ECLI:NL:RBLIM:2020:3738

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
AWB-20_1131
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van woning en pand op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 mei 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Bergen. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten om een woning en een pand in Afferden te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er hennep was aangetroffen. Verzoekers, de eigenaren van de woning, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, de burgemeester niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. Dit was vooral te wijten aan de relatief kleine hoeveelheid hennep die was aangetroffen en het gebrek aan bewijs dat de drugs vanuit de woning werden verhandeld. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekers. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1131
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , verzoeker en

[naam 2]verzoekster
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. M.G.J.M. van der Staak),
en

de burgemeester van de gemeente Bergen, de burgemeester

(gemachtigde: mr. S.N.J. Kerkhoff).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoekers opgelegd die ertoe strekt dat zij met ingang van 2 juni 2020 om 10.00 uur de woning aan de
[adres 1] in Afferden (hierna: de woning) en het pand aan de [adres 2] in Afferden (hierna: het pand) dienen te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten dienen te houden.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Inleiding
2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning en het pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning en/of een lokaal te sluiten indien vanuit die woning of dat lokaal hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Verzoekers hebben in deze procedure verzocht het bestreden besluit te vernietigen dan wel de sluiting van de woning en het pand op te schorten tot daarover onherroepelijk is beslist dan wel de sluiting van de woning en het pand op te schorten tot op het door verzoekers tegen deze sluiting gemaakte bezwaar is beslist.
Feiten
3. Uit de op 22 januari 2020 opgemaakte bestuurlijke rapportage, op 3 februari 2020 ontvangen door de burgemeester, blijkt dat de politie op 24 december 2019 een MMA-melding ontving dat [voorletters] ( [roepnaam] ) [achternaam] (hierna: [roepnaam] ), de zoon van verzoekers, vuurwerk en drugs verkoopt vanuit de schuur aan de [adres 3] in Afferden. Naar aanleiding van deze melding werd op 25 december 2019 door de politie binnengetreden in de woning. Verzoekers zijn gezamenlijk eigenaar van deze woning. In een schuur achter de woning werd 59 kilogram vuurwerk aangetroffen. [roepnaam] werd aangehouden en zijn mobiele telefoon werd in beslag genomen en uitgelezen. Hieruit bleek dat [roepnaam] een stroomstootwapen en een boksbeugel in bezit zou moeten hebben. De woning werd op
10 januari 2020 nogmaals binnengetreden door de politie. In een laptoptas in de slaapkamer van [roepnaam] werd 15 gram hennep aangetroffen en in de kelder van de woning 15 kilogram vuurwerk. In de woning werd geen stroomstootwapen en/of boksbeugel aangetroffen.
Op 12 maart 2020 ontving de burgemeester opnieuw een op 22 januari 2020 opgemaakte bestuurlijke rapportage, waaruit blijkt dat bij het binnentreden van de woning op
10 januari 2020 niet 15 gram, maar 27,6 gram hennep in een laptoptas in de slaapkamer van [roepnaam] werd aangetroffen.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van burgemeester een kennisgeving van inbeslagneming overgelegd waaruit blijkt dat bij het binnentreden van de woning op
10 januari 2020 drie gripzakjes werden aangetroffen en in beslag genomen met daarin – in totaal – 27,6 gram hennep.
Daarnaar gevraagd ter zitting heeft verzoeker verklaard dat het pand een voormalig hotel is dat wordt verbouwd tot zes appartementen. Vanuit de woning kunnen verzoekers (vooralsnog, tot de verbouwing van het pand is voltooid) via een tussendeur het pand betreden.
5. Op 7 februari 2020 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan dit voornemen heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat uit de door haar op 3 februari 2020 ontvangen bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 15 gram hennep is aangetroffen. Verzoekers hebben daarover op 17 februari 2020 een zienswijze gegeven. Op 12 maart 2020 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht de woning én het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hieraan heeft de burgemeester de door haar die dag ontvangen bestuurlijke rapportage ten grondslag gelegd, waaruit blijkt dat 27,6 gram hennep in de woning is aangetroffen. Op 24 maart 2020 hebben verzoekers daarover een zienswijze gegeven.
6. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten zoals onder het kopje “Procesverloop” is aangegeven. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
9. Hetgeen onder 8. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de woning en het pand over te gaan én of zij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
10. Verzoekers betogen dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en om die reden moet worden vernietigd. Hiertoe voeren zij aan dat de burgemeester:
  • haar voornemen van 7 februari 2020 heeft gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van 15 januari 2020, waarin – zo bleek achteraf: ten onrechte – is vermeld dat in de woning 15 gram hennep is aangetroffen;
  • anders dan is medegedeeld tijdens de hoorzitting, niet op 11 maart 2020 heeft beslist over de sluiting van de woning;
  • haar voornemen van 12 maart 2020 heeft gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van
15 januari 2020, waarin is vermeld dat in de woning 27,6 gram hennep is aangetroffen én deze bestuurlijke rapportage niet wordt ondersteund door andere informatie;
- het bestreden besluit heeft genomen terwijl de, in de e-mail van 18 maart 2020 gegunde, termijn voor het indienen van de zienswijze op het voornemen van
12 maart 2020 nog niet was verstreken;
  • ten onrechte in het bestreden besluit heeft vermeld dat geen zienswijze is ingediend naar aanleiding van het voornemen van 12 maart 2020;
  • zich bij het nemen van het bestreden besluit geen rekenschap heeft gegeven van de op
17 februari 2020 ingediende zienswijze.
10.1.
De voorzieningenrechter merkt op voorhand op dat bij de beoordeling van de door verzoekers gestelde gebreken aan de besluitvorming bedacht moet worden dat thans een bezwaarprocedure aanhangig is, waarin de burgemeester bij de heroverweging in bezwaar de mogelijkheid heeft om eventuele gebreken te herstellen dan wel daar haar eigen gevolgtrekkingen aan te verbinden. In het kader van het betoog van verzoekers dat het besluit dusdanig onzorgvuldig is genomen, dat dit in bezwaar moet leiden tot vernietiging van dit besluit, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
10.2.
Op grond van artikel 3:2 van de Awb is de burgemeester gehouden een besluit zorgvuldig voor te bereiden. Op 12 maart 2020 heeft de burgemeester de bestuurlijke rapportage ontvangen waarop zij het bestreden besluit heeft gebaseerd. Diezelfde dag heeft zij haar voornemen kenbaar te maken de woning én het pand te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet en verzoekers in de gelegenheid gesteld uiterlijk 20 maart 2020 een zienswijze daarover in te dienen. In de door de gemachtigde van de burgemeester verstuurde e-mail van 18 maart 2020 is vermeld:
Ik heb u laten weten dat het akkoord is om iets meer tijd te nemen voor het aanleveren van een zienswijze in deze kwestie. Tot 26 maart 2020 is akkoord heb ik u telefonisch laten weten.
Op 24 maart 2020 hebben verzoekers hun zienswijze kenbaar gemaakt. Het bestreden besluit is diezelfde dag genomen. Daarin is (op pagina 4 van 5) vermeld:
Nu er geen zienswijze ontvangen is op de vooraanschrijving d.d. 12 maart 2020, stel ik vast dat ik gelet op hetgeen in [de] zienswijze[n] naar voren is gebracht geen reden zie om af te zien van de voorgenomen woningsluiting.
10.3.
Daarnaar gevraagd ter zitting, heeft de gemachtigde van de burgemeester aangegeven dat hij verzoekers in de gelegenheid heeft gesteld hun zienswijze over het voornemen van 12 maart 2020 tot 26 maart 2020 in te dienen. Het bestreden besluit is “vanwege een menselijke fout” genomen zonder dat de zienswijze van verzoekers is afgewacht.
10.4.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat de nodige kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Hij zal in het kader van de voorlopige voorzieningenbehandeling het bestreden besluit echter niet vernietigen, zoals verzocht door verzoekers. Immers heeft de burgemeester, zoals overwogen, tijdens de bezwaarschriftprocedure de mogelijkheid om eventuele zorgvuldigheidsgebreken te herstellen dan wel daar haar eigen gevolgtrekking aan te verbinden. Dat de burgemeester het bestreden besluit heeft genomen terwijl de termijn voor het indienen van de (tweede) zienswijze nog niet was verstreken én ten onrechte in dat besluit heeft vermeld dat geen zienswijze is ontvangen, leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nu niet tot de conclusie dat het bestreden besluit dusdanig onzorgvuldig is genomen dat een voorlopige voorziening getroffen kan worden die inhoudt dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Daarbij betrekt hij dat verzoekers hun standpunt tegen het op 7 februari 2020 uitgebrachte voornemen van de burgemeester om de woning te sluiten kenbaar hebben gemaakt in hun zienswijze van 17 februari 2020 én in het gesprek op 2 maart 2020 op het gemeentehuis. Er kan dan ook niet geconcludeerd worden dat de burgemeester zich in het geheel niet heeft vergewist van de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Heeft de burgemeester de (gewijzigde) bestuurlijke rapportage aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen?
11. Voor zover verzoekster betoogt dat de burgemeester de op 12 maart 2020 ontvangen (gewijzigde) bestuurlijke rapportage niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat de burgemeester kan en mag uitgaan van de juistheid van de rapportage van de politie, tenzij verzoekers aantonen dan wel aannemelijk maken dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566). Dit geldt evenzeer voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Het enkele feit dat in de aanvankelijk, op 3 februari 2020, ontvangen bestuurlijke rapportage is vermeld dat in de woning 15 gram is aangetroffen en in de op 12 maart 2020 ontvangen bestuurlijke rapportage is vermeld dat in de woning 27,6 gram hennep is aangetroffen, vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de burgemeester niet van de juistheid van de op 12 maart 2020 ontvangen bestuurlijke rapportage mag uitgaan. Daarbij komt dat deze bestuurlijke rapportage wat betreft de aangetroffen hoeveelheid hennep wordt ondersteund door de van de zijde van de burgemeester ter zitting overgelegde kennisgeving van inbeslagneming. De burgemeester heeft de rapportage van
12 maart 2020 dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Ook de voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van het bestreden besluit uitgaan van de juistheid van de op 12 maart 2020 door de burgemeester ontvangen bestuurlijke rapportage.
De bevoegdheid tot sluiting
12. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Dit artikel bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in woningen en/of lokalen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
13.Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid voor woningen en lokalen 2019 (hierna: de beleidsregel) vastgesteld.
Artikel 2, tweede lid, van de beleidsregel bepaalt – voor zover hier relevant – dat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang aanwezig wordt geacht indien er sprake is van het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben van verdovende middelen en als er sprake is van een handelshoeveelheid, voor de uitleg waarvan aansluiting wordt gezocht bij het daartoe gestelde in de Aanwijzing Opiumwet. Concreet betekent dit dat er sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een hoeveelheid van meer dan 5 gram softdrugs.
Artikel 4, eerste lid, van de beleidsregel bepaalt – voor zover hier relevant – dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
Artikel 5 van de beleidsregel bepaalt dat op basis van bijzondere feiten en omstandigheden de burgemeester alle feiten kan afwegen en kan besluiten af te wijken van de maatregelen, zoals in de beleidsregel is vastgesteld.
14. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2933), overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:738) nogmaals bevestigd.
15. Verzoekers betogen dat niet kan worden vastgesteld dat een handelshoeveelheid hennep in de woning is aangetroffen. Hiertoe voeren zij aan dat uit de bestuurlijke rapportages niet kan worden afgeleid dat sprake is van een handelshoeveelheid, omdat in de bestuursrechtelijke rapportages slechts een wazige foto van een zakje hennep is opgenomen. Daarbij komt dat beide bestuurlijke rapportages afwijken wat betreft de hoeveelheid aangetroffen hennep.
15.1.
Op grond van de stukken in het dossier, in het bijzonder de op 12 maart 2020 door de burgemeester ontvangen bestuurlijke rapportage en de ter zitting overgelegde kennisgeving van inbeslagneming, is voldoende vast komen te staan dat in de woning van verzoekers 27,6 gram hennep is aangetroffen. Gelet daarop heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is.
15.2.
Met hun betoog dat [roepnaam] in juli 2019 samen met twee vrienden voor € 30,- voor eigen gebruik 15 gram hennep heeft gekocht, hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen hennep niet deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De burgemeester heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat de marktwaarde van hennep op ongeveer € 9,- per gram ligt. Gelet daarop kan de burgemeester worden gevolgd in haar standpunt dat niet valt in te zien dat een straathandelaar genoegen neemt met minder dan een kwart van de marktwaarde. Zelfs indien wordt uitgegaan van de door verzoekers gestelde marktwaarde van € 4,07 per gram hennep, verklaart dit niet hoe [roepnaam] 15 gram hennep voor € 30,- kan hebben gekocht. Dat de kwaliteit van de hennep niet door de politie is onderzocht, maakt dat niet anders. De ter zitting ingenomen stelling van verzoeker dat de straathandelaar bij wie [roepnaam] de hennep heeft gekocht, [roepnaam] hennepafval (
de voorzieningenrechter begrijpt: hennepgruis) heeft verkocht, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de foto die als bijlage bij de kennisgeving van inbeslagneming is gevoegd, blijkt namelijk dat de aangetroffen hennep in ieder geval geen hennepgruis is. Bij het voorgaande komt dat – indien al wordt uitgegaan van de verklaring van verzoekers dat [roepnaam] 15 gram hennep heeft gekocht – dit het aantreffen van de overige 12,6 gram hennep in de woning niet verklaart.
16. De bevoegdheid van de burgemeester om verzoekers op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang te mogen opleggen staat vast, nu de burgemeester heeft mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De voorzieningenrechter overweegt dat deze bepaling niet vereist dat verzoekers kennis moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en/of dat zij betrokken moet zijn geweest bij de verkoop ervan. Voor zover verzoekers betogen dat zij niet wisten dat de verdovende middelen zich in hun woning bevonden, is dat voor het vaststellen van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang dan ook niet relevant.
17. Verzoekers betogen dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (drugsgerelateerde) overlast of verstoring van de openbare orde. Dit betoogt faalt. Voor het ontstaan van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid is namelijk niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van de verdovende middelen tot concrete overlast, verstoring van de openbare orde, alsmede het voorkomen van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat leidt (zie de uitspraken van de Afdeling van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562 en 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2401).
18. Verzoekers betogen dat het pand niet gesloten mag worden, omdat daarin geen drugs is aangetroffen. De voorzieningenrechter overweegt dat hij, gelet op deze stelling, de vraag dient te beantwoorden of de woning en het pand zodanig met elkaar verbonden is dat sprake is van functionele samenhang tussen de woning en het pand. In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat de woning en het pand zich op hetzelfde kadastrale perceel bevinden en dat tussen partijen niet in geschil is dat het pand via een tussendeur in de woning is te bereiken. De burgemeester heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het pand – in ieder geval op dit moment, tot de verbouwing van het pand tot afzonderlijke appartementen is voltooid en het zelfstandige woonobjecten zijn – onlosmakelijk is verbonden met de woning en dat dit maakt dat sprake is van een functionele samenhang tussen het pand en de woning. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de burgemeester bevoegd was zowel de woning als het pand te sluiten.
Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot het sluiten van de woning
19. In de woning is 27,6 gram hennep aangetroffen. In de beleidsregel is vastgesteld dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, de woning bij softdrugs wordt gesloten voor de duur van drie maanden. De sluiting van de woning en het pand door de burgemeester voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met de beleidsregel.
20. Wat betreft de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
20.1.
Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen 27,6 gram hennep is een zeer geringe handelshoeveelheid. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat alleen al daarom sluiting van de woning gerechtvaardigd is. Ook is enkel hennep – dus softdrugs – in de woning aangetroffen en de noodzaak om tot sluiting over te gaan is daarom minder groot dan in het geval (ook) harddrugs waren aangetroffen in de woning. Daarbij komt dat de noodzaak tot sluiting van de woning over te gaan minder groot is dan wanneer sprake is van recidive of wanneer de woning in een kwetsbare woonwijk is gelegen. Nu daarvan in deze zaak niet is gebleken, zijn dat omstandigheden die maken dat het sluiten van de woning in dit geval minder noodzakelijk is dan in gevallen waarin wel sprake is van recidive of de woning in een kwetsbare wijk is gelegen. Voorts kan de voorzieningenrechter de burgemeester niet volgen in haar betoog dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, omdat het zichtbaar sluiten van de woning door de burgemeester een “duidelijk signaal aan drugscriminelen [is] dat [hun] zoon – al dan niet door druk door anderen – niet zonder ingrijpende consequenties ingezet kan worden in het criminele circuit”. Een besluit tot sluiting is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling namelijk een object gebonden besluit – dat betrekking heeft op de woning – en
geen(
onderstreping rechtbank) persoonsgebonden besluit dat betrekking heeft op de persoon/de bewoner(s) van de woning.
20.2.
In verband met het beoordelen van de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uit de overgelegde stukken is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van aan de drugshandel gerelateerde overlast of feitelijke drugshandel vanuit de woning. Evenmin zijn in de woning attributen aangetroffen die duiden op handel in of vanuit de woning, zoals gripzakjes of weegschaaltjes. Daarbij komt dat de aangetroffen hoeveelheid hennep – onbestreden – al enkele maanden in de woning lag.
21. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de sluiting van de woning evenredig is. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
21.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of verzoekers een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241). Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hiervan kan sprake zijn als verzoekers niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen in hun woning (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Verzoekers hebben niet betoogd dat van een dergelijke situatie in deze zaak sprake was, noch is de voorzieningenrechter daarvan gebleken.
21.2.
Over de gevolgen van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekers en hun minderjarige kinderen de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Evenmin is de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning op zichzelf een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen kanttekeningen worden geplaatst bij de informatievergaring van de burgemeester over geschikte opvang. De gemachtigde van de burgemeester heeft namelijk ter zitting desgevraagd verklaard dat slechts globaal is gekeken of binnen de gemeente óf over de grens (in Duitsland) geschikte opvang/vervangende woonruimte is te vinden én aangegeven dat vervangende woonruimte binnen de gemeente schaars is.
22. Voor zover verzoekers hebben betoogd dat zij vanwege de psychische problematiek van hun dochter een bijzondere binding met de woning en het pand hebben en dat sluiting daarvan om die reden onevenredig is, faalt dat betoog. Dat sprake is van psychische problematiek bij de dochter van verzoekers neemt de voorzieningenrechter aan, maar dat deze problematiek zodanig is dat de dochter niet in een andere woning zou kunnen wonen dan de woning waarin zij nu woont, is niet met (medische) stukken onderbouwd.
23. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Hoewel de burgemeester naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd was tot sluiting van de woning en het pand over te gaan, heeft zij hiervan in redelijkheid geen gebruik kunnen maken. De voorzieningenrechter wijst in dit verband in het bijzonder op de relatief kleine hoeveelheid hennep die in de woning is aangetroffen en dat niet is gebleken danwel er concrete aanwijzingen waren dat de aangetroffen drugs feitelijk vanuit de woning werden verhandeld. Voorts kan de burgemeester niet in haar betoog worden gevolgd dat de sluiting van de woning en het pand noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat een signaal wordt afgegeven dat de zoon van verzoekers niet zonder ingrijpende gevolgen in het criminele circuit kan worden ingezet. Daarbij komt dat – zoals overwogen – kanttekeningen geplaatst kunnen worden bij de informatievergaring van de burgemeester over geschikte opvang.
Conclusie
24. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit met betrekking tot de sluiting van de woning en het pand tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Voor het schorsen van het bestreden besluit totdat onherroepelijk op de zaak is beslist, zoals verzoekers ook hebben verzocht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
25. Aangezien het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
26. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (één punt voor het indienen van het verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te
vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, op 20 mei 2020.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 mei 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.