ECLI:NL:RBLIM:2020:3891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/03/277490 / KG ZA 20-159
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van erfdienstbaarheid en verjaring in kort geding met betrekking tot vensters en bovenlichten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 2 juni 2020, betreft het een kort geding waarin de voorzieningenrechter zich moet buigen over de vraag of erfdienstbaarheden van licht, zicht en lucht zijn ontstaan door verjaring. De oorspronkelijke eiser, thans gedaagde in het verzet, heeft een pand aan de [adres 1] te [plaats] en stelt dat de vensters en bovenlichten van het pand van de oorspronkelijke gedaagde, thans eiser in het verzet, in strijd zijn met de artikelen 5:50 en 5:51 BW. De oorspronkelijke gedaagde heeft zijn pand gesplitst in appartementen en heeft de vensters en bovenlichten geopend, wat volgens de oorspronkelijke eiser leidt tot overlast. De voorzieningenrechter oordeelt dat bewijslevering over de verjaring van de erfdienstbaarheid niet mogelijk is in kort geding, en dat dit enkel in een bodemprocedure kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter vernietigt het eerdere verstekvonnis en legt de oorspronkelijke gedaagde op om de vensters en bovenlichten te vergrendelen en ondoorzichtig te houden, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet. De proceskosten worden aan de zijde van de oorspronkelijke eiser begroot op € 1.879,09.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/277490 / KG ZA 20-159
Vonnis in verzet in kort geding van 2 juni 2020
in de zaak van
[oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet],
wonend te [woonplaats 1] ,
oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. A.L. van den Bergh;
tegen
[oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet],
wonend te [woonplaats 2] ,
oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet,
advocaat mr. S.J.H.G.M. Schils.
Partijen zullen hierna [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] en [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de verstekprocedure (C/03/274658 / KG ZA 20/73) en
verzetprocedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 februari 2020 met producties 1 tot en met 10;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 maart 2020 waaruit blijkt dat [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] zijn eis verminderd heeft;
- het verstekvonnis in kort geding van 13 maart 2020;
- de dagvaarding in verzet van 4 mei 2020 met producties 1 tot en met 5;
  • de akte vermeerdering van eis in verzet van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] van 8 mei 2020;
  • de akte houdende in het geding brengen van productie 1 van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] van 12 mei 2020;
  • de akte houdende in het geding brengen van productie 2 van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] van 13 mei 2020;
  • de akte houdende in het geding brengen van producties 3 en 4 van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] van
  • de mondelinge behandeling van 19 mei 2020;
  • de pleitnota van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] ;
  • de pleitnota van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] is sedert 1997 mede-eigenaar en sedert 2003 enig eigenaar van het pand aan het [adres 1] te [plaats] . [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] is sedert 7 maart 2019 eigenaar van het daaraan grenzende pand [adres 2] . Tot 1997 waren de panden [adres 1]
en [adres 2] van dezelfde (mede-)eigenaar. [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] heeft zijn pand gesplitst in
zeventien appartementen.
2.2.
In de gevel van het pand van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] die grenst aan de binnenplaats, die hoort bij de woning van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] , bevinden zich op de begane grond, op de eerste verdieping en op de tweede verdieping, vensters met daarboven bovenlichten. De bedoelde gevel staat tegen de kadastrale grens met het perceel van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] .
2.3.
De vensters op de begane grond, de eerste en de tweede verdieping waren ten tijde van de aankoop van het pand door [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] voorzien van ondoorzichtig glas. De vensters en de bovenlichten op de begane grond zijn door [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] inmiddels van buitenaf vergrendeld.
2.4.
Bij verstekvonnis in kort geding van 13 maart 2020 is [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van de grosse van dat vonnis van buitenaf er voor zorg te dragen dat alle bovenlichten op de eerste en de tweede verdieping in de muur op de erfgrens met [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] vergrendeld worden en blijven en dat alle vensters op de eerste en tweede verdieping in de muur op de erfgrens met [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] vergrendeld zijn en blijven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor de eerste dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan hoofdveroordeling voldoet en van € 1.000,-- voor iedere dag dat dit voortduurt, tot een maximum van € 50.000,-- is bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] stelt dat toen hij de mede-eigendom van zijn pand verwierf (in 1997), de vensters in de gevel van het pand dat thans eigendom van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] is en grenst aan de binnenplaats die hoort bij het pand van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] , zowel vergrendeld als ondoorzichtig waren en dat ook altijd zijn gebleven, evenals de bovenlichten op de begane grond. Alleen de bovenlichten van de eerste en de tweede verdieping waren niet ondoorzichtig. Volgens
waren de bovenlichten op de begane grond, de eerste en de tweede verdieping altijd dicht.
