ECLI:NL:RBLIM:2020:3838

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
03-074094-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieagenten en wegwerker met een bestelbus tijdens een dollemansrit

Op 28 maart 2019 heeft de verdachte, tijdens een achtervolging door de politie, met een zwaar beladen bestelbus opzettelijk een politieauto geramd waarin twee agenten zaten. De verdachte reed met een snelheid van 90 tot 100 kilometer per uur en heeft daarbij geprobeerd de agenten van het leven te beroven. De rechtbank oordeelt dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de agenten, aangezien hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zijn handelen tot dodelijke gevolgen zou kunnen leiden. Daarnaast heeft de verdachte op dezelfde dag geprobeerd een wegwerker te doden door met hoge snelheid door een wegafzetting te rijden, waarbij de wegwerker net op tijd aan de kant kon springen. De rechtbank acht ook deze poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag op een derde slachtoffer, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende is. De rechtbank legt een gevangenisstraf van drie jaar op, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vier jaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03-074094-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Zuid-Oost, locatie Huis van Bewaring Roermond, Keulsebaan 530 te 6045 GL Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J.H.M. de Crom, advocate kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Voorts hebben slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de Politie eenheid Limburg in deze zaak een vordering tot schadevergoeding ingediend. Genoemde [slachtoffer 2] en een vertegenwoordiger van de benadeelde partij Politie eenheid Limburg waren tijdens de zitting aanwezig om daarover een toelichting te geven.
Tijdens deze zitting werd de verdachte bijgestaan door een tolk voor de Roemeense taal, die voor de verdachte vertaald heeft wat ter terechtzitting is gezegd of is voorgehouden.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:op 28 maart 2019 heeft geprobeerd politieagenten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel heeft geprobeerd hen te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
feit 2:op 28 maart 2019 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel heeft geprobeerd hem te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
feit 3: op 28 maart 2019 heeft geprobeerd [slachtoffer 4] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel heeft geprobeerd hem te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling;
feit 4: op 28 maart 2019 een auto toebehorende aan de politie eenheid Limburg Noord heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
feit 1:De officier van justitie acht de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen in die zin dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van beide politieagenten. Hij acht dit bewezen op basis van de
processen-verbaal, de aangiften van deze politieambtenaren en de foto’s van de wegsituatie ter plaatse en de uiterlijke verschijningsvorm van het rijgedrag van de verdachte.
feit 4:De officier van justitie acht, gelet op de bewijsmiddelen ter zake van feit 1 ook de onder feit 4 tenlastegelegde vernieling van de politieauto wettig en overtuigend bewezen in die zin dat sprake is voorwaardelijk opzet.
feit 2:De officier van justitie acht ook feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen in die zin dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van wegwerker [slachtoffer 2] , op basis van de aangifte van deze persoon en de processen-verbaal en de foto’s van de wegsituatie ter plaatse.
feit 3:De officier van justitie acht verder het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft bedreigd door met de bestelbus een wegafzetting te rammen en vervolgens in de richting van die [slachtoffer 4] te rijden. Hij acht dit bewezen op basis van de door [slachtoffer 4] gedane aangifte en de processen-verbaal alsmede foto’s van de wegsituatie ter plaatse. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het aan verdachte onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde.
feiten 1 tot en met 4:De officier van justitie acht voornoemde feiten bewezen op grond van de feiten en omstandigheden zoals in zijn schriftelijk requisitoir zijn vermeld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
feiten 1, 2 en 3:De raadsvrouw heeft ter zake van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde alsmede ter zake van het onder feit 2 en onder feit 3 telkens primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde – op de gronden als vermeld in haar op schrift gestelde
pleitnotitie – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is ter zake van die feiten.
Daartoe is gesteld dat uit de door de verdachte afgelegde verklaringen naar voren komt dat hij uit angst of paniek is doorgereden om aan de aanhouding door de politie te ontkomen en dat hij bij niemand pijn of letsel heeft willen veroorzaken. Volgens de raadsvrouw is er geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers en kan dit ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte worden afgeleid. Aangevoerd is verder dat de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers door het rijgedrag van de verdachte niet aannemelijk is geworden en dat de verdachte een dergelijke kans ook niet bewust heeft aanvaard.
feit 1:Aangaande feit 1 is verder gesteld dat de verdachte op het moment dat de bestuurder van de politieauto met 100 kilometer per uur naar links stuurde om de door verdachte bestuurde bus richting de berm te bewegen, in paniek is geraakt en besloten heeft één snelle stuurbeweging naar rechts te maken waarna hij naar rechts is blijven sturen, waardoor hij tegen het politievoertuig aan gekomen is. Echter de feitelijke situatie ter plaatse was niet zo dat verbalisanten, als de politieauto al van de weg zou zijn geraakt, dodelijk getroffen zouden worden, omdat daar alleen een groenstrook en bosjes waren, geen lantaarnpaal of iets dergelijks. Het rijgedrag levert daarom niet een aanmerkelijk gevaar op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel op. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte voor het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft zich ter zake van de onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging van de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
feit 2:Met betrekking tot feit 2 is voorts gesteld dat de verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij door de wegafzetting heen is gereden maar dat hij daar toen geen persoon heeft gezien. Het is nooit zijn bedoeling geweest om met de bus iemand te raken of letsel toe te brengen of iemand te bedreigen. Gesteld is dat ook op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 2] gezien heeft of hem zou hebben moeten zien, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 2] zich achter de graafmachine bevond. Hieruit volgt dat bij de verdachte geen sprake was van opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of het bedreigen van deze persoon, ook niet in voorwaardelijke vorm. De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte voor dit feit integraal vrij te spreken.
feit 3:
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 primair gesteld dat uit de verklaringen van verdachte en uit het overige bewijsmateriaal, in het bijzonder de tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, niet kan worden vastgesteld dat verdachte met de door hem bestuurde bus de graafmachine heeft geraakt. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte met de bus in de richting van de zich in die graafmachine bevindende [slachtoffer 4] is gereden. Het onder feit 3 tenlastegelegde kan daarom niet bewezen worden. Subsidiair is gesteld dat bij de verdachte geen sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of bedreiging van die [slachtoffer 4] . De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte voor dit feit integraal vrij te spreken.
