de gedragsinterventie ART, BORG of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
veroordeelde laat zich behandelen door FPP de Horst of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
veroordeelde gebruikt tijdens de proeftijd geen harddrugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03.147537.19 toe en gelast dat de bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Limburg d.d. 9 augustus 2019 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 2 maanden, alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03.149370.17 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.J. Voogt, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en
mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2020.
Mr. De Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 oktober 2019 in de gemeente Maastricht aan zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten perforaties in het trommelvlies, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met kracht tegen diens hoofd te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 oktober 2019 in de gemeente Maastricht zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen diens hoofd te slaan en/of door die [slachtoffer] aan diens haren te trekken en/of door de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen, in elk geval door die [slachtoffer] bij diens keel vast te pakken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Basisteam Maastricht, proces-verbaalnummer PL2300-2019156340, gesloten d.d. 3 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 48.
2.Proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] d.d. 3 oktober 2019 (pagina 25).
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] d.d. 3 oktober 2019 (pagina 31).
4.Schriftelijk bescheid, inhoudende het verslag van Huisartsenpost Maastricht en Heuvelland d.d. 3 oktober 2019 met betrekking tot [slachtoffer] (pagina 43).
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2019 (pagina 17).
6.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 8 januari 2020 van de foto's op pagina's 27 tot en met 29, 33 en 34.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 oktober 2019 (pagina 9 en 10).