3.2.
Vanaf het moment dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] eigenaar werd van zijn pand, waren de vensters volgens [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] weliswaar nog altijd ondoorzichtig, maar waren deze niet langer meer vergrendeld, althans vaststaand, althans dicht, maar stonden zij regelmatig open. Ook de
bovenlichten werden geopend.
3.3.
[oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] stelt zich op het standpunt dat de in 3.2. geschetste situatie in strijd is met het bepaalde in artikel 5:51 BW. Volgens die bepaling moeten immers alle vensters, op alle verdiepingen, vaststaand en ondoorzichtig zijn. Daarnaast is die situatie volgens
ook in strijd met het bepaalde in artikel 5:37 BW, omdat hij door de openstaande bovenlichten wordt geconfronteerd met de door de huurders van de appartementen van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] veroorzaakte geluidsoverlast, stankoverlast en menselijke overlast.
3.4.
[oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] vordert naar de voorzieningenrechter begrijpt op grond van het vorenstaande – na vermindering van zijn eis tijdens de mondelinge behandeling in de verstekzaak en na vermeerdering van zijn eis bij akte in deze verzetzaak – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet de toelaat:
[oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis over te gaan tot het ondoorzichtig maken en houden van de vensters op de eerste en tweede verdieping – behoudens de bovenlichten op de eerste en tweede verdieping – en het van buitenaf (primair), althans van binnenuit (subsidiair) er voor zorg dragen dat alle hiervoor genoemde vensters vergrendeld (primair), althans vaststaand zijn en blijven (subsidiair), althans dicht (meer subsidiair), zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag, of gedeelte van een dag dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] hiermee in gebreke mocht zijn en van € 5.000,-- voor iedere dag dat dit voortduurt;
bepaalt dat vanaf het moment dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] op grond van het verstekvonnis van
13 maart 2020 het maximum van de dwangsommen heeft verbeurd, [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet]
vervolgens een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- per dag, of een gedeelte van een dag dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] het verstekvonnis niet nakomt, zulks tot een maximum van € 500.000,--.
3.5.
[oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdigheid verzet

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt ambtshalve dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] ontvankelijk is in zijn verzet, nu [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] met de dagvaarding van 4 mei 2020 tijdig verzet heeft aangetekend tegen het verstekvonnis van 13 maart 2020, dat op 7 april 2020 aan hem was betekend.
Bevoegdheid voorzieningenrechter
4.2.
Het beroep van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter moet worden verworpen. Uit het bepaalde in artikel 254 Rv volgt dat in
allespoedeisende gevallen, derhalve ook ten aanzien van vorderingen waarvan de kantonrechter in een bodemprocedure bevoegd zou zijn, de voorzieningenrechter bevoegd is een onmiddellijk voorziening bij voorraad te geven.
Spoedeisend belang
4.3.
Het beroep van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] op het ontbreken van spoedeisend belang bij de vordering moet worden verworpen. Uit de gestelde overlast door de bewoning door huurders van de door [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] verhuurde appartementen volgt het spoedeisend belang.
Kern geschil
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van het geschil onderscheid moet worden gemaakt tussen vensters en bovenlichten. Dit onderscheid wordt door [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] niet consequent gehanteerd, nu deze in het oorspronkelijke petitum onder 1 spreekt van “
alle vensters (…) behoudens de bovenlichten”, hetgeen impliceert dat met
vensters ook bovenlichten worden bedoeld.
4.5.