feit 4:De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
t.a.v. feiten 1 en 2:
Verbalisant [verbalisant 1] [2] heeft verklaard dat hij op 28 maart 2019 dienst had (met roepnummer 1401) en om 05.40 uur gebeld werd door collega [slachtoffer 3] (met roepnummer 1402) die hem verzocht met een onopvallende politieauto naar de Haelerweg te Horn te rijden. Hij kwam op 28 maart 2019 omstreeks 06.00 uur op de Haelerweg te Horn en zag daar een witte bestelbus van het merk Mercedes, type Sprinter, met het Belgische kenteken [kenteken 1] . Op 28 maart 2019 omstreeks 07.50 uur zag hij dat een man die een reflecterend geel hesje droeg plaatsnam achter het stuur van de bus. Hij zag dat dit voertuig de Haelerweg volgde en linksaf de weg volgde in de Land van Eijckstraat. Hij zag duidelijk dat de man met het hesje in de bus zat. Hij zag even later, terwijl hij op de Hoogstraat reed, dat twee opvallende politievoertuigen, waaronder de 1402, ter hoogte van de weg Zwartven voor hem kwamen en achter de bus aanreden. Hij zag dat de bus midden op de weg reed. Hij zag dat de 1402 hierdoor ruimte kreeg om het voertuig rechts in te halen. Hij zag dat de 1402 iets voorbij de bus kwam te rijden aan de rechterzijde van de bus. Hij zag dat de 1402 trachtte om de bus links de berm in te dwingen en dat hierbij nog geen contact was tussen beide voertuigen. Hij zag vervolgens dat de bus een sterke stuurbeweging naar rechts maakte. Hij zag dat de bus het dienstvoertuig raakte met de zijkant. Hij zag dat het dienstvoertuig van de 1402 hevig op en neer schudde. De weg was daar hellend. Hij zag dat zijn snelheid op dit moment ongeveer 100 kilometer per uur was en hij zag dat hij beide voertuigen op ongeveer 50 meter volgde en dat hij inliep noch uitliep. Hij zag dat de bus door voornoemde botsing voor het dienstvoertuig van de 1402 kwam te rijden. Hij zag korte tijd later dat de bus de bebouwde kom van Buggenum naderde. Hij zag dat hij inliep noch uitliep op de bus en de 1402 en hij zag dat zijn snelheid op dat moment 80 kilometer per uur was. Op dat moment naderden zij de Holstraat te Buggenum. Hij zag dat er wegwerkzaamheden gaande waren op de Holstraat. Hij zag dat midden op de weg een opvallend hekwerk stond dat aangaf dat de weg gesloten was. Hij zag dat rechts naast het hekwerk een minigraver op de weg stond. Hij zag dat de bus zijn snelheid iets leek te minderen tot een geschatte 70 kilometer per uur. Hij zag vervolgens dat de bus door het hekwerk reed. Hij zag stukken door de lucht vliegen en hij zag vervolgens een wegwerker net naast de bus staan aan de, voor hem gezien, rechterzijde. Daar de bus en de 1402 vervolgens langs de Maas over een weiland reden is hij hen uit het zicht verloren.
Verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] [3] , beiden hoofdagent van de politie eenheid Limburg, hebben verklaard dat zij op 28 maart 2019 in politie-uniform gekleed, reden in een opvallend dienstvoertuig met het roepnummer 1402. Die dag omstreeks 05.25 uur kregen zij de melding om te gaan naar de Haelerweg te Horn en zij kwamen omstreeks 05.30 uur ter plaatse aan. Daar zagen zij een witte Mercedes Sprinter voorzien van het Belgische kenteken [kenteken 1] . Die dag omstreeks 07.50 uur hoorden zij over de portofoon dat collega
[verbalisant 1] zei dat een man in een geel hesje in de bus stapte en met het voertuig vertrok richting Haelen. Hierop zijn zij, verbalisanten, samen met de 1403 de Haelerweg opgereden en zij zagen de bus rijden in de richting van Haelen. Zij reden achter de bus en gaven de bus een stopteken middels het stoptransparant aan de voorzijde van ons dienstvoertuig. Zij zagen dat de bus niet aan het stopteken voldeed. Zij hebben vervolgens de blauwe optische lampen aangezet, samen met het stopteken. Zij zagen dat het voertuig nog steeds niet aan hun stopteken voldeed. Zij zagen even later dat de bus de Napoleonsweg opreed richting Buggenum.
Verbalisant [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat zij even later zag dat de bus hen aan de linkerzijde wilde inhalen. Hierdoor reed de bus voor het grootste deel op de verkeerde weghelft. Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaarden verder dat zij zagen dat de bus op een gegeven moment parallel naast het dienstvoertuig reed. Zij zagen dat de bus in een snelle beweging naar rechts kwam. Meteen hierna voelde zij een krachtige dreun tegen de linkerzijde van het dienstvoertuig. De bus raakte met zijn rechterzijde het dienstvoertuig aan de linkerzijde ter hoogte van de bestuurdersportier. De bus reed met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur tegen de linkerzijde van het dienstvoertuig. Hierdoor schoof het dienstvoertuig naar de rechterzijde van de weg. Verbalisant [slachtoffer 1] verklaarde dat zij voelde dat de bestuurder van de bus naar rechts bleef sturen met zijn voertuig. Zij voelde dat het dienstvoertuig naar de rechterzijde van de weg werd gedrukt door de bus. Zij zag, op het moment dat de bus het dienstvoertuig naar rechts duwde, dat de bestuurder van de bus hen, verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , aankeek. Zij zag in de berm van de rechter weghelft een aantal lantaarnpalen staan en daarachter een talud. Zij zag dat het dienstvoertuig bijna met de rechterzijde in de berm reed.
Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben voorts verklaard dat zij even later die dag zagen dat de bus in de richting van Buggenum-centrum reed. Zij zagen, gekomen op de kruising Holstraat met de Boonstraat de remlichten van de bus brandden en dat de snelheid van de bus afnam naar ongeveer 60 kilometer per uur. Zij zagen dat voor de bus een wegafzetting stond die de gehele weg blokkeerde. Aan de rechterzijde naast deze wegafzetting zagen zij een graafmachine staan. Zij zagen daarop dat de snelheid van de bus toenam en dat de bus met ongeveer 80 kilometer per uur door de gehele afzetting reed.
Verbalisant [slachtoffer 1] verklaarde verder dat zij zag dat de hekken van de afzetting door de klap van de bus in stukken in het rond vlogen. Zij zag dat er achter de afzetting een wegwerker liep en dat deze man aan de kant sprong. Zij zag dat de bus de man net niet raakte met de bus.
Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verklaarden dat zij de bus bleven volgen, dat de bus uiteindelijk een weiland inreed en zich daar vastreed. De bestuurder van de bus, die een opvallend fluorescerend geel hesje droeg, is uiteindelijk aangehouden.
[slachtoffer 3] voornoemd heeft op 28 maart 2019 aangifte [4] gedaan van poging doodslag. Ook [slachtoffer 1] heeft die dag aangifte [5] gedaan van poging doodslag. Zij hebben ieder gelijkluidend verklaard dat zij die dag samenwerkten in een opvallend dienstvoertuig van de politie (met roepnummer 1402) en dat die dag na 07.50 uur de bestuurder van de genoemde bus op een gegeven moment aan de linkerzijde naast het dienstvoertuig reed en met die bus het dienstvoertuig ramde aan de linkerzijde. Hierdoor ging het dienstvoertuig op- en neer en slingerde lichtelijk over de weg. Die bus ramde het dienstvoertuig meerdere keren. Die bus dreef het dienstvoertuig naar de rechter berm. Zij reden met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. Door de bestuurder van de bus kwamen zij beiden in gevaar. De bestuurder van de bus deed dit opzettelijk. Dit weten zij doordat de bestuurder zelfs oogcontact met hen maakte ten tijde van het rammen. Niemand had het recht of de toestemming om hen van de weg te rijden en hen hierdoor in gevaar te brengen.
Genoemde politieagent [slachtoffer 3] [6] heeft op 6 maart 2020 als getuige tegenover de rechter-commissaris nog verklaard dat de bestuurder van de bus door het naar rechts sturen hen, verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , van de weg aan het drukken was. De bus raakte ook het dienstvoertuig. Dat was een flinke klap. De bus reed hard en het dienstvoertuig ook. Hij voelde de klap van het rammen duidelijk in het dienstvoertuig. Zij werden richting de rechterzijde gedrukt en zijn collega moest uiteindelijk remmen om een aanrijding met tegemoetkomend verkeer te voorkomen. Er kwam immers een tegenligger en er was op de weg maar ruimte voor twee voertuigen. Hij herinnert zich dat de bestuurder van de bus meerdere malen naar rechts gestuurd heeft en de politieauto meerdere malen geraakt heeft. Volgens hem was het midden in de spits. Het rammen gebeurde terwijl zij de weg omhoog reden, want de weg heeft daar een hellend verloop.
Vervolgens zijn zij richting Buggenum gegaan. In het centrum van Buggenum was de weg afgesloten middels een breed afsluitingsbord omdat er aan de weg gewerkt werd. De bus reed hier met flinke snelheid doorheen. Hij heeft gezien dat de bus het bord zeer hard raakte. Hij zag dat het hele bord in stukken sprong. Hij zag ook dat er mensen aan het werk waren.
Verbalisant [slachtoffer 1] [7] , voornoemd, heeft verder verklaard dat zij op 28 maart 2019 tussen 07.50 uur en 08.00 uur in een achtervolging zat met een witte Mercedes Sprinter, voorzien van het Belgische kenteken: [kenteken 1] . Zij heeft, nadat zij zag dat de bestuurder van die bus de rijbaan van de Napoleonsweg richting Haelen opreed, naast de optisch signalen ook de geluidssignalen van het dienstvoertuig aangezet. Die Napoleonsweg gaat na de eerste 100 meter van twee rijstroken over in één rijstrook. Zij is daar met het dienstvoertuig half op de rijstrook en half op de sergeantsstrepen gaan rijden en zij reed daar op een gegeven moment ongeveer 100 kilometer per uur. Zij zag vervolgens dat de bus versnelde en aan de linkerzijde parallel aan het dienstvoertuig kwam rijden op het verdrijvingsvlak. Zij voelde toen dat de bestuurder van die bus met die bus naar rechts kwam en het dienstvoertuig ramde aan de linkerzijde, ter hoogte van het bestuurdersportier. Dit gebeurde met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. Zij voelde een harde klap. Zij voelde dat het dienstvoertuig naar rechts werd geschoven door de klap. Zij moest een sturende beweging naar links maken om het dienstvoertuig op de rijstrook te houden. Zij voelde dat de bestuurder van de bus meerdere malen naar rechts kwam en het dienstvoertuig ramde tijdens het rijden. Dit ging met een snelheid van ongeveer 90 à 100 kilometer per uur. Zij zag dat de bestuurder van de bus tijdens het rammen in het dienstvoertuig keek. Zij heeft hierop het gaspedaal losgelaten en vaart teruggenomen zodat zij met het dienstvoertuig niet in de berm terecht kwam en ook om een aanrijding met tegemoetkomende verkeer te voorkomen. De verdachte schampte met de bus het dienstvoertuig vanaf het linker bestuurdersportier tot en met de wielkap van het linker voorwiel. Zij zag dat door deze actie de buitenspiegel van het linker portier naar binnen geklapt was tegen het portier. Zij zag dat de kap van de buitenspiegel er niet meer op zat.
