ECLI:NL:RBLIM:2020:421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
03/700427-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met verminderd toerekeningsvatbare verdachte en TBS met voorwaarden

Op 21 januari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 november 2018 in Landgraaf een poging tot moord heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1980 en gedetineerd in PPC te Vught, heeft de aangever met een mes in het achterhoofd en de arm verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict met de aangever, met voorbedachte rade heeft gehandeld. De verdachte heeft de aangever opgewacht en met een broodmes verwond, wat leidde tot een horizontale snijwond van 15 centimeter in het achterhoofd en een snijwond van 10 centimeter in de arm. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat hij wel het opzet had om de aangever te doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden, met de maatregel van TBS met voorwaarden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan de benadeelde partij, de aangever, voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf afgewezen, gezien de opgelegde gevangenisstraf en TBS.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700427-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres]
gedetineerd in PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is, na eerdere niet-inhoudelijke behandelingen, inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 januari 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in het achterhoofd en in de arm heeft gezaagd, gesneden en/of gestoken. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot moord dan wel doodslag, subsidiair als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hierbij heeft zij gewezen op de uitlatingen van de verdachte voorafgaand aan het feit, de verklaringen van de getuigen die hem hebben horen roepen: “ik moet hem hebben, maak hem kapot” en de verklaring van de verdachte dat hij bewust een broodmes heeft gepakt en vervolgens [slachtoffer] heeft opgewacht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat geen sprake is van voorbedachte raad ten aanzien van alle drie de varianten van het ten laste gelegde feit. Tevens is geen sprake geweest van opzet op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Tot slot is het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Hierom dient de verdachte vrijgesproken te worden van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het meer subsidiaire feit, de poging tot zware mishandeling.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling gepleegd door [verdachte] . Sinds begin november 2018 heeft de aangever bij de verdachte gewoond aan de [adres] in Landgraaf. De relatie tussen de huisgenoten was in het begin goed, maar werd gaandeweg steeds problematischer. De verdachte heeft de aangever op 13 november 2018 te kennen gegeven dat hij wilde dat de aangever naar de woning kwam om de sleutels terug te geven. Toen de aangever die dag bij de woning van de verdachte arriveerde om de sleutels in te leveren, bleek de verdachte niet thuis te zijn. Daar was de aangever boos om. In die boosheid heeft de aangever vernielingen aangericht in de woning van de verdachte. Hij heeft de woning verlaten om even later, toen de verdachte hem had gebeld, terug te keren. De verdachte kwam op de aangever af en ze raakten in een worsteling. Tijdens deze worsteling voelde de aangever hevige pijn aan de achterzijde van zijn hoofd. Hij voelde de kartel van een broodmes in zijn hoofd zagen. [2]
De verdachte heeft verklaard dat nadat hij thuisgekomen was en de vernielingen had gezien, hij de aangever heeft gebeld en hem heeft gezegd: “kankermongool kom eens”. Hij heeft vervolgens bewust een mes gepakt, wetende dat het tot een gevecht zou komen als de aangever bij zijn woning zou arriveren. De verdachte is met het mes naar beneden gegaan en heeft de aangever voor zijn woning opgewacht. Hij wilde met hem vechten en hem kapot maken. Hij zag dat de aangever rustig aan kwam lopen. Vervolgens is hij op hem af gegaan. Hij heeft met de aangever gevochten en hem tijdens deze vechtpartij in de nek geraakt. [3]
Getuige [getuige] heeft de verdachte voorafgaand aan het voorval horen zeggen: “Ik moet hem hebben, ik maak hem kapot.” Hij hoorde dat de verdachte aan de telefoon was en hoorde hem zeggen: “Kom dan hier naar toe vieze kankermongool.” Toen de verdachte en de aangever met elkaar in gevecht waren, zag getuige [getuige] dat de verdachte het mes op het achterhoofd van de aangever zette en een zagende beweging maakte. [4]
De aangever is naar het ziekenhuis gebracht. Daar is geconstateerd dat hij in zijn achterhoofd een horizontale snijwond had van 15 centimeter lang ter hoogte van zijn linker oor, die liep van achter het oor tot ongeveer de middenlijn van het achterhoofd. Tevens had hij in zijn rechteronderarm een snijwond van 10 centimeter lang. De wond in zijn achterhoofd is geplakt en de wond in zijn arm is gehecht. De genezingstermijn werd geschat op drie tot zes weken en in de huid op de onderarm en het achterhoofd zullen littekenweefsels zichtbaar blijven. [5]
Uit de hiervoor beschreven situatie leidt de rechtbank af dat de verdachte de aangever met een mes in zijn nek heeft gezaagd en in de arm heeft gesneden.