In de dagvaarding van 21 februari 2020 strekte de vordering van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] aanvankelijk tot, kort gezegd, de ondoorzichtigheid en de vergrendeling van de vensters en de
bovenlichten op de begane grond, de ondoorzichtigheid en de vergrendeling van vensters op de eerste verdieping en de tweede verdieping, en de vergrendeling van de bovenlichten op de eerste en tweede verdieping. Thans, na vermindering van de eis, gaat het geschil tussen partijen nog over de vergrendeling van de bovenlichten op de eerste en tweede verdieping. Ook wil [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] dat de vensters op de eerste en tweede verdieping die nu ondoorzichtig en dicht zijn, ondoorzichtig en vergrendeld blijven. De voorzieningenrechter begrijpt dat
er niet op vertrouwt dat dit zo blijft, omdat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] bij de gemeente een verzoek tot wijziging van de aan hem verleende vergunning ingediend heeft om de vensters niet langer ondoorzichtig en vergrendeld te laten zijn.
4.6.
De voorzieningenrechter leest in randnummer 8 van de verzetdagvaarding dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] een beroep doet op een verkregen erfdienstbaarheid door verjaring van zicht/licht en lucht (openen) van alle bovenlichten en vensters. Hoewel [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] in randnummer 24 van de verzetdagvaarding en in zijn pleitnota alleen spreekt over een erfdienstbaarheid door verjaring van zicht/licht en ventilatie van de bovenlichten, zal de voorzieningenrechter
zekerheidshalve gelet op randnummer 8 van de verzetdagvaarding er vanuit gaan dat het
beroep van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] op erfdienstbaarheid door verjaring zowel op de vensters als op de
bovenlichten ziet. [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] heeft verder nog aangevoerd dat de vordering tot het wegnemen van de onrechtmatige toestand verjaard is, doordat [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] meer dan twintig jaar de te openen bovenlichten (al dan niet stilzwijgend) gerespecteerd heeft. Tot slot heeft [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] volgens [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] geen belang bij de vordering tot het vergrendelen van de vensters op de eerste en de tweede verdieping omdat hij deze van binnenuit al vergrendeld heeft.
Toetsingskader
4.7.
Vast staat dat de omstreden vensters en bovenlichten zich in de gevel van het pand van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] bevinden op een afstand van minder dan twee meter van het erf van
[oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] , zodat het bepaalde in artikel 5:50 BW van toepassing is. Volgens dat artikel is het, behoudens toestemming van de eigenaar van het naburige erf, niet toegestaan binnen twee meter van de grenslijn met dit erf vensters te hebben. Artikel 5:51 BW bepaalt dat binnen de afstand van twee meter bedoeld in artikel 5:50 BW steeds lichtopeningen mogen worden gemaakt,
mitsdeze van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.
4.8.
Gesteld noch gebleken is dat [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] voor het hebben van de omstreden vensters en bovenlichten toestemming heeft gegeven, noch dat er een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd van licht/uitzicht en lucht door de bedoelde vensters en bovenlichten. Ook wanneer geen toestemming is verleend, kan een op artikel 5:51 BW gegronde vordering niet
slagen als de vordering tot opheffing van de ongeoorloofde toestand is verjaard of wanneer door verjaring (zie artikel 5:72 BW) een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan.
4.9.
[oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] heeft op beide mogelijkheden een beroep gedaan. De voorzieningenrechter zal die hieronder beoordelen. Met betrekking tot het ontstaan van een recht van
erfdienstbaarheid door verjaring overweegt de voorzieningenrechter dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] niet
gesteld heeft dat reeds vóór 1997 een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan, zodat voor de beoordeling in dit kort geding of een dergelijk recht door verjaring na 1997 kan zijn
ontstaan slechts het sedert 1 januari 1992 geldende recht relevant is.
Verjaring vordering tot opheffing van de ongeoorloofde toestand
4.10.
In het licht van wat door [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] gemotiveerd en onderbouwd is aangevoerd over de feitelijke situatie met betrekking tot de vensters en de bovenlichten vanaf het moment dat hij (mede-)eigenaar van zijn pand is geworden tot het moment waarop [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] eigenaar van zijn pand is geworden, zijn de door [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] overgelegde producties 4 en 5 niet toereikend om in dit kort geding te kunnen oordelen dat het aannemelijk is de bodemrechter het beroep op verjaring van de rechtsvordering zal honoreren. Dit verweer slaagt dan ook niet.
Erfdienstbaarheid ontstaan door verkrijgende verjaring
4.11.