Politieagente [slachtoffer 1] [8] voornoemd heeft op 6 maart 2020 als getuige tegenover de rechter-commissaris nog verklaard:
Op een gegeven moment zat de bus links naast ons. Hij reed op dat moment op de weg voor de tegenliggers. De bestuurder van de bus heeft ons voertuig op enig moment geramd door naar rechts te bewegen. Ik herinner mij nog goed dat ik tijdens het rammen naar links keek en hij mij recht in mijn gezicht aankeek. Ik heb toen nog teruggestuurd, maar we werden steeds verder naar rechts geduwd. Ik wist dat de bus beladen was met koper en sowieso veel zwaarder was. Ik merkte dat sturen en tegensturen geen zin had. De bus bleef dus doorgaan met duwen. Ik zag aan zijn kant van de weg een tegenligger aankomen. Ik heb toen besloten het gas los te laten of te remmen om niet zelf in de berm te eindigen en om een frontale botsing met de tegenligger te voorkomen. De bus zat daarna weer voor ons.
Het rammen door de bestuurder van de bus gebeurde bewust omdat de verdachte echt op mij instuurde en ik een harde klap voelde. Ik probeerde naar links te sturen om niet van de weg af te komen, maar ik merkte dat dit niet lukte. Ik werd steeds verder van de weg af geramd.
We kwamen even later in het dorp Buggenum bij een wegafzetting. Achter de hekwerken waren ze aan de weg aan het werken. De bestuurder van de bus minderde even vaart en vervolgens gaf deze gas bij en reed vol door de hekken heen. Ik zag toen hekken in het rond vliegen en ik heb een persoon aan de kant zien springen. De wegafzetting stond op de weg, over de hele weg. De graafmachine stond daarnaast, aan de rechterkant van de weg, ter hoogte van het hek. Ik weet dat het voertuig afremde en dat de bestuurder keek of hij langs het hek kon. Ik heb gezien dat hij daarna gas bijgaf en door het hek heen reed. Hij reed er vol gas doorheen. Ik heb hekken en borden en andere spullen in het rond zien vliegen. Ik heb achter de hekken een persoon gezien die aan de kant moest springen op het moment dat de bus erdoorheen reed.
t.a.v. feit 1:
Uit drie foto’s [9] , in samenhang bezien, van de wegsituatie ter plaatse van de hiervoor genoemde aanrijding met het dienstvoertuig van de politie, te weten op het verdrijvingsvlak, komt naar voren:
- dat zich naast de weg een zeer smalle groenstrook bevond met daarachter een afrastering van ongeveer 1 meter hoog bevestigd aan paaltjes van gelijke hoogte;
- dat zich achter die smalle groenstrook met afrastering, een grondwal met daarop een dichte beplanting bevond.
t.a.v. feit 2:
Aangever [slachtoffer 2] [10] deed op 28 maart 2019 aangifte van poging doodslag. Hij heeft verklaard dat hij op 28 maart 2019 werkzaam was op de kruising Holstraat met de Boonstraat te Buggenum. Die kruising was afgesloten door middel van een schrikhek met daarop een verkeersbord "doorgaand verkeer gestremd". Hij was omstreeks 07.55 uur doende op die kruising. Hij hoorde op enig moment sirenes en op dat moment zag hij een witte bestelbus, volgens hem een Mercedes, door de wegafzetting rijden. Hierbij ramde deze de twee schrikhekken. Hij moest aan de kant springen voor de bestelbus om een aanrijding te voorkomen. Als hij niet aan de kant gesprongen was dan had de bestuurder van die bestelbus hem omver gereden. Hij schrok hier enorm van. De bestelbus reed vol gas door.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft verder verklaard [11] dat hij tijdens het opmaken van het proces-verbaal van de door [slachtoffer 2] gedane aangifte telefonisch contact heeft opgenomen met aangever en dat deze toen – op zijn vraag op welke afstand aangever van het schrikhek stond toen deze de bus zag aankomen – heeft verklaard: ”Heel dichtbij. Ik schat op ongeveer 20 centimeter afstand. Ik ben aan de kant gesprongen en ben achter de kraan/graafmachine gedoken, anders had hij mij kapot gereden”.
Genoemde [slachtoffer 2] [12] heeft verder op 6 maart 2020 als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij aan een weghelft aan het werken was op de kruising Holstraat, Boonstraat. Hij had borden neergezet waarop stond dat je er niet meer door mocht rijden. Die waarschuwingsborden stonden op de hekken. Op het bord stond: doorgaand verkeer gestremd. Hij hoorde de politiesirenes en hij wilde toen het afzettingsbord weghalen, omdat hij geleerd had dat hij bij het horen van sirenes dat bord moest wegtrekken zodat politie of ambulances erdoor kunnen. Hij liep voorbij de graafmachine en zag toen meteen de bus en hij is vervolgens weggesprongen. Dat de witte bestelbus volgens hem ongeveer 80 kilometer per uur reed heeft hij gebaseerd op zijn ervaring, omdat hij vanaf 2006 op de wegen gewerkt heeft en in die jaren geleerd heeft om in te schatten hoe snel auto’s rijden op de weg. Hij baseerde en of beoordeelde dat op het moment dat hij wegsprong en de bus hem passeerde en de snelheid waarmee dat ging. Hij had toen echt het gevoel dat het bijna raak was. De bus is in een rechte lijn door de wegafzetting gereden. Rechts van de wegafzetting stond de graafmachine en nog een stukje verderop stond een auto. Er was dus geen uitwijkmogelijkheid. De bestuurder van de bus ging in volle vaart af op de wegafzetting. Zijn gevoel was dat die bestuurder juist gas bijgaf om erdoorheen te komen. Hij heeft in een fractie van een seconde gezien dat een bord of hekwerk door de lucht is gevlogen en de bus kwam toen meteen langs hem.
t.a.v. feit 4:Namens de politie eenheid Limburg, afdeling Limburg-Nood, is op 2 april 2019 aangifte [13] gedaan van vernieling op 28 maart 2019 tussen 07.50 uur en 08.00 uur op de Napoleonsweg (N273) te Haelen, binnen de gemeente Leudal, van een dienstvoertuig, namelijk een opvallende surveillance personenauto merk Volkswagen type Touran met het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . Namens deze afdeling van de politie is verklaard dat op 28 maart 2019 omstreeks 07.50 uur met dat dienstvoertuig een witte Mercedes Benz Sprinter met een Belgisch kenteken is achtervolgd op de Napoleonsweg in Haelen en dat die Mercedes tijdens het passeren met de rechterzijde dat dienstvoertuig heeft geramd en heeft geraakt aan de linkerzijde. Bij dat rammen ontstond er op meerdere plekken aan het dienstvoertuig schade. De bestuurder van die Mercedes betreft [verdachte] .