Opzet op de dood en voorbedachte raad
De vraag is vervolgens welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.
Primair is aan de verdachte de poging tot moord dan wel poging tot doodslag ten laste gelegd.
Zowel bij poging tot moord als bij poging tot doodslag moet bewezen worden dat de verdachte het opzet had op de dood van de aangever.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het opzet heeft gehad de aangever te doden en dat hij tevens heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend geacht.
De verdachte heeft verklaard dat, toen hij werd geconfronteerd met de vernielde huisraad, hij de aangever kapot wilde maken. Hij heeft hem gebeld en gezegd dat hij naar zijn woning moest komen. De verdachte heeft vervolgens bewust een mes gepakt, wetende dat het tot een gevecht zou komen als beiden elkaar zouden treffen. Daarna is hij met het mes naar beneden gegaan en heeft hij bewust voor zijn woning de aangever opgewacht. Toen beiden daarna daadwerkelijk met elkaar in gevecht kwamen, heeft de verdachte het mes gebruikt en de aangever daarbij verwond. De vraag laat zich wellicht stellen wat de verdachte met “kapot maken” bedoelde. Als echter gekeken wordt naar hoe en waar de verdachte het slachtoffer heeft verwond, dan is aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte duidelijk dat hij de aangever wilde doden. Hij zaagde immers met een broodmes in het achterhoofd van de aangever, op een plaats dicht bij de nek waar door het direct onder de huid aanwezig zijn van (slag)aders makkelijk dodelijk letsel kan ontstaan.
De verdachte had dus het opzet op de dood van de aangever. En hij had bij zijn handelen ook voorbedachte raad. Dat volgt voor de rechtbank genoegzaam uit het zeggen tegen de aangever dat deze naar de woning van de verdachte moest komen, het pakken van een mes, het opwachten van de aangever en het bewapend met een mes het gevecht met hem aangaan.
De rechtbank acht de poging tot moord bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 13 november 2018 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachte raad, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- met een broodmes, in het achterhoofd van die [slachtoffer] heeft gezaagd en in de rechterarm van die [slachtoffer] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Gelet op vorenstaande levert het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit op:
primair:
poging tot moord.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Toerekeningsvatbaarheid
De psycholoog dr. M. van Winkel en de psychiater drs. A.M. de Jong hebben over de geestvermogens van de verdachte op respectievelijk 5 en 1 februari 2019 een rapport uitgebracht. In deze rapporten hebben zij geadviseerd de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van het gepleegde feit. Het recidiverisico schatten zij als hoog in, het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en hij heeft geen inzicht in hetgeen hij heeft gedaan. Hij is ook niet gemotiveerd om aan een behandeling mee te werken.
Tijdens de terechtzitting van 22 mei 2019 is gebleken dat het toestandsbeeld van de verdachte dusdanig was veranderd, dat de raadsvrouw heeft gevraagd om de verdachte opnieuw door de deskundigen te laten onderzoeken en hen opnieuw over hun bevindingen te laten rapporteren. Zij hebben toen op respectievelijk 9 en 10 september 2019 gerapporteerd en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen meer waren voor een actueel psychotisch beeld, dat geen sprake meer was van hallucinaties en dat de verdachte niet meer geagiteerd was, minder impulsief en minder onvoorspelbaar. In detentie bleek de verdachte opgeknapt, de psychose was in remissie en het recidiverisico was daarmee afgenomen. De deskundigen zijn desondanks bij hun advies gebleven de verdachte ten tijde van het delict als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Gezien de daarvoor gegeven argumenten, zal de rechtbank het advies volgen en het bewezenverklaarde aan de verdachte in verminderde mate toerekenen.