Van verkrijgende verjaring (op grond van artikel 3:99 BW) tot het hebben van de omstreden vensters en bovenlichten kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake zijn. Het ontstaan van een erfdienstbaarheid op een dergelijke grondslag vereist immers dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] te goeder trouw is. Van goede trouw zou alleen dan sprake kunnen zijn, indien er een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd waarvan [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] te goeder trouw heeft gedacht, of kunnen denken dat het hebben van het omstreden recht om doorzichtige en te openen vensters en bovenlichten te hebben daarvan deel uitmaakt. Dat een dergelijk recht van erfdienstbaarheid is gevestigd, is gesteld noch gebleken, zodat al om die reden geen sprake kan zijn van verkrijgende verjaring van een recht van erfdienstbaarheid.
Erfdienstbaarheid ontstaan door bevrijdende verjaring
4.12.
Dat laat slechts de mogelijkheid open dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] de omstreden rechten van erfdienstbaarheid door middel van bevrijdende verjaring (op grond van het bepaalde in artikel 3:306 BW gelezen in samenhang met artikel 3:105 BW) heeft verkregen.
4.13.
Volgens [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] laten de hier aan de orde zijnde rechten van erfdienstbaarheid zich niet lenen voor het ontstaan daarvan door verjaring, omdat het daarvoor benodigde
bezit van het gepretendeerde recht zich moeilijk laat voorstellen. Bovendien heeft [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] onvoldoende gesteld waarin het omstreden bezit van het recht van erfdienstbaarheid heeft bestaan. Van gedragingen is volgens [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] geen sprake geweest, omdat de vensters en de bovenlichten op de eerste en tweede verdieping nooit geopend zijn geweest. Dat er geen vergrendeling daarvan aanwezig is geweest, wordt door [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] betwist, en levert volgens hem ook geen ondubbelzinnig en ononderbroken bezit van een erfdienstbaarheid op, omdat die situatie immers puur een voortzetting is van de voorheen bestaande toestand, toen de panden van partijen (mede-)eigendom van een eigenaar waren.
4.14.
De voorzieningenrechter is anders dan [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] van oordeel dat een recht van
erfdienstbaarheid van licht en lucht kan ontstaan door verjaring (zie onder meer Asser/
Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013, nummers 144 en 145).
Erfdienstbaarheid van licht en lucht vensters eerste en tweede verdieping
4.15.
Voor zover [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] een beroep doet op een door verjaring ontstaan recht van erfdienstbaarheid van licht en lucht om vensters te hebben op de eerste en de tweede verdieping die doorzichtig zijn en open kunnen worden gedaan, moet dat beroep worden verworpen. [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] erkent immers in de verzetdagvaarding dat bij aankoop van het pand alle
vensters voorzien waren van melkglas, en dus ondoorzichtig waren. Ook heeft hij tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2020 verklaard dat bij aankoop van het pand de vensters niet open konden.
Erfdienstbaarheid van lucht bovenlichten eerste en tweede verdieping
4.16.
Resteert de vraag of door verjaring een recht van erfdienstbaarheid van lucht is
ontstaan om bovenlichten te hebben op de eerste en de tweede verdieping die open kunnen worden gedaan. [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] stelt dat die bovenlichten in praktijk altijd dicht zijn geweest. [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] stelt daartegen dat de bedoelde bovenlichten open konden en ook vaak open stonden.
4.17.
In het kader van dit kort geding kan niet worden beoordeeld of door verjaring een erfdienstbaarheid van lucht is ontstaan van de bovenlichten op de eerste en de tweede
verdieping. Dat vereist namelijk bewijslevering door [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] , als degene die een beroep doet op het bevrijdend verweer dat sprake is van bevrijdende verjaring. Dat bewijs kan
enkel worden geleverd in een bodemzaak, nu bewijslevering het bestek van een kort geding te buiten gaat. Omdat in dit kort geding het bevrijdende verweer van [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] niet is
komen vast te staan, is de vordering van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] tot het vergrendelen en vergrendeld houden van de bovenlichten op de eerste en de tweede verdieping toewijsbaar nu dit gegrond is op de wet (artikel 5:51 BW). De voorzieningenrechter ziet overigens geen grond om
[oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] te verplichten dit van buiten af te (laten) doen. Voldoende is dat de bovenlichten op de eerste en de tweede verdieping van binnenuit zijn vergrendeld.