De verdachte heeft ter terechtzitting van 14 mei 2020 verklaard [14] dat hij op 28 maart 2019 tijdens de ochtendspits als bestuurder van een witte bestelbus merk Mercedes Benz type Sprinter, die toen voorzien was van Belgische kentekenplaten, heeft gereden in Nederland. Hij droeg toen een geel hesje. Die bestelbus was zwaar beladen met oud ijzer. Hij had niet voldaan aan een stopteken van de politie en is doorgereden. Hij werd daarom achtervolgd door een opvallende politieauto. Die politieauto reed op een gegeven moment rechts naast de door hem bestuurde bus. Hij heeft op dat moment, terwijl hij met een hoge snelheid reed, naar rechts gestuurd richting die naast hem rijdende politieauto. Die politieauto reed toen ook met hoge snelheid. Als door de agenten van die politieauto is verklaard dat hij met de bus en ook de politieauto op dat moment een snelheid van 90 tot 100 kilometer per uur reden en dat hij toen met de bus tegen die politieauto aangereden is, dan zal dat juist zijn.
Als door de politieagenten is verklaard dat hij op dat moment in de gemeente Leudal reed en dat het tussen 07.50 uur en 08.00 uur was, is dat juist. De weg ging daar over van twee banen naar een baan. Het is juist dat door die manier van rijden door mij, namelijk met die hoge snelheid en met een zwaar beladen bestelbus naar rechts rijden richting een andere auto, de kans op een ongeluk waarbij iemand in die auto overlijdt groot is. Als de politieagenten verklaren dat ik tegen die politieauto aangereden ben en daardoor schade aan die auto is veroorzaakt zal dat juist zijn.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij tijdens die ochtendspits, nadat hij verder gereden was, een wegafzetting zag met borden dat je daar niet mocht rijden. Hij zag die wegafzetting toen hij in de richting daarvan reed. Hij zag toen ook dat daar wegwerkzaamheden waren en dat bij die wegafzetting een kleine graafmachine stond. Hij besloot die wegafzetting te rammen. Het is juist dat hij daarvoor gas bijgegeven heeft en nog harder is gaan rijden. Hij is als bestuurder van die bestelbus met opzet met hoge snelheid door die wegafzetting heen gereden. Hij zag dat daardoor het hekwerk en borden aan dat hekwerk door de lucht gevlogen zijn. Als door de politieagenten is verklaard dat hij op dat moment met een snelheid van 80 kilometer per uur reed zal dat juist zijn. Er is, gelet op alle omstandigheden, dan zeker een risico dat daar een of meer wegwerkers aan het werk zijn. Hij is zich ervan bewust dat hij door het rammen van die wegafzetting iemand die kort daarachter aan het werk was, aangereden had kunnen hebben en dat die persoon daardoor kon komen te overlijden of zwaar gewond kon raken.
De beslissing:
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank overweegt – op grond van de in voornoemde bewijsmiddelen vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien – het volgende:
De rechtbank stelt vast:
- dat de verdachte als bestuurder van een zwaar beladen bestelbus met een hoge snelheid, te weten een snelheid van 90 tot 100 kilometer per uur, naar rechts heeft gestuurd naar de met dezelfde hoge snelheid rechts van zijn bestelbus rijdende politieauto waarin verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zaten en dat de verdachte met die bestelbus tegen die politieauto is aangereden;
- dat de verdachte met een flinke klap tegen die politieauto is aangereden en aangereden gebleven, ten gevolge waarvan deze politieauto op- en neer ging, lichtelijk slingerde over de weg en tevens naar de rechter berm gedreven werd;
- dat die politieauto ten gevolge van die aanrijding schade heeft opgelopen;
- dat de verdachte tijdens dat naar rechts rijden tevens naar rechts heeft gekeken in de richting van die politieauto en de zich in die auto bevindende politieagenten.
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag:Naar voren is gebracht dat de verdachte geen kwade opzet had om de politieagenten te doden. Nu er geen bewijsmateriaal voorhanden is waaruit moet worden afgeleid dat de verdachte de intentie had beide agenten te doden, is aan de orde de vraag of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van politieagenten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde politieagenten door zijn handelen gedood zouden worden. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552) daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding tussen een bestelbus en in dit geval een (politie)auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van die voertuigen en andere (bijzondere) omstandigheden.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat naar algemene ervaringsregels het met een zwaar beladen bestelbus met een snelheid van 90 tot 100 kilometer naar rechts inrijden en in aanrijding komen met een met dezelfde snelheid rijdende politieauto, de aanmerkelijke kans oplevert dat die politieauto van de weg raakt en tegen de zich naast de weg bevindende harde obstakels, in dit geval een afrastering van ongeveer 1 meter hoog en de daarachter gelegen grondwal met dichte beplanting komt, en dat daardoor inzittenden van de auto kunnen komen te overlijden.
De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank is, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het rijgedrag van de verdachte, van oordeel dat hiervan sprake is. Immers verdachte heeft bij het naar rechts rijden tegen de politieauto naar de zich in die politieauto bevindende politieagenten gekeken. De rechtbank leidt uit dat gedrag van de verdachte af dat verdachte ten tijde van dat naar rechts rijden zich bewust was van het feit dat de politieauto en die agenten op dat moment direct naast de door hem bestuurde bestelbus reden. De rechtbank is verder van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte er op was gericht om koste wat kost te voorkomen dat de politieagenten hem zouden aanhouden, ook indien dat betekende dat door zijn rijgedrag een aanrijding met die politieauto zou ontstaan met dodelijk gevolg voor de inzittenden. Door toch met die zwaar beladen bestelbus met hoge snelheid op die eveneens zo hard rijdende politieauto in te rijden, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen, dan wel bewust heeft aanvaard, dat die politieauto van de weg zou raken en dat de zich daarin bevindende politieagenten dodelijk getroffen zouden worden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de weg ter hoogte of kort na de plek van de aanrijding een hellend verloop had én dat daar, gezien de snelheid en de korte afstand, naast de weg een grondwal met daarop een dichte beplanting was.
