ECLI:NL:RBLIM:2020:4064

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C03/273384/HA ZA 20-52
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een incident van onverschuldigde betaling in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 juni 2020 een vonnis gewezen in een incident dat voortvloeit uit een vordering van de curator van een failliet verklaard bedrijf. De eiser, handelend in hoedanigheid van curator, vorderde een bedrag van € 375.000,-- van de gedaagde partij, dat volgens hem onverschuldigd was betaald. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de Duitse rechter exclusief bevoegd was, omdat er een insolventieprocedure in Duitsland was geopend. De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, omdat de grondslag van de vordering enkel onverschuldigde betaling was en niet voortvloeide uit de insolventieprocedure. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 2.402,--. Tevens is bepaald dat de zaak zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling op 15 januari 2021, waarbij partijen persoonlijk moeten verschijnen. De rechtbank heeft de eiser opgedragen om minimaal 14 dagen voor de mondelinge behandeling bankafschriften in te dienen ter onderbouwing van zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/273384 HA ZA 20-52
Vonnis van 3 juni 2020
in de zaak van
[eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident], handelend in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[naam bedrijf],
kantoorhoudend aan de [adres 1] , [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident,
advocaat mr. R.A. Oliemans,
tegen
[gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident],
wonend aan de [adres 2] , [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident,
advocaat mr. Y. Kunze.
Partijen zullen hierna [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] en [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met drie producties
  • de conclusie van antwoord, alsmede incidentele conclusie houdende exceptie van het ontbreken van rechtsmacht ex art. 11 Rv met drie producties
  • de conclusie in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in de hoofdzaak
2.1.
[eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] tot betaling van € 375.000,--, bestaande uit € 370.000,-- aan hoofdsom en € 5.000,-- aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 370.000,-- vanaf 2 september 2015 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van algehele voldoening, alsmede met veroordeling van [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] in de proceskosten en nakosten.
2.2.
[eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de gefailleerde [naam bedrijf] in 2015 in totaal een bedrag van € 370.000,00 aan [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] heeft betaald. [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] stelt dat daartoe geen rechtsgrond bestond en hij aldus als curator van [naam bedrijf] gerechtigd is dit van [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
2.3.
[gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] heeft verweer gevoerd.
in het incident
2.4.
[gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] heeft zich bij incidentele conclusie op het standpunt gesteld dat de insolventieprocedure in Duitsland is geopend, zodat op grond van artikel 3 lid 1 van de Verordening nr. 1346/2000 de Duitse rechter exclusief bevoegd is om van de vordering van de curator kennis te nemen.
2.5.
Voor zover er een exclusieve bevoegdheid bestaat voor de rechterlijke instantie van de lidstaat waar de insolventieprocedure is geopend (Duitsland), verzoekt [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] de zaak alsdan in de staat waarin deze zich bevindt te verwijzen naar Landgericht Köln.

3.De beoordeling

in het incident
3.1.
De rechtbank acht zich bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen. De grondslag van de vordering is immers enkel onverschuldigde betaling. [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] rept met geen woord over een andere grondslag zodat de vordering niet voortvloeit uit de insolventieprocedure noch daarmee samenhangt. Nu [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] woonachtig is in Nederland [woonplaats] , is de rechtbank bevoegd.
3.2.
[gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] worden begroot op € 2.402,-- salaris advocaat (1 punt x € 2.402,-- ).
in de hoofdzaak
3.3.
De zaak zal worden voorgezet met een mondelinge behandeling. Deze zal worden gehouden op 15 januari 2021, vanaf 13.30 uur tot 16.00 uur. Partijen moeten op deze zitting persoonlijk verschijnen, bijgestaan door hun advocaat. De rechter wijst erop dat uit een niet-verschijnen van een partij tijdens de mondelinge behandeling de passende gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - gemaakt kunnen worden.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen aan de hand van een schriftelijk stuk dat kan worden overgelegd, ieder gedurende maximaal 15 minuten hun stellingen toelichten.
Verder kan de rechter onder andere:
a. vragen stellen;
b. partijen vragen om inlichtingen en/of om hun stellingen verder te onderbouwen;
c. met partijen bezien of meteen een oplossing kan worden gevonden (schikking), waardoor de zaak op de zitting kan worden beëindigd, of dat een oplossing kan worden gevonden via mediation;
d. met partijen overleggen hoe het proces verder zal gaan;
e. datgene doen wat de rechter nodig vindt in het kader van de zaak.
3.5.
De rechter kan beslissen dat de mondelinge behandeling pas wordt gesloten nadat daarvan een verslag (proces-verbaal) is opgemaakt.
3.6.
Indien een partij tijdens de mondelinge behandeling een beroep wil doen op stukken die nog niet in het geding zijn gebracht, moeten er tenminste tien dagen zijn verlopen tussen de dag dat de rechtbank en de wederpartij deze stukken hebben ontvangen en de dag van de mondelinge behandeling. De rechter kan besluiten om stukken die te laat zijn toegezonden, niet toe te laten.
3.7.
Minimaal 14 dagen voor de mondelinge behandeling dient [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] bankafschriften bij de rechtbank en de wederpartij in te dienen waaruit blijkt dat en onder vermelding waarvan en op welke rekening de onder nr. 4 dagvaarding genoemde betalingen zijn verricht.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
4.1.
verklaart zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] in de aan de zijde van [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] gerezen proceskosten, die worden begroot op € 2.402,--,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak wordt voorgezet met een mondelinge behandeling, welke zal worden gehouden op 15 januari 2021, vanaf 13.30 uur tot 16.00 uur in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1,
4.4.
beveelt [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] om minimaal 14 dagen voor de mondelinge behandeling de bankafschriften, zoals vermeld in rechtsoverweging 3.7., in het geding te brengen,
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2020.
CJ