ECLI:NL:RBLIM:2020:4182
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in strafzaak wegens overtreding van artikel 11a van de Opiumwet met betrekking tot hennepteelt
Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanbieden, verkopen en voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen die bestemd waren voor de beroepsmatige hennepteelt, in strijd met artikel 11a van de Opiumwet. De verdachte, die sinds 2015 voor 32 uur per week werkzaam was bij een bedrijf dat zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Opiumwet, werd bijgestaan door zijn raadsman. Tijdens de zitting op 28 mei 2020 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie betoogde dat de verdachte, gezien zijn werkzaamheden en de aard van de aangetroffen goederen, had moeten weten dat deze bestemd waren voor illegale hennepteelt. De verdediging voerde echter aan dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt en dat de verdachte ontkende enige betrokkenheid te hebben gehad.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank stelde vast dat het procesdossier geen informatie bevatte over de specifieke handelingen van de verdachte en dat de verklaringen van de raadsman niet als bewijs konden worden gebruikt. Gezien het gebrek aan bewijs werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de aanklager om overtuigend bewijs te leveren voor een veroordeling.