Het feit dat het een politieauto betrof maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat alleen door het afremmen en/of bijsturen door de bestuurster van de politieauto een aanrijding met dodelijk gevolg is voorkomen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verweer van de verdediging dat uit de door verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring blijkt dat de politieauto voorafgaand aan het onderhavige naar rechts rijden door de verdachte, weliswaar heeft getracht om de bus naar links te dwingen maar dat er hierbij nog géén contact was tussen beide voertuigen. Vervolgens is het verdachte die met een hoge snelheid tegen de politieauto is gereden. De rechtbank is daarom van oordeel dat voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van genoemde politieagenten bewezen is. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van politieagenten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2:De rechtbank overweegt – op grond van de in voornoemde bewijsmiddelen vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien – het volgende:
De rechtbank stelt vast:
- dat de verdachte als bestuurder van een zwaar beladen bestelbus met een hoge snelheid, te weten 80 kilometer per uur, binnen de bebouwde kom van Buggenum een wegafzetting heeft geramd en door die wegafzetting is gereden, waardoor die wegafzetting en de borden bij die wegafzetting door de lucht gevlogen zijn;
- dat de verdachte, terwijl hij in de richting van die wegafzetting reed, de wegafzetting en de wegwerkzaamheden heeft opgemerkt; hij zag immers de borden, de afzetting en de kleine graafmachine;
- dat uit de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring blijkt dat hij daar werkzaam was als wegwerker en zich dichtbij die wegafzetting bevond en dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte met de bestelbus deze wegwerker zou hebben aangereden, indien deze niet opzij gesprongen was, nu de verklaring van deze wegwerker steun vindt in de door verbalisanten afgelegde verklaringen daarover.
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag:Naar voren is gebracht dat de verdachte geen kwade opzet had om wegwerker [slachtoffer 2] te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of te bedreigen.
Ter beoordeling aan de rechtbank is of sprake was van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van deze wegwerker. Daarvan is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de wegwerker door zijn handelen gedood zou worden.
De rechtbank overweegt in dit verband dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding tussen een bestelbus en in dit geval een voetganger in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van de bestelbus en andere (bijzondere) omstandigheden.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de door verbalisanten afgelegde verklaringen, vast dat de snelheid van de door verdachte bestuurde bestelbus op het moment van het rammen van de wegafzetting en het inrijden op wegwerker [slachtoffer 2]
80 kilometer per uur bedroeg. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat naar algemene ervaringsregels een aanrijding tussen een met een snelheid van 80 kilometer rijdende zwaar beladen bestelauto en een voetganger, in dit geval de wegwerker, de aanmerkelijke kans oplevert dat dit slachtoffer - indien deze niet was weggesprongen - was komen te overlijden. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Ter terechtzitting heeft hij bevestigd zich ervan bewust te zijn dat bij wegafzettingen veelal wegwerkers actief zijn.
De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Door de verdediging is in dit verband aangevoerd dat verdachte de betreffende wegwerker niet heeft gezien en om die reden ook niet willens en wetens de kans heeft aanvaard dat hij de wegwerker zou aanrijden.
De rechtbank stelt vast, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het rijgedrag van verdachte, dat hij toen hij deze wegafzetting zag, zich moet hebben gerealiseerd dan wel een concrete voorstelling moet hebben gemaakt van de mogelijkheid dat, zeker omdat daar ook een graafmachine stond, kort achter die wegafzetting een of meer wegwerkers te verwachten waren. In dit verband overweegt de rechtbank dat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat dat bij wegwerkzaamheden ook wegwerkers aan het werk zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven zich hiervan bewust te zijn. De rechtbank wijst er op dat onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718). De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij had gezien dat sprake was van wegwerkzaamheden.
Uit de verschillende verklaringen volgt dat verdachte voorafgaand aan het rammen van de wegafzetting en het inrijden op de wegwerker gas heeft bijgegeven en daardoor de snelheid van de bestelbus heeft verhoogd, ondanks dat hij zag dat daar sprake was van wegwerkzaamheden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op de bewijsmiddelen, in samenhang bezien – uit het rijgedrag van de verdachte worden opgemaakt dat de verdachte bewust en dus met opzet de wegafzetting heeft geramd en door die wegafzetting heen is gereden om tegen elke prijs te voorkomen dat de politie hem zou aanhouden. Verdachte was daarbij evident onverschillig of hij daarmee een of meer zich kort achter of naast die wegafzetting bevindende personen, zoals in dit geval wegwerker [slachtoffer 2] , in gevaar bracht. Het kan niet anders zijn geweest dan dat de verdachte door dat rijgedrag de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen, dan wel bewust heeft aanvaard, dat die wegwerker [slachtoffer 2] dodelijk zou worden getroffen. Gelet hierop acht de rechtbank voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van deze wegwerker bewezen. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van die wegwerker dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3:De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 (zowel primair, subsidiair als meer subsidiair) tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorhanden bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat de verdachte tegen de graafmachine, waarin [slachtoffer 4] zich bevond, is gereden dan wel dat verdachte in de richting van die [slachtoffer 4] is gereden. De verklaringen hierover zijn niet eenduidig en ook de schade aan de graafmachine geeft geen duidelijkheid. De rechtbank kan zich voorstellen dat het een beangstigende situatie voor [slachtoffer 4] moet zijn geweest maar kan deze situatie niet kwalificeren als een bedreiging in juridisch zin. De rechtbank zal daarom de verdachte integraal vrijspreken van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4:De rechtbank stelt – op grond van de in voornoemde bewijsmiddelen vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien – vast:
- dat de verdachte op 28 maart 2019 te Haelen als bestuurder van de genoemde bestelbus bewust met een hoge snelheid naar rechts heeft gestuurd en daardoor tegen de hiervoor genoemde politieauto, merk Volkswagen type Touran met kenteken [kenteken 2] , toebehorende aan de politie eenheid Limburg afdeling Noord, is aangereden, ten gevolge waarvan die politieauto schade heeft opgelopen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, in die zin dat hij die personenauto van de politie heeft beschadigd.
Ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, is telkens slechts gebezigd voor bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
feit 1:
op 28 maart 2019 in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] (hoofdagent politie eenheid Limburg) en [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Limburg) opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid tegen een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 1] zich bevonden, is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 28 maart 2019 te Buggenum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid op die [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4:
op 28 maart 2019 te Haelen, in elk geval in de gemeente Leudal, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (merk Volkswagen Touran voorzien van kenteken
[kenteken 2] ) die geheel aan een ander, te weten aan de Politie eenheid Limburg-Noord, toebehoorde heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2:
poging tot doodslag;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaren. Hij heeft tevens gevorderd op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren voor feit 1 en telkens een jaar voor feit 2 en feit 3, dus voor in totaal vier jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, gelet op haar verweer, alleen voor een bedreiging van twee verbalisanten en de vernieling van de politieauto straf kan worden opgelegd en dat een taakstraf voor die feiten al een hoge straf is. Zij heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte wil terugkeren naar Roemenië om te gaan werken voor zijn vrouw en drie kinderen, die in armoede leven en financieel afhankelijk zijn van het inkomen van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van twee politieagenten door met een hoge snelheid en met een zwaar beladen bestelbus een rijdende politieauto te rammen waarin die twee politieagenten zaten. Hij heeft daardoor een voor die politieagenten levensbedreigende situatie doen ontstaan. Nog kwalijker is dat de verdachte dit deed terwijl voor hem duidelijk was dat die politieagenten doende waren met de uitoefening van hun publieke taak, te weten het opsporen van strafbare feiten.
Bovendien heeft de verdachte zich korte tijd later die dag schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een wegwerker, door met die zwaar beladen bus met hoge snelheid een wegafzetting met borden omver te rijden en in te rijden op een wegwerker die daar bezig was met zijn werk. Het is enkel aan het handelen van de bestuurder van de politieauto en het wegspringen van de wegwerker te danken dat er geen doden zijn gevallen.
Dit zijn zeer ernstige feiten, waardoor verdachte voor die drie slachtoffers een levensbedreigende situatie heeft gecreëerd. Hoe angstig deze situatie voor die wegwerker [slachtoffer 2] was blijkt uit de door hem opgemaakte slachtofferverklaring d.d. 22 juli 2019. Daaruit blijkt dat het gedrag van de verdachte maanden later nog steeds een grote impact heeft op het leven van slachtoffer [slachtoffer 2] maar ook op het leven van zijn gezinsleden.
Daar komt bij dat deze feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving oproepen en versterken. Dit gevaarlijke rijgedrag van de verdachte stond namelijk niet op zichzelf, maar was onderdeel van een dollemansrit tijdens de drukke ochtendspits.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van een politieauto.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die eerder voor soortgelijke feiten zijn opgelegd.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte verder rekening gehouden met de inhoud van zijn Nederlandse strafblad d.d. 7 mei 2020. Daaruit – en ook uit overgelegde strafbladen over de verdachte van Roemenië d.d. 4 juli 2019 en van Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk d.d. 29 maart 2019 – volgt in het voordeel van de verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting over de persoon van de verdachte naar voren heeft gebracht, namelijk dat verdachte zo spoedig mogelijk terug wil gaan naar Roemenië om voor zijn gezin dat in armoede leeft te gaan werken, omdat zijn vrouw, drie kinderen en zijn moeder financieel van hem afhankelijk zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ernst van het handelen van de verdachte vooral gelegen in zijn niets en niemand ontziende rijgedrag. Hij handelde alleen uit eigenbelang, namelijk om koste wat kost te willen ontkomen aan een aanhouding door de politie. Hoe nijpend de situatie voor verdachte echter ook mag zijn geweest, het kan nimmer een rechtvaardiging zijn voor dit soort ernstige strafbare feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank wijkt af van de vordering van de officier van justitie nu de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen verklaart. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere soort straf of een lagere straf dan deze gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de verdachte géén reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Naast die gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank ter zake van feit 1 respectievelijk ter zake van feit 2 tevens het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen passend en geboden. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte die feiten telkens heeft gepleegd met een door hem bestuurd motorrijtuig, welk motorrijtuig hij als geweldsinstrument heeft ingezet jegens de verbalisanten respectievelijk jegens de wegwerker. Daarbij komt dat het rijgedrag van verdachte zeer gevaarzettend was, waardoor hij de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. De rechtbank acht een ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren op zijn plaats voor feit 1 en zij acht tevens een rijontzegging van twee jaren voor feit 2 op zijn plaats. Dat betekent in totaal dus vier jaren.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 906,-- ter zake van immateriële schade ten gevolge van feit 1. Tevens is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht, op grond van haar verzoek tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van feit 1, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Zij heeft subsidiair verzocht deze vordering af te wijzen, zoals in haar pleitnota nader is gesteld.
De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel in aanmerking:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
De rechtbank is van oordeel – gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en de aard van de onder feit 1 bewezenverklaarde poging tot doodslag – dat het evident is dat de normschending de benadeelde ernstig heeft geschokt en dat een ervaringsregel is dat daardoor sprake is van een aantasting van de persoon, welke uitstijgt boven ‘gevoelens van een enkel onbehagen’. Bovendien is uit de bij de vordering gevoegde stukken genoegzaam gebleken dat als rechtstreeks gevolg van dit feit een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde dan wel geestelijk letsel is veroorzaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat vast is komen te staan dat door de verdachte aan de benadeelde immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. Het gevorderde bedrag van € 906,-- komt de rechtbank redelijk en billijk voor. De rechtbank zal daarom de vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 28 maart 2019 tot de dag van de algehele voldoening.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, én de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank ziet verder aanleiding om ter zake van deze schade als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en vordert een schadevergoeding van in totaal € 484,-- ter zake van materiële schade en € 850,-- ter zake van immateriële schade ten gevolge van feit 2. Tevens is verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht, op grond van haar verzoek tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van feit 2, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in die vordering. Subsidiair heeft zij zich met betrekking tot de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schade heeft zij matiging tot een bedrag van € 400,00 verzocht, daartoe stellende dat in drie in haar pleitnota vermelde uitspraken in vergelijkbare gevallen dit bedrag is toegekend.