Noodweer(exces)
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door het onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding bestond volgens de raadsvrouw in de omstandigheid dat de aangever op de verdachte af kwam rennen, waarna de worsteling ontstond. Tijdens deze worsteling is er bij de verdachte een dusdanige gemoedsbeweging ontstaan, dat hij de grenzen van proportionele verdediging heeft overschreden. Zonder na te denken heeft hij toen het mes gebruikt. De eerste geweldshandeling kwam dus vanuit de aangever en niet vanuit de verdachte.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweerexces en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats dient, wil dit beroep slagen, sprake te zijn geweest van een noodweersituatie.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geschetst, blijkt al genoegzaam dat geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte heeft nadat hij was geconfronteerd met de vernieling van zijn huisraad, de aangever opgebeld en heeft hem gezegd dat hij naar zijn huis moest komen. De verdachte heeft hierbij geroepen dat hij de aangever kapot zou maken. Hij was kennelijk furieus. Hij heeft vervolgens bewapend met een mes, de aangever voor de ingang van het appartementencomplex opgewacht. De aangever kwam vervolgens bij de woning van de verdachte aan en daar zijn zij in gevecht geraakt. Dat de aangever als eerste op de verdachte afliep, doet daar niet aan af. De verdachte was immers al van plan om de aangever, zoals hij zelf heeft verklaard, kapot te maken. De aangever was bovendien niet bewapend. Vervolgens heeft de verdachte in dit gevecht de aangever in zijn nek en aan zijn arm verwond met het mes.
Op grond van het hiervoor vermelde is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. De rechtbank verwerpt het beroep.
De verdachte is strafbaar omdat ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaren en een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank op dit onderdeel verzocht expliciet in overweging te nemen een lichtere maatregel op te leggen dan enige vorm van TBS en subsidiair te volstaan met TBS met voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het strafbare feit
De rechtbank begrijpt dat de verdachte boos was op de aangever toen hij merkte dat deze praktisch zijn gehele huisraad had vernield. Dat hij hem daarvoor ter verantwoording wilde roepen, begrijpt de rechtbank ook. Wat de rechtbank niet begrijpt, is dat de verdachte vervolgens de aangever sommeerde om naar zijn huis te komen en hij bewapend met een mes, de aangever voor zijn huis opwachtte en hem vervolgens levensgevaarlijk verwondde. Wat de aangever ook heeft gedaan, dit rechtvaardigt het gedrag van de verdachte niet. Dit conflict hadden de verdachte en de aangever op een geweldloze manier, eventueel met tussenkomst van de politie kunnen en moeten oplossen.
De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen een grove en gevaarlijke inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever, maar ook inbreuk gemaakt op de rechtsorde.
Hij heeft immers op klaarlichte dag, bij de ingang van een appartementencomplex, op de openbare weg en zichtbaar voor buren en voorbijgangers, onder wie ouders en jonge kinderen die bij de nabijgelegen dansschool moesten zijn, iemand met een mes van het leven willen beroven. Dat dergelijk gedrag leidt tot gevoelens van onveiligheid wordt in deze zaak geïllustreerd door het feit dat een van de buren, die net een woning in het appartementencomplex had betrokken, daar niet meer durfde verblijven en direct weer uit zijn nieuwe woning is verhuisd.
Justitiële documentatie
De verdachte heeft zich reeds eerder schuldig gemaakt aan mishandelingen. Tevens liep de verdachte ten tijde van het plegen van dit delict nog in een proeftijd van een veroordeling uit 2018. De verdachte was dus een gewaarschuwd man.
Persoon van de verdachte
Over de persoon van de verdachte zijn rapportages opgemaakt door de psychiater en de psycholoog. Uit deze rapportages komt naar voren dat het strafbare feit tenminste in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden. De rechtbank zal hier bij de bepaling van de sanctie(s) rekening mee houden.
Recidiverisico
De deskundigen schatten in februari 2019 het recidiverisico als hoog in. In september van dat jaar concludeerden de deskundigen dat het recidiverisico was afgenomen. Als de verdachte adequate behandeling krijgt en goed is ingesteld op medicatie, kan het gevaar voor herhaling voldoende worden afgewend, aldus de deskundigen.
Behandeling
Sinds het in februari 2019 opgemaakte rapport is het psychiatrisch toestandsbeeld van de verdachte goed opgeklaard. Hij zet zich nu op een positieve manier in voor zijn psychisch herstel, is bereid om zijn medicatie in te nemen en aan de slag te gaan met het verminderen van zijn verslavingsproblematiek. Hij is voor het eerst sinds jaren langdurig clean.
Een klinische behandeling is noodzakelijk, waarbij de verslavingsproblematiek en de psychotische problematiek worden aangepakt. Een gesloten setting met matige beveiliging en intensieve zorg is geïndiceerd. Tevens is het belangrijk dat de verdachte zijn voorgeschreven antipsychotica blijft innemen. Na de behandeling in gesloten setting kan een langdurig resocialisatietraject worden uitgestippeld via een meer open setting. Daarna kan een plek binnen beschermd wonen gezocht worden.
Straf
Een poging tot moord is een van de ernstigste geweldsmisdrijven die gepleegd kunnen worden. De verdachte heeft opzettelijk en met voorbedachte raad het slachtoffer in het achterhoofd, dichtbij de nek, gezaagd en in de arm gesneden. Het had voor het slachtoffer heel anders kunnen aflopen. Uit de brief die de raadsvrouw van het slachtoffer heeft ingebracht, blijkt de impact die het gebeuren op het slachtoffer heeft gehad. In beginsel zijn voor dit soort feiten langdurige gevangenisstraffen op zijn plaats. De rechtbank zal echter ook rekening houden met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer en het feit dat de verdachte bij thuiskomst geconfronteerd werd met zijn vernielde huisraad.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf jaren, zoals door de officier van justitie geëist, te hoog is. De rechtbank zal de verdachte, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
Maatregel
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. Het onder 1. primair bewezenverklaarde betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld). Tijdens het begaan van dit strafbare feit was bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in het schizofreniespectrum en een stoornis in het gebruik van middelen. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen het opleggen van de TBS-maatregel. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij, bij oplegging door de rechtbank van de TBS-maatregel, bereid is om zich aan de door de rechtbank aan de TBS-maatregel te verbinden voorwaarden te houden.
De deskundigen adviseerden in februari 2019 nog een TBS met dwangverpleging. Echter, in september 2019, toen een kentering had plaatsgevonden in het psychisch toestandsbeeld en de houding en het gedrag van de verdachte ten opzichte van behandeling en begeleiding, adviseerden zij een TBS met voorwaarden. De verdachte heeft in de periode voorafgaand aan september 2019 laten zien dat hij meewerkt aan behandeling en de eerste resultaten daarvan zijn positief. In het verleden heeft hij ook meegewerkt aan behandelingen. De verwachting is dan ook dat de verdachte zich, met de stok achter de deur van een TBS met dwangverpleging, aan de voorwaarden zal houden en dat de behandelingen een positief effect zullen hebben op de toestand van de verdachte.
De rechtbank zal aan de verdachte daarom, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf,
de maatregel van TBS met voorwaarden opleggen. De rechtbank zal deze voorwaarden ter bescherming van de veiligheid van anderen opleggen en wel zoals deze zijn geadviseerd door de psychiater en de psycholoog.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.500,- vanwege immateriële schade. De benadeelde heeft verzocht om de schade te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om dit bedrag te matigen en de vordering toe te wijzen voor een bedrag van € 2.500,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de gestelde immateriële schade niet voldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft door de gedragingen van de verdachte fysiek en psychisch letsel opgelopen.
Het fysieke letsel blijkt genoegzaam uit het dossier en uit hetgeen de raadsvrouw van de benadeelde partij in haar brief van 6 januari 2020 heeft weergegeven. Het slachtoffer is na het gebeuren naar het ziekenhuis vervoerd waar de wonden aan zijn hoofd en arm zijn geplakt respectievelijk gehecht. Later die avond is de wond op zijn achterhoofd weer open gegaan en is hij wederom in het ziekenhuis hieraan behandeld. Het slachtoffer heeft aan de steekpartij littekens overgehouden in zijn nek en op zijn arm. Deze plekken zijn ook nog steeds pijnlijk en hij wordt hier nog dagelijks mee geconfronteerd.
Het psychisch letsel heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij ook toegelicht in haar brief van 6 januari 2020. Dit letsel is niet met medische stukken onderbouwd, maar dat de gebeurtenis een traumatische ervaring is geweest voor het slachtoffer is zeer voorstelbaar. Vooral de herbelevingen waar de benadeelde partij mee kampt, zoals het gevoel van de kartels van het mes die door zijn achterhoofd zijn gegaan, hebben een grote impact op hem.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is sprake. Het slachtoffer heeft steekwonden opgelopen. Reeds om die reden kan hij aanspraak maken op smartengeld. Dat het slachtoffer als gevolg van het steekincident ook psychisch letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank, ook zonder nadere onderbouwing van een deskundige, aannemelijk vanwege de bijzondere ernst van de normschending.
