ECLI:NL:RBLIM:2020:4172

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
C/03/273805 / HA ZA 20-71
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oproeping in vrijwaring in civiele procedure met betrekking tot onrechtmatige onttrekking van gelden

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident bij vervroeging in een civiele procedure. De zaak betreft een oproeping in vrijwaring door de gedaagde in de hoofdzaak, die door de eisers in de hoofdzaak wordt aangeklaagd voor het onrechtmatig onttrekken van een bedrag van € 42.252,55 van de rechthebbende. De eisers, die als bewindvoerders optreden, stellen dat de gedaagde dit bedrag op onrechtmatige wijze heeft verkregen. De gedaagde daarentegen betwist dit en stelt dat zij de gelden altijd in opdracht en met toestemming van de moeder van de rechthebbende heeft opgenomen.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld op basis van de rolbeslissing van 4 maart 2020 en de ingediende conclusies. De eisers hebben geen bezwaar gemaakt tegen de oproeping in vrijwaring, maar hebben verzocht om afwijzing van de kostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen, gezien de niet weersproken gronden die deze vordering ondersteunen.

In de beslissing heeft de rechtbank bepaald dat de moeder van de rechthebbende door de gedaagde kan worden gedagvaard en dat de beslissing over de kosten van het incident wordt aangehouden tot de hoofdzaak. De zaak zal op 22 juli 2020 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/273805 / HA ZA 20-71
Vonnis in incident bij vervroeging van 10 juni 2020
in de zaak van

1.[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] ,

2.
[eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , beiden in hun hoedanigheid van bewindvoerders over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.C.C.M. Nadaud,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.R.J.W. Delsing.
Partijen zullen hierna [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 4 maart 2020
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met productie 1 t/m 4
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In het exploot van dagvaarding vorderen [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 42.252,55 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 oktober 2019. [eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] stellen dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] dit bedrag op onrechtmatige wijze van [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ) heeft weggenomen.
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] stelt dat zij deze gelden altijd in opdracht en met toestemming van de moeder van [rechthebbende] , te weten mevrouw [naam moeder rechthebbende] , heeft opgenomen. Deze gelden zijn volgens [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] ook altijd ten behoeve van mevrouw [naam moeder rechthebbende] aangewend. [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] vordert dat haar wordt toegestaan [naam moeder rechthebbende] in vrijwaring op te roepen.
2.3.
[eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident] hebben geen bezwaar tegen de oproeping in vrijwaring, maar zij verzoeken de kostenveroordeling af te wijzen, nu zij hebben ingestemd met de incidentele vordering.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
2.5.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
staat toe dat [naam moeder rechthebbende] door [gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van
22 juli 2020,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 juli 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH