Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident bij vervroeging in een civiele procedure. De zaak betreft een oproeping in vrijwaring door de gedaagde in de hoofdzaak, die door de eisers in de hoofdzaak wordt aangeklaagd voor het onrechtmatig onttrekken van een bedrag van € 42.252,55 van de rechthebbende. De eisers, die als bewindvoerders optreden, stellen dat de gedaagde dit bedrag op onrechtmatige wijze heeft verkregen. De gedaagde daarentegen betwist dit en stelt dat zij de gelden altijd in opdracht en met toestemming van de moeder van de rechthebbende heeft opgenomen.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld op basis van de rolbeslissing van 4 maart 2020 en de ingediende conclusies. De eisers hebben geen bezwaar gemaakt tegen de oproeping in vrijwaring, maar hebben verzocht om afwijzing van de kostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring moet worden toegewezen, gezien de niet weersproken gronden die deze vordering ondersteunen.
In de beslissing heeft de rechtbank bepaald dat de moeder van de rechthebbende door de gedaagde kan worden gedagvaard en dat de beslissing over de kosten van het incident wordt aangehouden tot de hoofdzaak. De zaak zal op 22 juli 2020 opnieuw op de rol komen voor conclusie van antwoord.