Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[naam bedrijf],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, alsmede incidentele conclusie houdende exceptie van het ontbreken van rechtsmacht ex art. 11 Rv met drie producties
- de conclusie in het incident.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 juni 2020 een vonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een vordering van de curator van een failliet verklaard bedrijf. De eiser, handelend in hoedanigheid van curator, vorderde een bedrag van € 375.000,-- van de gedaagde partij, dat volgens hem onverschuldigd was betaald. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de Duitse rechter exclusief bevoegd was, omdat er een insolventieprocedure in Duitsland was geopend. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, omdat de grondslag van de vordering enkel onverschuldigde betaling was en niet voortvloeide uit de insolventieprocedure. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 2.402,--. Tevens is bepaald dat de zaak zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling op 15 januari 2021, waarbij partijen persoonlijk moeten verschijnen. De rechtbank heeft de eiser opgedragen om minimaal 14 dagen voor de mondelinge behandeling bankafschriften in te dienen ter onderbouwing van zijn vordering.