De vraag is vervolgens hoe hoog de vergoeding ter zake smartengeld moet zijn. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de immateriële schade naar redelijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
De rechtbank acht het illusoir dat verdachte in staat zal zijn binnen een redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit gelet op de op te leggen gevangenisstraf en de op te leggen maatregel. Dat heeft consequenties voor de toepassing van gijzeling. Die gijzeling is bedoeld als drukmiddel voor veroordeelden die wel kunnen betalen, maar niet willen betalen. De rechtbank vraagt zich hier echter af of, mede gelet op de jaren van vrijheidsbeneming en behandeling die voor hem liggen, de verdachte de toegewezen bedragen wel kan betalen. Toepassing van gijzeling zou dan een punitief karakter krijgen; een straf voor een onmogelijkheid tot betalen. Dat acht de rechtbank ongewenst. De rechtbank houdt met het genoemde rekening door te bepalen dat bij gebreke van betaling van de aan de Staat te betalen bedragen slechts één dag gijzeling wordt toegepast.
De rechtbank ziet geen reden om van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft een vordering tot tenuitvoerlegging ingediend in de zaak met parketnummer 03/098035-18. In deze zaak is de verdachte bij vonnis van de politierechter d.d. 9 augustus 2018 veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren met aftrek, waarvan 40 uren voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft het strafbare feit in onderhavige zaak gepleegd binnen deze proeftijd.
De vordering tot tenuitvoerlegging komt daarom in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank wijst de vordering, overeenkomstig de eis ter terechtzitting van de officier van justitie, desondanks af, gelet op de straf die de rechtbank aan de verdachte in onderhavige zaak oplegt, namelijk een langdurige gevangenisstraf en een TBS met voorwaarden. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van een taakstraf van 40 uren daarom niet meer opportuun.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het primair tenlastegelegde tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden, waar de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel aan dient te houden:
 de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
 de verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt zijn identiteitsbewijs ter inzag aan als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht;
 de verdachte verleent zijn medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig acht en houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
 de verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
 de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, als dat van belang is voor het toezicht;
 de verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
 de verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
 de verdachte laat zich opnemen in FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Hij houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 de verdachte verleent, aansluitend aan de klinische behandeling, zijn medewerking aan een ambulant vervolgtraject bij een nog nader door de reclassering te bepalen zorgverlener. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt en de verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die deze zorgverlener geeft voor de behandeling. De inname van medicijnen kan onderdeel zijn van die behandeling;
 de verdachte verleent, aansluitend aan de klinische opname, zijn medewerking aan een vervolgtraject dat is gericht op huisvesting. De verdachte verblijft in een nog nader door de reclassering te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt zolang de reclassering nodig vindt en de verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 de verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan urinecontroles op dit verbod, zolang en zo vaak de reclassering dit nodig vindt;
 de verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controles op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte gecontroleerd wordt;
 de verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze, direct of indirect, contact met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de naleving van dit verbod;
 de verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 13 november 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 13 november 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Vordering tot tenuitvoerlegging 03/098035-18
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 03/098035-18 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. M.A. Teeuwissen, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2020.
Buiten staat
mr. M.A. Teeuwissen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte raad, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- meermalen, althans eenmaal, met een (brood)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (achter)hoofd en/of in de rechter(arm), althans in het (boven)lichaam en/of de ledematen, van die [slachtoffer] heeft gezaagd en/of gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Landgraaf aan [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte raad, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) snee in het (achter)hoofd en/of een (diepe) snee in de (rechter)arm, althans (een) open wond(en) in/op het achterhoofd en/of in de (rechter)arm, heeft toegebracht, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- meermalen, althans eenmaal, met een (brood)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (achter)hoofd en/of in de (rechter)arm, althans in het (boven)lichaam en/of in de ledematen, van die [slachtoffer] te zagen en/of snijden en/of steken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 november 2018 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte raad, zwaar lichamelijk letsel, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- meermalen, althans eenmaal, met een (brood)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (achter)hoofd en/of in de (rechter)arm, althans in het (boven)lichaam en/of in de ledematen, van die [slachtoffer] heeft gezaagd en/of gesneden en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018173677, gesloten d.d. 3 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 188, alsmede de niet genummerde bescheiden.
2.Het proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 13 november 2018 en de als bijlage toegevoegde foto’s, pagina 108 tot en met 110 en pagina 111 tot en met 116.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 14 november 2018, pagina 156 tot en met 158.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 13 november 2018, pagina 129.
5.De forensisch geneeskundige letselbeschrijving d.d. 27 november 2018, pagina 121 tot en met 128.