De rechtbank overweegt dat het gevorderde bedrag voor materiële schade door en namens de verdachte niet is weersproken. Nu de vordering voor die schade de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank dat deel van de vordering toewijsbaar.
De rechtbank is verder van oordeel – gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en de aard van de onder feit 2 bewezenverklaarde poging tot doodslag – dat het evident is dat de normschending de benadeelde ernstig heeft geschokt en dat een ervaringsregel is dat daardoor sprake is van een aantasting van de persoon, welke uitstijgt boven ‘gevoelens van een enkel onbehagen’.. Bovendien is uit de bij de vordering gevoegde stukken genoegzaam gebleken dat als rechtstreeks gevolg van dit feit een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde dan wel geestelijk letsel is veroorzaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat vast is komen te staan dat door de verdachte aan de benadeelde immateriële schade van enige omvang is veroorzaakt. Het gevorderde bedrag van € 850,-- daarvoor komt de rechtbank redelijk en billijk voor. De rechtbank zal daarom de vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf het ontstaan van de schade, te weten op 28 maart 2019, tot de dag van de algehele voldoening.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, én de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om ter zake van deze schade als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze door feit 2 veroorzaakte schade en hij voor dit feit zal worden veroordeeld.
7.3
De vordering van de benadeelde partij politie eenheid Limburg
De benadeelde partij politie eenheid Limburg vordert een schadevergoeding van € 3.566,64 ter zake van materiële schade ten gevolge van feit 4, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat het gevorderde bedrag van € 3.566,64 voor materiële schade door en namens de verdachte niet is weersproken. Nu de vordering voor die schade de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomt, acht de rechtbank deze vordering toewijsbaar. De rechtbank zal daarom deze vordering geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf het ontstaan van de schade, te weten op 28 maart 2019, tot de dag van de algehele voldoening.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, én de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om ter zake van deze schade als gevolg van het onder feit 4 bewezen verklaarde de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze door dit feit veroorzaakte schade en hij voor dit feit zal worden veroordeeld.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 3 zowel primair, subsidiair als meer subsidiair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt de verdachte
  • veroordeelt de verdachte
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van feit 1 toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
  • € 906,--, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door deze benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 18 dagen, en dat de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van feit 2 toe;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalenvoor materiële schade € 484,-- en ter zake van immateriële schade € 850,--, dus
in totaal een bedrag van € 1.334,--, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door deze benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte
de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] om ter zake van schade ten gevolge van feit 2 genoemd
bedrag van
€ 1.334,-- te betalen(te weten € 484,-- voor materiële schade en € 850,-- voor immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
28 maart 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen, en dat de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij politie eenheid Limburg ten aanzien van feit 4 toe;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan de benadeelde partij politie eenheid Limburgter zake van materiële schade
te betalen een bedrag van € 3.566,64, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
28 maart 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door deze benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 45 dagen, en dat de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Teeuwissen, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2020.
Buiten staat
Mr. L.E.M. Hendriks is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
24 september 2019 – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2019, in de gemeente Leudal, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] (hoofdagent politie eenheid Limburg) en/of [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Limburg), opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, tegen een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] zich bevond(en), is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2019, in de gemeente Leudal, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] (hoofdagent politie eenheid Limburg) en/of [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Limburg) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, tegen een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] zich bevond(en), is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2019, in de gemeente Leudal, [slachtoffer 3] (hoofdagent politie eenheid Limburg) en/of [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Limburg) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, tegen een politievoertuig, waarin die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] zich bevond(en) gereden;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Buggenum, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 2] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Buggenum, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 2] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Buggenum, in elk geval in de gemeente Leudal, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, op die [slachtoffer 2] ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer 2] gereden;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Buggenum, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 4] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, tegen een graafmachine, waarin die [slachtoffer 4] zich bevond, is gereden, althans in de richting van die [slachtoffer 4] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Buggenum, in elk geval in de gemeente Leudal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, tegen een graafmachine, waarin die [slachtoffer 4] zich bevond, is gereden, althans in de richting van die [slachtoffer 4] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Buggenum, in elk geval in de gemeente Leudal, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid, althans aanzienlijke snelheid, tegen een graafmachine, waarin die [slachtoffer 4] zich bevond, gereden, althans in de richting van die [slachtoffer 4] gereden;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Haelen, in elk geval in de gemeente Leudal, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (merk Volkswagen Touran voorzien van kenteken
[kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Politie eenheid Limburg-Noord toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht).

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, met BHV nummers 2019047345, 2019047364, 2019047184, 2019047185 en 2019049856 en parketnummer 03-074094-19, gesloten d.d. 12 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 252.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2019, op pagina’s 9 en 10.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2019, op pagina’s 11 tot en met 14.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2019, op pagina’s 41 en 42.
5.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2019, op pagina’s 43 en 44.
6.Het proces verbaal van verhoor van getuigen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 6 maart 2020 in de onderhavige strafzaak.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2019, op pagina’s 15 en 16.
8.Het proces verbaal van verhoor van getuigen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 6 maart 2020 in de onderhavige strafzaak.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2019, op pagina 180, met de daarbij gevoegde foto’s, te weten de foto’s op pagina 183, pagina 184 en pagina 186.
10.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2019, op pagina’s 26 en 27.
11.Het hiervoor onder 4 genoemd proces-verbaal van aangifte, op pagina 28.
12.Het proces verbaal van verhoor van getuigen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op 6 maart 2020 in de onderhavige strafzaak.
13.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2019, op pagina 45 en 46.
14.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 mei 2020.