Vordering ondoorzichtig maken en houden vensters eerste en tweede verdieping
4.18.
De vensters op de eerste en tweede verdieping zijn ondoorzichtig, zodat [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] geen belang heeft bij toewijzing van een veroordeling deze vensters ondoorzichtig te maken. Wel heeft [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] er belang bij dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] wordt veroordeeld om die vensters ook ondoorzichtig te houden, nu [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] erkent dat hij aan de gemeente Maastricht heeft verzocht om ontheven te worden van de verplichting om de vensters ondoorzichtig te maken en te houden. De voorzieningenrechter zal [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] derhalve verplichten om de vensters op de eerste en tweede verdieping ondoorzichtig te houden.
Vordering vergrendeld houden vensters eerste en tweede verdieping
4.19.
De voorzieningenrechter zal [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] ook veroordelen om de vensters op de
eerste verdieping en de tweede verdieping, die nu dicht zijn, vergrendeld te houden, omdat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] erkent dat hij de gemeente Maastricht ook verzocht heeft om ontheven te worden van de verplichting om die vensters vergrendeld te houden. De vordering dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] wordt veroordeeld die vensters van buitenaf vergrendeld te houden moet echter worden afgewezen, omdat daartoe geen grond bestaat. Voldoende is dat de vensters zijn vergrendeld. Dat kan ook van binnenuit gebeuren.
Dwangsom
4.20.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als na te melden in het dictum. Dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] stelt dat hij een veroordeling zal uitvoeren, zodat het opleggen van een dwangsom niet nodig zal zijn, is onvoldoende grond om niet een dwangsomveroordeling op te
leggen.
Vernietiging verstekvonnis
4.21.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de voorzieningenrechter het tussen partijen op 13 maart 2020 onder zaaknummer C/03/274658 / KG ZA 20-73 gewezen verstekvonnis in zijn geheel vernietigen. De voorzieningenrechter overweegt volledigheidshalve nog dat de proceskostenveroordeling in het vonnis van 13 maart 2020 niet correct is. De hoogte van de post ‘salaris advocaat’ is in dat vonnis gebaseerd op het liquidatietarief voor een gemiddelde handelszaak op tegenspraak in plaats van op het liquidatietarief voor een verstekzaak.
Proceskosten
4.22.
[oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 105,09;
- griffierecht € 304,00;
- salaris advocaat €
1.470,00;
Totaal € 1.879,09.
4.23.
De zaak is zowel op 10 maart 2020 (bij verstek) als op 19 mei 2020 (op tegenspraak) behandeld. Het verstekvonnis is vernietigd, terwijl [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] in verzet in overwegende mate in het ongelijk wordt gesteld. Voor de voorzieningenrechter is dit aanleiding om bij de post ‘salaris advocaat’ 1,5 punt x het liquidatietarief voor een gemiddelde handelszaak op tegenspraak toe te wijzen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart het verzet tegen het tussen partijen op 13 maart 2020 onder zaaknummer C/03/274658 / KG ZA 20-73 gewezen verstekvonnis gegrond;
5.2.
vernietigt het onder 5.1. genoemde verstekvonnis en opnieuw rechtdoende:
5.3.
veroordeelt [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] om binnen twee weken na betekening van de grosse van het vonnis:
- van binnenuit er voor zorg te dragen dat alle bovenlichten op de eerste en de tweede
verdieping in de muur op de erfgrens met [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] vergrendeld worden en blijven;
- de vensters op de eerste en de tweede verdieping in de muur op de erfgrens met [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] ondoorzichtig te houden;
- de vensters op de eerste en tweede verdieping in de muur op de erfgrens met [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] van binnenuit vergrendeld te houden;
5.4.
veroordeelt [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] om aan [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] een dwangsom te betalen van € 5.000,-- voor de eerste dag, of een gedeelte daarvan dat [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet en van € 1.000,-- voor iedere dag dat dit voortduurt, totdat een maximum van € 50.000,-- is bereikt;
5.5.
veroordeelt [oorspronkelijk gedaagde, thans eiser in het verzet] in de proceskosten, aan de zijde van [oorspronkelijk eiser, thans gedaagde in het verzet] tot op heden begroot op € 1.879,09;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT